ECLI:NL:RBMNE:2022:968

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
16/216649-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging en identiteitsfraude door verdachte die zich voordeed als ex-partner en seksueel getinte diensten aanbood

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een ander zich voordeed als zijn ex-partner en uit haar naam seksueel getinte diensten aanbood. De verdachte is beschuldigd van belaging en identiteitsfraude, waarbij hij in de periode van 9 oktober 2020 tot en met 30 mei 2021 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door het plaatsen van advertenties op sekswebsites en het versturen van seksueel getinte berichten, de benadeelde partij heeft blootgesteld aan ernstige risico's, waaronder verkrachting en ontvoering. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten, maar heeft hem gedeeltelijk vrijgesproken van de tenlastegelegde periode van belaging en bepaalde onderdelen van de identiteitsfraude. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 270 dagen opgelegd, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder ambulante behandeling en contactverbod met de benadeelde partij. Tevens is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.216649.21
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1977] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] in [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De strafzaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zittingen van 26 november 2021 (pro forma) en 11 februari 2022 (inhoudelijke behandeling). Verdachte was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig. Juridisch gezien is dus sprake van een procedure op tegenspraak.
De rechtbank heeft tijdens de zitting kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. G.A. Hoppenbrouwers, en van dat wat verdachte en zijn raadsman, mr. E. Janse, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank gesproken met en geluisterd naar mr. A.M.P.M. Adank, advocaat te Utrecht, die het woord heeft gevoerd namens de benadeelde partij [benadeelde] .

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij twee strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging. De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd, komen de verdenkingen er op neer dat verdachte:
Feit 1:
in de periode van 9 oktober 2020 tot en met 30 mei 2021 in [woonplaats] , Delft en/of Den Haag, samen met een ander, [benadeelde] heeft belaagd;
Feit 2:
in voornoemde periode in [woonplaats] , samen met een ander, misbruik heeft gemaakt van identificerende persoonsgegevens door zich voor te doen als [benadeelde] , waardoor enig nadeel voor deze [benadeelde] kon ontstaan.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing in de zaak van verdachte kan nemen, moet zij eerst onderzoeken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat alle feiten op de tenlastelegging wettig en overtuigend te bewijzen zijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat het strafdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om vast te kunnen stellen dat verdachte de gedraging onder het eerste gedachtestreepje van feit 1 heeft gepleegd. Verdachte ontkent deze ten laste gelegde gedragingen. Om deze reden verzoekt de raadsman aan de rechtbank om verdachte van dit onderdeel partieel vrij te spreken. Voor het overige verklaart de raadsman zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank en maakt hij dan ook geen opmerkingen over de bewijsbaarheid van de ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, met dien verstande dat de rechtbank vanwege het ontbreken van wettig bewijs i) ten aanzien van feit 1 een kortere ten laste gelegde periode bewezen zal verklaren en ii) ten aanzien van feit 2 het derde gedachtestreepje niet bewezen zal verklaren. De rechtbank zal verdachte van deze onderdelen dan ook partieel vrijspreken.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, vindt de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de gedraging onder het eerste gedachtestreepje van feit 1 samen met een ander heeft gepleegd. Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangeefster een envelop met daarin seksueel getinte foto’s en e-mails per post heeft ontvangen. In de e-mailberichten stond als afzender een e-mailadres vermeld. Het bijbehorende IP-adres was gekoppeld aan het adres van medeverdachte [medeverdachte] . Omdat de rechtbank medeplegen bewezen acht, is het niet relevant wie de envelop daadwerkelijk heeft verstuurd.
