ECLI:NL:RBDHA:2016:6474

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
10 juni 2016
Zaaknummer
C-09-493377-HA ZA 15-855
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig ontslag van humanistisch geestelijk verzorgster bij Defensie na intrekking goedkeuring door Humanistisch Verbond

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een humanistisch geestelijk verzorgster, en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het ministerie van Defensie. Eiseres was werkzaam bij Defensie en werd ontslagen nadat het Humanistisch Verbond de goedkeuring voor haar aanstelling had ingetrokken. Eiseres stelt dat dit ontslag onrechtmatig was, omdat haar leidinggevende in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens en interne regels van Defensie persoonsgegevens had verstrekt aan het Humanistisch Verbond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de leidinggevende niet als ambtenaar van Defensie handelde, maar als vertegenwoordiger van het Humanistisch Verbond. Hierdoor kon Defensie niet verantwoordelijk worden gehouden voor de verstrekking van de gegevens. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.

De procedure begon met een dagvaarding op 10 juli 2015, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis. Eiseres vorderde onder andere een verklaring voor recht dat Defensie in strijd heeft gehandeld met de Wet bescherming persoonsgegevens en dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheden tussen Defensie en het Humanistisch Verbond niet scherp afgebakend zijn, maar dat de geestelijke verzorging bij de krijgsmacht voorbehouden is aan zendende instanties zoals het Humanistisch Verbond. De rechtbank concludeerde dat het Humanistisch Verbond de exclusieve beoordelingsbevoegdheid heeft over de inhoud van de geestelijke verzorging, en dat Defensie niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de verstrekking van het dossier aan het Humanistisch Verbond. Eiseres werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 2.677,-.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/493377 / HA ZA 15-855
Vonnis van 15 juni 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. I.H.M. Francken-van der Ven te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (het ministerie van Defensie, meer in het bijzonder Commando Diensten Centra),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.M.C. van Graafeiland te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Defensie worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 juli 2015, met producties;
  • de conclusie van antwoord van 28 oktober 2015, met producties;
  • het tussenvonnis van 25 november 2015, waarbij een comparitie van partijen is
bevolen;
- het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van de op
18 maart 2016 gehouden comparitie van partijen;
- de brief van 31 maart 2016 met opmerking over genoemd proces-verbaal van de
zijde van [eiseres] ;
- de brief van 5 april 2016 met opmerking over genoemd proces-verbaal van de zijde
van Defensie.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is geestelijk verzorger in de levensbeschouwelijke traditie van het Humanisme.
2.2.
De Dienst Humanistisch Geestelijke Verzorging bij de Krijgsmacht (hierna: DHGV) van Defensie is één van de Diensten Geestelijke Verzorging die ressorteren onder Defensie. Binnen het ministerie van Defensie vallen de Diensten Geestelijke Verzorging onder de Directeur Diensten Geestelijke Verzorging (hierna: directeur DGV). De Diensten Geestelijke Verzorging zijn opgericht teneinde medewerkers, met name militairen, in dienst van Defensie van geestelijke verzorging te kunnen voorzien. Nu de Staat vanwege het beginsel van scheiding van kerk en staat niet zelf in de inhoud van de geestelijke verzorging kan voorzien, valt deze inhoud onder de verantwoordelijkheid van de zogenaamde zendende instanties, waarin kerkelijke en levensbeschouwelijke genootschappen zijn vertegenwoordigd en waarvan het Humanistisch Verbond er één is. Het Humanistisch Verbond betitelt zichzelf in dit verband overigens bij voorkeur als goedkeurende instantie in plaats van zendende instantie.
2.3.
De zendende instanties verzorgen de sollicitatieprocedures ten behoeve van de aanstelling van geestelijk verzorgers (ook wel: krijgsmachtraadslieden) en de Hoofden geestelijk verzorgers die (formeel) bij Defensie zullen worden aangesteld. De zendende instanties verlenen goedkeuring ten aanzien van degenen die als (Hoofd) geestelijk verzorger bij Defensie worden voorgedragen. Deze goedkeuring vormt een benoemingsvoorwaarde.
2.4.
De door zendende instanties voorgedragen (Hoofden) geestelijk verzorgers worden door Defensie zonder meer aangenomen, tenzij de resultaten van een door Defensie uitgevoerde medische en psychologische keuring en/of een screeningsonderzoek aan een aanstelling in de weg staan.
2.5.
Defensie heeft van al haar medewerkers, ook van de medewerkers van de Diensten Geestelijke Verzorging, een digitaal personeelsdossier, alsmede een papieren personeelsdossier dat zich bevindt op de afdeling P&O van het ministerie van Defensie.
2.6.
In 2005 heeft [eiseres] sollicitatiegesprekken gevoerd met Humanistisch geestelijk verzorgers in dienst van Defensie. Op basis van de uitkomst van deze sollicitatiegesprekken heeft [eiseres] op 31 augustus 2005 de goedkeuring van het Humanistisch Verbond verkregen om de functie van geestelijk verzorger bij Defensie uit te oefenen. Vanaf 1 september 2005 is [eiseres] door Defensie aangesteld in burgerlijke openbare dienst als krijgsmachtraadsvrouw.
2.7.
Tot 1 februari 2011 zijn - onder anderen - de heer [A] en de heer [B] (waarnemend) Hoofdkrijgsmachtsraadsman (hierna: HKRM) van de DHGV geweest en als zodanig geworven door en aangesteld met een goedkeuring van het Humanistisch Verbond. Vanaf 1 februari 2011 heeft mevrouw [C] (hierna: [C] ) de functie van HKRM van de DHGV eveneens met bedoelde goedkeuring vervuld en is uit dien hoofde leidinggevende geweest van [eiseres] .
2.8.
In maart 2011 heeft [eiseres] een klacht ingediend jegens (voormalig) HKRM [B] als bedoeld in de Klachtenregeling ongewenst gedrag en vermoedens van misstanden Defensie (hierna: KOGVAM). [C] heeft voorts op 17 mei 2011 in correspondentie met [eiseres] sturingsmaatregelen en verbeterpunten ten laste van [eiseres] opgenomen. Op 26 mei 2011 heeft [eiseres] zich ziek gemeld.
2.9.
Op 22 december 2011 heeft [C] een brief aan het Humanistisch Verbond gestuurd waarin zij adviseert de goedkeuring voor de benoeming van [eiseres] als Humanistisch geestelijk verzorger in te trekken. Bij deze brief heeft zij een dossier gevoegd ter onderbouwing van haar advies. Deze brief bevat onder meer het navolgende:

Al eerder bent u bij monde van de directeur Humanistisch Verbond, mevrouw [D] , op de hoogte gesteld van de problemen die zijn gerezen omtrent het functioneren van raadsvrouw [eiseres] als humanistisch geestelijk verzorger bij de Dienst Humanistische Geestelijke Verzorging bij Defensie (DHGV) […] Raadsvrouw [eiseres] heeft in de afgelopen jaren laten zien, binnen de DHGV geen leiding en sturing te accepteren van degenen die daartoe vanuit het Humanistisch Verbond bij Defensie zijn gemandateerd. Zij genereert hierbij conflicten waarmee zij niet passend kan omgaan en die haar eigen werk en dat van anderen frustreren en een zeer negatieve weerslag hebben op de hele DHGV. Pogingen hierin verbetering te bewerkstelligen bleken vruchteloos. Er rest mij dan ook niets anders dan te constateren dat de professionele kwaliteit waarmee raadsvrouw [eiseres] werkt, structureel onvoldoende is en zij niet geschikt is om als humanistisch ambtsdrager bij de DHGV te werken. Ik adviseer u dan ook de goedkeuring voor haar aanstelling als humanistisch geestelijk verzorger bij Defensie in te trekken.”
2.10.
De directeur DGV, de heer [E] , heeft op 10 januari 2012 een brief aan [eiseres] gestuurd waarin hij melding maakt van het verzoek van [C] aan het Humanistisch Verbond om de goedkeuring voor de aanstelling van [eiseres] in te trekken.
2.11.