Wanneer hoger beroep tegen dit vonnis wordt ingesteld, worden de bewijsmiddelen uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden toegevoegd.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op meerdere tijdstippen in de periode van 9 november 2020 tot en met 21 april 2021 te [woonplaats] , Delft en ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde] , door
- een enveloppe met inhoud (te weten (seksueel getinte) foto's en e-mails aan die [benadeelde] gericht) naar het huisadres van die [benadeelde] te sturen, en
- op meerdere (seks)websites advertenties te plaatsen, waarin was vermeld dat die [benadeelde] zich aanbood voor seksuele diensten en/of waarin haar huisadres was vermeld (waarna mannen zich op het woonadres van die [benadeelde] meldden om van haar diensten gebruik te maken),
en
- aan een van voornoemde mannen de huissleutel van die [benadeelde] te geven, waarna deze persoon de woning van die [benadeelde] (in de nacht en terwijl die [benadeelde] thuis was) heeft betreden, en
- foto's van die [benadeelde] te verspreiden waarbij in tekst was aangegeven dat die [benadeelde] zich aanbood voor seks,
(telkens) met het oogmerk die [benadeelde] , te dwingen iets te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
Feit 2:
op meerdere tijdstippen in de periode van 9 november 2020 tot en met 21 april 2021 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander, te weten de naam en het huisadres van [benadeelde] , heeft gebruikt door
- op (seks)websites zich voor te doen als die [benadeelde] en advertenties te plaatsen waarin was vermeld dat die [benadeelde] zich aanbood voor seksuele diensten en
- het huisadres van die [benadeelde] naar onbekende mensen te sturen (waarna mannen) zich op het woonadres van die [benadeelde] meldden met de verwachting om van seksuele diensten gebruik te kunnen maken),
(telkens) met het oogmerk om de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
Medeplegen van belaging.
Feit 2:
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, waarbij als bijzondere voorwaarden komen te gelden dat:
o verdachte zich meldt bij de reclassering;
o verdachte zich ambulant laat behandelen;
o verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect –, ook niet via derden, contact zoekt, maakt of heeft met [benadeelde] ;
o verdachte zich niet bevindt in de gemeente [woonplaats] .
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vraagt de rechtbank om aan verdachte geen langere vrijheidsstraf op te leggen dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsman vindt de eis van de officier van justitie dan ook passend en verzoekt de rechtbank deze te volgen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
Inleiding
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken.
8.3.2
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal strafbare feiten: beide gepleegd tegen en in relatie tot zijn (inmiddels) ex-partner. Verdachte heeft, samen met een vriendin, zijn ex-partner [benadeelde] gedurende een periode van circa een half jaar belaagd. Ook heeft hij zich daarbij, samen met die ander, schuldig gemaakt aan identiteitsfraude door de persoonsgegevens van [benadeelde] te misbruiken.
De rechtbank vindt dat in onderhavige zaak sprake is van een zeer ernstige vorm van belaging. Naast het sturen aan [benadeelde] van een envelop met daarin (seksueel getinte) afbeeldingen en e-mails, hebben verdachte en medeverdachte – door zich voor te doen als [benadeelde] – op sekswebsites diverse advertenties geplaatst, waarin zij aan mannen aanbieden om gebruik te maken van (extreme) seksuele diensten van en met [benadeelde] . Daartoe hebben verdachte en medeverdachte gesprekken gevoerd uit naam van [benadeelde] en hebben zij haar foto’s en concrete adresgegevens verspreid over het internet. Dit heeft geresulteerd in tientallen confrontaties met onbekende mannen die zich bij de woning van [benadeelde] meldden met de intentie en de verwachting om – soms op grove wijze – seks met haar te hebben.
De rechtbank stelt vast dat de berichten die verdachte aan de mannen heeft gestuurd, ogenschijnlijk en onder meer, gericht zijn op het laten plaatsvinden van (groeps)verkrachtingen, het ontvoeren en het dumpen in een bos van [benadeelde] . De rechtbank vindt deze handelingen in het bijzonder zeer kwalijk, nu dit zou kunnen bijdragen aan de veronderstelling dat een weigerende, afhoudende en terugvechtende houding van [benadeelde] , onderdeel zou kunnen zijn van de seksuele fantasieën die verdachte en medeverdachte bij de mannen hebben gecreëerd. Hierdoor bestond het gevaar dat de mannen zich door die houding van [benadeelde] niet geremd zouden voelen bij het daadwerkelijk uitvoeren van de (seksuele) handelingen.