Het hoofdbestuur van het Humanistisch Verbond heeft bij brief van 20 februari 2012 aan de minister van Defensie meegedeeld dat de goedkeuring voor de aanstelling van [eiseres] tot Humanistisch geestelijk verzorger per 29 februari 2012 is ingetrokken.
2.12.
Bij brief van 21 februari 2012 heeft het Humanistisch Verbond aan [eiseres] meegedeeld dat zij de verleende goedkeuring intrekt. In deze brief is - onder meer - opgenomen:
“Zoals u bekend is, heeft het Hoofd van Dienst Humanistische Geestelijke Verzorging, Kol-raadsvrouw [C] het bestuur van het Humanistisch Verbond geadviseerd de goedkeuring voor uw benoeming tot humanistisch geestelijk verzorger in dienst bij de minister van Defensie in te trekken. […] mevrouw [C] heeft haar advies onderbouwd met een uitvoerig dossier.
Namens het bestuur hebben de bestuursleden, tevens portefeuillehouders GV, (…) met HV directeur (…), het advies ter besluitvorming in behandeling genomen.
Na bestudering van het dossier is het bestuur tot de conclusie gekomen dat het niet langer verantwoord is de goedkeuring aan uw benoeming te handhaven. Het bestuur is tot deze conclusie gekomen op grond van de volgende overwegingen:
- In de bevoegdheidsverklaring die het Humanistisch Verbond d.d. 19 mei 2005 ten behoeve van uw functie als geestelijk verzorger heeft afgegeven en die door u d.d. 21 mei 2005 is ondertekend, is bepaald dat u uw functie uitvoert overeenkomstig de werkinstructies van het hoofd van dienst.
- Uit het dossier blijkt dat u over een lange periode vanaf medio 2007 en in relatie tot verscheidene leidinggevenden niet overeenkomstig dit gestelde hebt gehandeld.
- (…)
- Dientengevolge is er sprake van verstoorde arbeidsverhoudingen. Ondanks herhaalde en uiteenlopende pogingen van de zijde van de leidinggevenden om u de kans te geven uw houding te verbeteren, heeft u deze niet benut. Integendeel, steevast leidde uw houding tot nieuwe conflicten, waardoor een onwerkbare situatie is ontstaan.
- Het bestuur acht het derhalve niet langer verantwoord de goedkeuring aan uw benoeming te handhaven.
Mede op grond van de inhoudelijke en juridische beoordeling van het dossier heeft het bestuur derhalve besloten de goedkeuring aan uw benoeming als geestelijk verzorger per 1 februari 2012 in te trekken.
(…)”
2.13.
Defensie heeft [eiseres] bij besluit van 25 april 2012 per 1 juni 2012 ontslagen, omdat de goedkeuring als benoemingsvoorwaarde voor haar aanstelling als geestelijk verzorger was komen te vervallen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
a. (primair:) voor recht zal verklaren dat Defensie in strijd heeft gehandeld met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) door het Humanistisch Verbond zonder instemming van [eiseres] dan wel zonder wettelijke grondslag persoonsgegevens te verstrekken en door op onzorgvuldige en onjuiste wijze persoonsgegevens te verwerken;
b. (subsidiair:) voor recht zal verklaren dat Defensie jegens [eiseres] een onrechtmatige daad heeft gepleegd en schadeplichtig is;
c. de zaak zal verwijzen naar een schadestaatprocedure;
d. Defensie zal gebieden om binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis een schriftelijke vordering in te dienen bij het Humanistisch Verbond om het op 22 december 2011 aan het Humanistisch Verbond gestuurde dossier, inclusief eventuele kopieën, aan Defensie te retourneren, op straffe van een dwangsom;
e. Defensie zal gebieden om binnen drie werkdagen nadat zij in bezit is geraakt van het onder d. bedoelde dossier, dit dossier te vernietigen, op straffe van een dwangsom;
f. Defensie zal veroordelen tot voldoening van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.815,-;
g. Defensie zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt [eiseres] dat [C] als medewerkster van Defensie in strijd met wettelijke en interne regelgeving (bijzondere) persoonsgegevens aan het Humanistisch Verbond heeft verstrekt zonder toestemming van [eiseres] , waarvoor Defensie als werkgever verantwoordelijk is.
3.3.
Meer in het bijzonder legt [eiseres] het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. [C] heeft als hoofd DHGV van alle Humanistisch geestelijk verzorgers een papieren personeelsdossier bijgehouden, welke papieren dossiers zich bevonden in een kast op de secretaressekamer naast de werkkamer van het hoofd DHGV. Het door [C] met betrekking tot [eiseres] bijgehouden dossier heeft [C] bij brief van 22 december 2011 naar het Humanistisch Verbond gestuurd ter ondersteuning van haar advies om de goedkeuring van het Humanistisch Verbond betreffende [eiseres] in te trekken (2.9). Dit dossier (productie 9 bij dagvaarding) bevat volgens [eiseres] vertrouwelijke (persoons)gegevens zoals medische gegevens, interne gedeelten van functioneringsverslagen en vertrouwelijke stukken van de (lopende) KOGVAM-procedure. Deze gegevensverwerking was volgens haar niet toelaatbaar nu haar toestemming daarvoor ontbrak, en bovendien niet verenigbaar met de doeleinden waarvoor de gegevens zijn verkregen, omdat [C] ze heeft gebruikt ter onderbouwing van een zeer verstrekkend advies aan het Humanistisch Verbond. Daarnaast is de KOGVAM-procedure niet openbaar en rust op betrokkenen een geheimhoudingsplicht (artikel 8 lid 1 en artikel 11 regeling KOGVAM). Het is volgens [eiseres] onduidelijk hoe (en kwalijk dat) [C] aan deze vertrouwelijke stukken heeft kunnen komen. Daarbij heeft [C] in haar brief aan het Humanistisch Verbond van 22 december 2011 de KOGVAM-stukken ten onrechte van haar eigen kwalificatie voorzien. [C] heeft met bovenstaande volgens [eiseres] in strijd gehandeld met artikel 16 jo 23 Wbp en zij heeft de op haar rustende geheimhoudingsplicht ex artikel 12 lid 2 en 21 lid 2 Wbp geschonden. Zij heeft tevens in strijd gehandeld met eigen regelgeving van Defensie, te weten de ‘Beleidsregels functioneringsgesprekken en beoordelingen Defensie’, de KOGVAM-regeling, de ‘Regeling personeelsdossiers Defensie’, de Handleiding ‘Integer handelen mei 2002’, en de ‘Regeling Wbp Defensie’. [C] heeft volgens [eiseres] als ambtenaar in dienst en onder verantwoordelijkheid van Defensie gehandeld, waardoor Defensie als werkgever verantwoordelijk ervoor is dat in strijd met de wet en Defensieregelgeving (bijzondere) persoonsgegevens van [eiseres] zijn verwerkt en verstrekt aan het Humanistisch Verbond.
3.4.
Defensie voert verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop - en dit is ook niet tussen partijen in geschil - dat [eiseres] als Humanistisch geestelijk verzorger bij Defensie was aangesteld en haar werkzaamheden verrichtte op een duale basis in het zogenaamde duale systeem. De geestelijke verzorging bij de krijgsmacht is vanwege de grondwettelijk verankerde scheiding tussen kerk en staat voorbehouden aan zendende, althans goedkeurende instanties, waaronder het Humanistisch Verbond. Defensie is echter de formele werkgever van de geestelijk verzorgers. In deze zaak is in de eerste plaats aan de orde de verdeling van de (exclusieve) verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de zendende instantie enerzijds en deze van Defensie anderzijds. Defensie heeft namelijk als meest verstrekkend verweer gevoerd dat de vorderingen van [eiseres] dienen te stranden, aangezien [C] niet in haar hoedanigheid van ambtenaar, maar als vertegenwoordigster van het Humanistisch Verbond heeft gehandeld. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van zendende instantie en Defensie zijn niet scherp afgebakend, maar duidelijk is dat het exclusieve terrein van de zendende instanties in ieder geval de inhoud van de geestelijke verzorging omvat en dat Defensie ten minste een faciliterende rol vervult. Bedoelde (nadere) afbakening dient te worden verricht aan de hand van de omstandigheden van het geval tegen de achtergrond van genoemde scheiding tussen kerk en staat.