Aan één van de mannen die op de seksadvertenties van verdachte reageert, hebben verdachte en medeverdachte gemeld dat [benadeelde] op zolder slaapt en heeft verdachte de huissleutel van [benadeelde] , die hij nog in zijn bezit had, verstrekt. Deze persoon heeft in de nachtelijke uren daadwerkelijk de woning van [benadeelde] betreden, zijn weg door het huis naar de zolder van de woning – alwaar [benadeelde] ligt te slapen – gevonden en heeft naast het bed van [benadeelde] gestaan, waarop zij vervolgens wakker en geconfronteerd is met deze persoon. Het slachtoffer heeft bij de politie verklaard dat dit een zeer beangstigend moment was, zeker omdat haar kinderen in huis waren.
Ook hebben verdachte en zijn medeverdachte in de seksuele uitingen richting [benadeelde] ook de dochters van [benadeelde] betrokken. Hiermee heeft verdachte ook inbreuk gemaakt op hun privacy en hun persoonlijke levenssfeer.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zich niet bewust is geweest van het gevaar waarin hij [benadeelde] bracht en de risico’s die hij hierbij nam. Dat de ontmoetingen met de onbekende mannen niet tot (seksueel) gewelddadige confrontaties hebben geleid, is dan ook allerminst te danken aan het handelen van verdachte. Met voornoemde handelingen heeft verdachte op grove en gevaarzettende wijze een inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van [benadeelde] , de eer en goede naam van [benadeelde] , alsmede op de veiligheidsgevoelens van [benadeelde] en haar vier meerderjarige (inwonende) kinderen. Verdachte heeft zich op geen enkel moment bekommert om het welzijn van [benadeelde] en heeft zich laten leiden door zijn eigen behoefte om zijn gevoelens van woede, wraak en algehele misère na beëindiging van de relatie met [benadeelde] op [benadeelde] af te reageren. In de eigen woorden van verdachte ter terechtzitting: “zij heeft mijn hart gebroken dus ik wilde haar doen pijn lijden”. De rechtbank rekent deze feiten aan verdachte aan en vindt dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan – in beginsel – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen.
8.3.3
De persoon van verdachte
Over de persoon van verdachte zijn de reclasseringsrapportages van 27 december 2021 en 8 februari 2022 opgemaakt. Uit deze rapportages leidt de rechtbank – onder meer – het volgende af.
De reclassering signaleert signalen dat verdachte mogelijk beneden-gemiddeld (intellectueel) niveau functioneert. Dit leidt de reclassering af uit het school- en arbeidsverleden van verdachte. Daarnaast relateert de reclassering dat uit de gesprekken met verdachte volgt dat de relatiebreuk met [benadeelde] verdachte ernstig heeft pijn gedaan. Verdachte houdt [benadeelde] ook verantwoordelijk voor deze relatiebreuk. De sterk seksueel getinte berichten met sado machistische inhoud roepen vragen op over de denkwereld en de gedachtegang van verdachte. De reclassering ziet daarnaast een rode draad van disfunctionele relaties die verdachte door de jaren heen is aangegaan en leest daarin enige mogelijke afhankelijkheid. De reclassering tekent dan ook op dat verdachte gebaat zou kunnen zijn bij ambulante behandelgesprekken omdat het psychosociaal functioneren van verdachte mogelijk een verhoogd risico op recidive en letselschade met zich kan brengen. Verdachte heeft zichzelf ook bereid verklaard om medewerking te verlenen aan een ambulante behandelverplichting.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte (het zogeheten: “uittreksel uit de justitiële documentatie”). Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen ter zake van een tweetal winkeldiefstallen. Verdachte is niet eerder door een rechter veroordeeld voor soortgelijke feiten die in onderhavige zaak zijn ten laste gelegd. De rechtbank zal verdachte dan ook als
first offenderbeschouwen en het strafblad van verdachte heeft dan ook geen invloed op (de hoogte van) de straf.
8.3.4
Oplegging van straf
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, alsmede gelet op de persoon van verdachte en het feit dat hij reeds vijf maanden in voorarrest heeft doorgebracht, komt de rechtbank tot de slotsom dat verdachte en de samenleving het meest gebaat zijn bij het starten van hulpverlening aan verdachte, zoals de reclassering heeft geadviseerd, en niet bij het terugsturen naar de gevangenis. Dit maakt dat de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen, waarvan de duur gelijk is aan het voorarrest van verdachte. Daarnaast vindt de rechtbank dat aan verdachte een aanzienlijke gevangenisstraf in voorwaardelijke zin moet worden opgelegd. Op deze wijze beoogt de rechtbank te bereiken dat verdachte in een toekomstige – mogelijke conflictueuze – situatie anders handelt dan hij heeft gedaan.
De rechtbank zal verdachte – gelijk de vordering van de officier van justitie – veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden, inhoudende dat verdachte zich meldt bij Reclassering Nederland en zich ambulant laat behandelen. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd en de reclassering heeft geadviseerd, zal de rechtbank het contact- en locatieverbod niet verbinden als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke strafdeel. De rechtbank vindt dat deze voorwaarden beter passen binnen de hierna genoemde vrijheidsbeperkende maatregel.
8.3.5
Oplegging van vrijheidsbeperkende maatregel
Op basis van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat – ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten – aan verdachte een maatregel die strekt tot de beperking van de vrijheid moet worden opgelegd. Deze vrijheidsbeperkende maatregel legt de rechtbank op overeenkomstig artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht en houdt in dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect–, ook niet via derden, contact zoekt, maakt of heeft met [benadeelde] . Ook houdt de vrijheidsbeperkende maatregel in dat verdachte zich niet begeeft in de gemeente [woonplaats] . De rechtbank legt deze vrijheidsbenemende maatregel op voor de duur van twee jaren. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat voor elke keer dat verdachte zich niet aan deze maatregel houdt vervangende hechtenis voor de duur van 14 dagen zal worden toegepast. Daarbij geldt dat de vervangende hechtenis voor een maximale duur van zes maanden kan worden opgelegd.
8.3.6
Dadelijke uitvoerbaarheid maatregel en bijzondere voorwaarden.
Aangezien de reclassering geen acuut gevarenrisico voor [benadeelde] ziet, adviseert de reclassering niet om het zorgkader dadelijk uitvoerbaar te verklaren. In lijn met het advies van de reclassering heeft de officier van justitie ook niet de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
Op basis van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank echter tot een andersluidend oordeel. Gebleken is dat verdachte – in meer of mindere mate – nog steeds wrok en frustratie koestert jegens [benadeelde] . Verdachte lijkt de schuld voor de ten laste gelegde feiten te externaliseren en de verantwoordelijkheid buiten zichzelf te plaatsen. Om voornoemde redenen vindt de rechtbank dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend gaat gedragen jegens bepaalde personen. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar is.
Hierboven is al overwogen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een bijzonder ernstige vorm van belaging, waarbij hij [benadeelde] heeft blootgesteld aan het gevaar op onder meer een verkrachting en ontvoering. Deze belaging karakteriseert zich als een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van [benadeelde] .
De sterk seksueel getinte berichten met sado machistische inhoud roepen vragen op over de denkwereld en de gedachtegang van verdachte en er is een rode draad van disfunctionele relaties die verdachte is aangegaan, waardoor de reclassering ambulante behandeling adviseert.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, indien verdachte niet (direct) wordt behandeld voor zijn gedrag en daar inzicht in gaat verwerven, beveelt de rechtbank dat ook de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
8.3.7
Voorlopige hechtenis
Omdat de rechtbank geen gevangenisstraf oplegt die tijd van het voorarrest overschrijdt, heft de rechtbank het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.

9.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 4.450,-. Dit bedrag bestaat uit € 1.950,- aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het materiële deel van de vordering gematigd moet worden tot een bedrag van € 1.369,22, zijnde de kosten voor het installeren van een beveiligingscamerasysteem, en dat het overige deel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Verder stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het immateriële deel van de vordering gematigd moet worden tot een bedrag van € 1.500,- en dat het overige deel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De officier van justitie vordert over het totaal van het toe te wijzen bedrag de vermeerdering met de wettelijke rente en de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat het materiële deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het gebrek aan onderbouwing. Verder stelt de raadsman zich op het standpunt dat het immateriële deel van de vordering gematigd moet worden tot een bedrag van € 1.500,-, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, en dat het overige deel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de benadeelde partij [benadeelde] – kort gezegd – samen met een ander heeft belaagd en daarnaast misbruik heeft gemaakt van haar identificerende gegevens. Deze conclusie brengt met zich dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [benadeelde] en dat verdachte in beginsel verplicht is de schade van [benadeelde] te voldoen.