4.2.
De rechtbank is - met Defensie - van oordeel dat [C] in het onderhavige geval niet heeft gehandeld in haar hoedanigheid van ambtenaar van Defensie, maar als vertegenwoordigster van het Humanistisch Verbond. De beoordeling van het inhoudelijk functioneren van de geestelijk verzorgers en de daarmee onlosmakelijk verbonden beoordeling van de wijze waarop de geestelijk verzorgers functioneren in hun relatie tot de HKRM en de collega-geestelijk verzorgers is in het duale stelsel voorbehouden aan de zendende, althans goedkeurende instanties.
4.3.
Bedoelde exclusieve beoordelingsbevoegdheid volgt uit de onbestreden inhoud van de - in een door [eiseres] tegen het Humanistisch Verbond gevoerd kort geding eveneens aan de orde gekomen - Instructie voor de hoofdraadsman en de raadslieden van het Humanistisch Verbond, waarin is opgenomen dat de raadslieden zich dienen te houden aan de aanwijzingen van het Humanistisch Verbond en dat zij de leiding van het Hoofd geestelijke verzorging dienen te aanvaarden. Voorts is in artikel 17 van de Beroepscode voor humanistisch geestelijk verzorgers onder meer bepaald dat – in tegenstelling tot de organisatorische en functionele gang van zaken – de geestelijk verzorgers voor de ambtshalve aspecten van de uitvoering verantwoordelijk blijven tegenover het Humanistisch Verbond. Tenslotte volgt uit de functieomschrijvingen van de HKRM en geestelijk verzorgers onder meer dat de HKRM functionerings-gesprekken voert met geestelijk verzorgers en dat laatstgenoemden verantwoording afleggen aan de HKRM die op zijn beurt weer verantwoording aflegt aan het Humanistisch Verbond.
4.4.
Inherent aan deze exclusieve beoordelingsbevoegdheid van het Humanistisch Verbond en de zojuist benoemde verantwoordingsverplichtingen van HKRM en de geestelijk verzorgers is, dat het Humanistisch Verbond (schriftelijke) informatie dient te ontvangen teneinde haar exclusieve beoordelingsbevoegdheid invulling te kunnen geven. Partijen zijn het erover eens dat het door [C] op 22 december 2011 aan het Humanistisch Verbond verstuurde dossier dient te worden onderscheiden van het (papieren) personeelsdossier van [eiseres] dat zich bij P&O van het ministerie van Defensie bevond. Vast staat dat eerstgenoemd dossier door [C] zelf is samengesteld, klaarblijkelijk enkel ten behoeve van het Humanistisch Verbond teneinde laatstgenoemde in staat te stellen aan bedoelde (exclusieve) beoordelingsbevoegdheid invulling te kunnen geven.
4.5.
Niet kan voorts worden vastgesteld dat anderen binnen het ministerie van Defensie dan [C] , de voormalig HKRM’s als vertegenwoordigers van het Humanistisch Verbond en [eiseres] zelf - in strijd met enige regel - hebben bijgedragen aan de vorming van het door [C] verstuurde dossier. Ten aanzien van de KOGVAM-stukken, met betrekking tot welke alleen een geheimhoudingsplicht bestaat voor de (centrale) vertrouwenspersonen binnen Defensie en de leden van de klachten-commissie, geldt dat gesteld noch gebleken en bovendien uitdrukkelijk betwist is dat deze personen en leden de stukken aan [C] hebben verstrekt. Zoals Defensie terecht betoogt dient dan ook ervan te worden uitgegaan dat de beklaagde - (voormalig) HKRM - de stukken aan [C] heeft verstrekt. [C] en haar voorgangers hebben de functioneringsgesprekken met [eiseres] gevoerd. De functioneringsgesprekverslagen zijn door de HKRM’s opgesteld en dus niet door anderen binnen het ministerie van Defensie aan hen verstrekt. Ten slotte geldt voor de medische stukken het volgende. Deze stukken betreffen concreet een brief van de Geneeskundige Dienst van het ministerie van Defensie van 26 mei 2011 waarin enkel is opgenomen dat met ingang van 26 mei 2011 tot en met 14 juni 2011 een dienstbeperking geldt “Arbeidsduur – 0 procent werken” zonder dat de oorzaak van die dienstbeperking wordt aangeduid en een brief van de zojuist genoemde dienst van 17 september 2007 waarin enkel is opgenomen dat geen aanpassing behoeft de conclusie dat [eiseres] volledig inzetbaar blijft en voorts dat er signalen zijn die wijzen op “wellicht verstoorde onderlinge relaties binnen de dienst”. Als [eiseres] deze brieven - waarin geen vertrouwelijke medische gegevens zijn opgenomen - niet zelf aan [C] of haar voorgangers heeft verstrekt, zullen deze door genoemde dienst zijn verstrekt aan [C] of haar voorgangers in hun hoedanigheid van leidinggevende van [eiseres] .
4.6.
Gezien de reeds hiervoor benoemde scheiding tussen kerk en staat kan niet als juist worden aanvaard dat Defensie gehouden zou zijn zich te mengen in de contacten over het inhoudelijk functioneren van een geestelijk verzorger tussen een HKRM en een zendende, althans goedkeurende instantie, bijvoorbeeld door voorafgaande inzage te vorderen in de correspondentie tussen laatstgenoemden, dan wel inzage te vorderen in de (eventuele) dossiers die de hoofden ter zake (mogelijk) bijhouden. In verband met dat laatste is nog van belang dat door Defensie uitdrukkelijk is betwist dat overige medewerkers - met name de directeur DGV en medewerkers van P&O - op de hoogte waren van het door [C] aangelegde dossier voordat dit verstuurd werd aan het Humanistisch Verbond. De tegenwerping van [eiseres] dat deze directeur onder “cc” is opgenomen in de brief van 22 december 2011 waarbij dit dossier is verstuurd geeft dan ook geen, althans onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat dit anders was. Voorts geldt dat, voor zover [C] is geadviseerd door medewerkers van P&O, niet, dan wel onvoldoende is weersproken dat deze medewerkers niet meer hebben gedaan dan geadviseerd over de procesmatige kant van de zaak. Meer in het bijzonder is niet weersproken dat deze medewerkers geen kennis hebben gehad van en evenmin invloed hebben uitgeoefend op (de samenstelling van) het dossier dat [C] aan het Humanistisch Verbond heeft gestuurd.
In dit kader kan geen uitzondering worden gemaakt voor het vorderen van inzage door Defensie zuiver om te controleren of de HKRM’s zich houden aan de wetgeving in het kader van privacy of de interne voor Defensie geldende regelgeving, zoals [eiseres] met haar stellingen lijkt te beogen.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat Defensie niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de verstrekking van het door [C] aangelegde en aan het Humanistisch Verbond verstrekte dossier, voor zover de verzameling en verstrekking van de zich daarin bevindende gegevens al in strijd zou zijn met enige wettelijke bepaling of interne regelgeving. Dat de stukken uit het door [C] aangelegde dossier (deels) zijn gegenereerd uit het e-mailsysteem van Defensie en op briefpapier van Defensie zijn gesteld in een door Defensie voorgeschreven format, maakt het voorgaande ten slotte niet anders. Dit betreft de facilitaire ondersteuning die Defensie is gehouden te bieden aan de medewerkers van de Diensten Geestelijke Verzorging uit hoofde van haar (formele) werkgeverschap, maar heeft niets van doen met de inhoudelijke invulling van de geestelijke verzorging als zodanig.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen dienen te worden afgewezen. De overige stellingen van partijen kunnen dan ook onbesproken blijven. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Defensie tot op heden gevallen worden begroot op € 2.677,-, waarvan € 1.909,- aan griffierecht en € 768,- aan salaris advocaat. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen.
4.9.
Voor veroordeling in de door Defensie gevorderde nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Defensie tot op heden begroot op € 2.677,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2016 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.type: 1555