9.3.1
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de aanschaf van de camerabeveiligingsinstallatie een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten. Verdachte is aansprakelijk voor die schade. De rechtbank vindt dat deze schade met de overgelegde factuur en de toelichting ter zitting voldoende is onderbouwd en zal deze kostenpost, ad € 1.369,22, toewijzen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de eigen bijdrage voor psychologische hulp een toekomstige kostenpost betreft en dus op dit moment niet in aanmerking komt voor vergoeding. Ter terechtzitting is namelijk gebleken dat de eigen bijdrage nog niet in rekening is gebracht. De rechtbank zal de vordering wat betreft deze kostenpost niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de reiskosten die [benadeelde] stelt te hebben gemaakt, overweegt de rechtbank als volgt.
Van de gevorderde reiskosten naar het politiebureau kan niet worden gezegd dat zij zijn gemaakt ter vaststelling van aansprakelijkheid of schade, zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Zij strekken ertoe strafrechtelijke opsporing en vervolging van de dader te bewerkstelligen. De enkele omstandigheid dat een eventuele, daarop volgende, strafrechtelijke veroordeling de grondslag kan bieden voor schadevergoeding (en dit vaak mededoelstelling van het slachtoffer is), maakt niet dat gezegd kan worden dat die reiskosten met dat doel zijn gemaakt (vgl. Hoge Raad 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0690) Deze reiskosten kunnen daarom niet als schade ten laste van verdachte worden gebracht.
Reiskosten vanwege het bezoeken van zittingen zijn proceskosten volgens het civiele proceskosten-systeem en zijn voor toewijzing vatbaar, tenzij een benadeelde partij met een gemachtigde procedeert, die ook ter zitting namens deze het woord voert (artikel 238, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Voor de zitting van 11 februari 2022 die de benadeelde partij heeft bijgewoond geldt dat zij zich heeft laten bijstaan door een advocaat, die ook ter zitting namens haar het woord heeft gevoerd. Voor toekenning van een proceskostenvergoeding wegens reis-, verblijfs- en verletkosten van een partij is dan geen plaats.
Voorgaande betekent dat de rechtbank de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade voor wat betreft de gevorderde reiskosten ad € 43,78 afwijst.
9.3.2
Immateriële schade
De rechtbank overweegt dat uit het procesdossier en de bekennende verklaring van verdachte volgt dat er zowel sprake is van schade van de eer of goede naam, alsook dat de aard en de ernst van de normschending meebrengt dat er sprake is van aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid onder b van het Burgerlijk Wetboek, hetgeen heeft geresulteerd in schade.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [benadeelde] dan ook recht op een immateriële schadevergoeding die naar billijkheid wordt vastgesteld. De rechtbank vindt – overeenkomstig de officier van justitie en de raadsman – een bedrag van € 1.500,- billijk. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de immateriële schade dan ook tot dit bedrag toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat behandeling van dat gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.3.3
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Ook zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen tot de dag der algehele voldoening, te weten:
  • over het bedrag van € 1.369,22 vanaf 18 augustus 2021 (datum factuur) en;
  • over de immateriële schadevergoeding van € 1500,- vanaf 21 april 2021 (laatste datum bewezenverklaring).
Daarnaast zal de rechtbank als extra waarborg de gevorderde schadevergoedingsmaatregel opleggen. Deze maatregel brengt met zich dat het CJIB de inning van de vordering zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling van 38 dagen kan worden toegepast.
9.3.4
Proceskosten
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, op zitting met de overgelegde toevoeging onderbouwd en tot op heden begroot op € 152,-.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 47, 57, 231b en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 en feit 2 bewezen, zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging van straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf
in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat
een gedeelte van 120 dagen van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van twee jarenvast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- en als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte:
o zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 (2594 AH) in Den Haag. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat noodzakelijk vindt;
o zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor die behandeling;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Oplegging van maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee jaren;
o beveelt dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect –, ook niet via derden, contact met [benadeelde] (geboren op [1970] ) zoekt, maakt of heeft;
o beveelt dat verdachte zich niet begeeft in de gemeente [woonplaats] ;
o beveelt dat voor iedere keer dat verdachte zich niet aan de maatregel houdt een vervangende hechtenis voor de duur van 14 dagen zal worden toegepast, met een totale duur van ten hoogste zes maanden, waarbij toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge deze maatregel niet opheft;
o beveelt dat de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde] , tot een bedrag van € 1.369,22 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2021, tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van de materiële schade, voor zover het gevorderde bedrag ziet op toekomstig te maken zorgkosten, zijnde een bedrag van € 385,-;
- wijst af de vordering tot vergoeding van de materiële schade, voor zover het gevorderde bedrag ziet op de gemaakte reiskosten, zijnde een bedrag van € 43,78;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde] , tot een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 april 2021, tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van de immateriële schade voor het bedrag dat meer wordt gevorderd en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde] , van een bedrag van € 2.869,22, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 april 2021 over een bedrag van € 1.500,- en vanaf 18 augustus 2021 over een bedrag van € 1.369,22, tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 38 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat de gijzeling de verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat bij volledig voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken proceskosten, tot op heden begroot op € 152,-.
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste bevel – tot voorlopige hechtenis, met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.M.H. van Ek, voorzitter, mr. C. van de Lustgraaf en mr. A.J.R. Buisman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.B. Venema, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 februari 2022.
Bijlage: de volledige tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij, op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 oktober 2020 tot en met 30 mei 2021 te [woonplaats] en/of Delft en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft/hebben gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde] , door
- ( anoniem) een of meerdere e-mails en/of (sms-)berichten, en/of een of meerdere enveloppen met inhoud (te weten een of meerdere (seksueel getinte) foto's, en/of e-mails aan die [benadeelde] gericht en/of namens die [benadeelde] aan onbekenden verstuurd) naar het huisadres van die [benadeelde] te sturen, en/of
- op een of meerdere (seks)websites, althans op internet, diverse advertenties te plaatsen, waarin was vermeld dat die [benadeelde] zich aanbood voor seksuele diensten en/of waarin haar huisadres was vermeld (waarna een of meer mannen zich op het woonadres van die [benadeelde] meldde(n) om van haar diensten gebruik te maken),
en/of
- aan een van voornoemde mannen de huissleutel van die [benadeelde] te geven, waarna deze persoon de woning van die [benadeelde] (in de avond/nacht en terwijl die [benadeelde] thuis was) heeft betreden, en/of
- een of meerdere foto's van die [benadeelde] te verspreiden waarbij in tekst/woorden was aangegeven dat die [benadeelde] zich aanbood voor seks, (telkens) met het oogmerk die [benadeelde] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
( art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2:
hij, op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 oktober 2020 tot en met 30 mei 2021 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander, te weten de naam en/of het huisadres en/of telefoonnummer van [benadeelde] , heeft/hebben gebruikt door
- op diverse (seks)websites, althans op internet, zich voor te doen als die [benadeelde] en/of een of meerdere advertenties te plaatsen waarin was vermeld dat die [benadeelde] zich aanbood voor seksuele diensten en/of
- het huisadres van die [benadeelde] naar onbekende mensen te sturen (waarna een of meerdere man(nen) zich op het woonadres van die [benadeelde] meldde(n) met de verwachting om van seksuele diensten gebruik te kunnen maken) en/of
- het telefoonnummer van die [benadeelde] aan een of meerdere onbekende personen te verstrekken, teneinde met die [benadeelde] (seks)afspraken te maken en/of die [benadeelde] berichten te sturen, (telkens) met het oogmerk om zijn/haar identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
( art 231b Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )