ECLI:NL:RBMNE:2022:964

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
534599 / HA RK 22-32 ; 534600 / HA RK 22-33 ; 534601 / HA RK 22-34
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaken met verzoekers als verdachten

Op 15 maart 2022 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan op de wrakingsverzoeken van drie verzoekers in strafzaken. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun advocaten, hebben de wraking ingediend tegen de rechters N.M. Spelt, M.E. Falkmann en L.M. Reijnierse. De verzoeken zijn gebaseerd op de stelling dat de rechters partijdig zouden zijn geweest door een eerder toegewezen getuige niet te horen en een verzoek tot aanhouding af te wijzen. De rechters hebben in hun schriftelijke reactie aangegeven dat de beslissing om de zitting niet aan te houden een procesbeslissing is en geen grond voor wraking vormt. De wrakingskamer heeft de verzoeken ongegrond verklaard, omdat de beslissing van de rechters niet kan worden begrepen als blijk van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechters een afweging hebben gemaakt tussen het belang van de getuige en het strafvorderlijk belang van een tijdige behandeling van de zaken. De verzoekers hebben niet kunnen aantonen dat er sprake was van persoonlijke vooringenomenheid of dat de rechters de schijn van partijdigheid hebben gewekt. De wrakingskamer heeft de procedures in de strafzaken gelast voort te zetten in de stand waarin deze zich bevonden voor de schorsing door de wrakingsverzoeken.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummersrekestnummers:
534599 / HA RK 22-32 ( [verzoeker 1] )
534600 / HA RK 22-33 ( [verzoekster] )
534601 / HA RK 22-34 ( [verzoeker 2] )
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 15 maart 2022
op de verzoeken in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker 1] ,
wonend in [woonplaats] ,
advocaat mr. J.S. Reisinger in Utrecht,
verder te noemen [verzoeker 1] ,
en
[verzoekster] ,
wonend in [woonplaats] ,
advocaat mr. G.N. Weski in Rotterdam,
verder te noemen [verzoekster] ,
en
[verzoeker 2] ,
wonend in [woonplaats] ,
advocaat mr. R. Haze, advocaat in Rotterdam,
verder te noemen [verzoeker 2] ,
gezamenlijk verder te noemen: verzoekers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de processen-verbaal van de zitting van 9 februari 2022 met in de zaak van [verzoeker 1] als bijlage de regie-notities van mr. Reisinger. In de processen-verbaal zijn opgenomen de wrakingsverzoeken van verzoekers gericht tegen mrs. N.M. Spelt, M.E. Falkmann en L.M. Reijnierse, leden van meervoudige strafkamer in deze rechtbank;
  • de e-mail van officier van justitie mr. T. Tanghe van 17 februari 2022;
  • de e-mail van mr. Reisinger namens [verzoeker 1] van 17 februari 2022;
  • de schriftelijke reactie van mrs. N.M. Spelt, M.E. Falkmann en L.M. Reijnierse van 21 februari 2022.
1.2.
De wrakingsverzoeken zijn op 1 maart 2022 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling zijn namens verzoekers verschenen mr. Reisinger, mr. Weski en mr. Haze.
1.3.
Mr. Reisinger heeft namens [verzoeker 1] op de wrakingszitting (per e-mail) pleitaantekeningen overgelegd.
1.4.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

Hoofdzaken
2.1.
De verzoeken tot wraking zijn gericht tegen mrs. N.M. Spelt, M.E. Falkmann en L.M. Reijnierse als behandelend rechters (verder: de rechters) in de strafzaken met de parketnummers 16-013184-21 ( [verzoeker 1] ), 16-013205-21 ( [verzoekster] ) en 16-068574-21 ( [verzoeker 2] ). Dit betreffen strafzaken waarin verzoekers als verdachten terechtstaan. Na enkele pro forma en regie-zittingen zouden deze hoofdzaken op 9 februari 2022 inhoudelijk behandeld worden. De rechters hebben in een eerder stadium (onder meer) bepaald dat medeverdachte [A] (verder: [A] ) in de strafzaken tegen verzoekers gehoord moest worden als getuige bij de rechter-commissaris. Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling op 9 februari 2022 is gebleken dat het niet is gelukt om [A] te horen, omdat zij eerst onvindbaar was en later bleek dat zij in Roemenië verblijft. Op 9 februari 2022 is door de verdediging van de verzoekers gevraagd om de behandeling aan te houden, zodat [A] alsnog gehoord kan worden. De officier van justitie heeft zich hiertegen verzet. De rechters hebben vervolgens beslist dat [A] niet als getuige gehoord zal worden. Als verzoekers een verklaring afleggen, hetgeen zij in hun strafzaak nog niet hebben gedaan, kunnen zij daarna nogmaals een verzoek indienen om [A] als getuige te horen, waarop de rechters dan zullen beslissen.
Grondslag van de wrakingsverzoeken
2.2.
Verzoekers hebben het volgende ten grondslag gelegd aan de wrakingsverzoeken. De beslissing van de rechters om [A] niet meer te horen als getuige is alleen maar genomen om redenen van procesefficiency en niet op grond van een juridische reden. Procesefficiency is geen legitieme reden om terug te komen op een eerder toegewezen getuige. Daarbij komt dat de rechters voorafgaand aan de zitting hadden toegezegd stil te staan bij de op voorhand door mr. Reisinger ingediende verzoeken. De rechters hebben dit niet gedaan en wilden direct beginnen met de inhoudelijke behandeling. Verzoekers kunnen dit niet anders zien dan als partijdigheid en vooringenomenheid van de rechters, althans de schijn daarvan voor verzoekers, die willen doen wat zij kunnen om zichzelf te ontlasten. Daarvoor wordt hen geen enkele ruimte geboden. Verzoekers verwijzen in dat licht naar de rechtspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) en een uitspraak van de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam (LJN BD5891).
2.3.
Mr. Weski heeft namens [verzoekster] hieraan nog toegevoegd dat de wraking namens [verzoekster] niet is ingediend vanwege een onwelwillende beslissing, maar vanwege de manier waarop door de rechters werd gezegd dat [A] niet gehoord zou worden. In dat kader wordt verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (LJN BO1531). Het is belangrijk voor [verzoekster] om [A] te horen, want dit kan mogelijk steun bieden aan de af te leggen verklaring van [verzoekster] . Doordat [A] nu niet wordt gehoord, is er voor de verdediging geen ruimte om de verklaring van [verzoekster] te onderbouwen.
2.4.
Mr. Haze heeft namens [verzoeker 2] hieraan nog toegevoegd dat de schijn van vooringenomenheid van de rechters eveneens is gebleken uit het feit dat de rechters ook het aanhoudingsverzoek hebben afgewezen om alsnog een reclasseringsrapportage over de persoon van [verzoeker 2] op te maken.
Schriftelijke reactie van de rechters
2.5.
De rechters hebben niet berust in de wraking. In hun schriftelijke reactie stellen zij zich op het standpunt dat de beslissing om de zitting niet aan te houden om [A] alsnog te horen moet worden aangemerkt als een procesbeslissing en hier gaat het om de (motivering van) een (tussen)beslissing. Volgens vaste rechtspraak is dat geen grond voor wraking. Er zijn geen andere omstandigheden die dat in deze zaken anders maken. Voor het overige geldt ook hier dat de (motivering van de) beslissing geen blijk geeft van de (schijn van) partijdigheid. Uit de processen-verbaal blijkt verder dat de advocaten uitgebreid het woord hebben gevoerd. Hieruit blijkt dat op geen enkel moment is bedoeld om de verzoeken van mr. Reisinger te passeren. Het klopt dat de rechters over wilden gaan tot de inhoudelijke behandeling, maar toen heeft mr. Reisinger de rechters eraan herinnerd dat er nog verzoeken lagen. Hij heeft toen de gelegenheid gekregen deze verzoeken toe te lichten. Op dat moment was dat ook geen aanleiding om de rechters te wraken. Dit is pas gebeurd nadat de rechters de verzoeken hadden afgewezen. Deze afwijzingsbeslissing is niet volstrekt onbegrijpelijk. Bovendien blijkt uit de motivering van de afwijzing dat de rechtbank juist niet vooringenomen was. Alle ruimte is open gelaten om op een later moment, wanneer verdachten een verklaring zouden hebben afgelegd, het verzoek te herhalen. Ook mr. Weski is in de zaak van [verzoekster] in de gelegenheid gesteld het woord te voeren en heeft het belang van zijn cliënt bij het horen van getuige [A] kunnen toelichten. Wat betreft de aanvullende wrakingsgrond van [verzoeker 2] hebben de rechters naar voren gebracht dat ook hiervoor geldt dat dit een procesbeslissing is en dat dit geen grond voor wraking is. Ook in dit geval is geen sprake van andere omstandigheden die maken dat daar in dit geval wel sprake van is.
Nadere toelichting op de wrakingszitting
2.6.
Mr. Reisinger heeft op de wrakingszitting nader toegelicht dat de beslissing van de rechters is ingegeven door partijdigheid, hetgeen in strijd is met artikel van het 6 EVRM, en dat sprake is van een motivering van de (tussen)beslissing die in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechters die haar hebben gegeven. Mr. Weski en mr. Haze hebben zich hierbij aangesloten.

3.De beoordeling

Beoordelingskader
3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechters tegenover verzoekers is niet gesteld of gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechters blijkt dat zij vooringenomen zijn of dat zij die schijn hebben gewekt.
Procesbeslissing
3.4.
De beslissing van de rechters om de behandeling van de strafzaken niet aan te houden om [A] als getuige te laten horen en te beginnen met de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaken moet worden aangemerkt als een (tussen)beslissing. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Een als negatief ervaren procesbeslissing is dus geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die de betreffende beslissing heeft genomen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er evenzeer tegen dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid.
3.5.
Daarvan is bij de beslissing tot afwijzing van de door verzoekers gedane verzoeken om aanhouding van de zitting geen sprake. De rechters hebben toegelicht waarom zij op dat moment getuige [A] niet zouden horen. De wrakingskamer is van oordeel dat uit de processen-verbaal van de zitting van 9 februari 2022 niet blijkt dat de beslissing om de zitting niet aan te houden, uitsluitend is genomen om proceseconomische redenen. De rechters hebben namelijk een afweging gemaakt tussen het belang van een mogelijke verklaring van de getuige en het strafvorderlijk belang van de behandeling van de zaken van verzoekers binnen een redelijke termijn. De rechters hebben daarbij onder meer gelet op de aard en omvang van de zaken en de samenhang daartussen. Bovendien hebben de rechters daarbij uitdrukkelijk gemotiveerd dat de mogelijkheid voor het horen van getuige [A] op een later moment nog wordt opengelaten. De rechters zouden daar dan op beslissen. Zoals door verzoekers is aangevoerd, zal er dan sprake zijn van een andere toets, namelijk het noodzakelijkheidscriterium in plaats van het verdedigingsbelang. Maar dat maakt niet dat (de motivering van) de beslissing om de zitting niet aan te houden niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid. De door mr. Weski namens [verzoekster] aanvullend aangevoerde grond maakt dit niet anders nu de toon waarop de beslissing zou zijn behandeld onvoldoende concreet is geworden om vooringenomenheid aan te nemen.
Reclasseringsrapportage (wrakingsverzoek van [verzoeker 2] )
3.6.
Wat betreft de wrakingsgrond van [verzoeker 2] , dat uit het afwijzen van het verzoek tot aanhouding om alsnog een reclasseringsrapportage op te laten maken de schijn van vooringenomenheid is gewekt, geldt hetzelfde. Dit moet eveneens worden aangemerkt als een (tussen)beslissing. De rechters hebben gemotiveerd dat [verzoeker 2] niet eerder heeft verzocht om een reclasseringsrapport te laten opmaken en dat er geen opdracht is gegeven tot het opmaken van een nader reclasseringsrapport. De rechters hebben daarnaast overwogen dat [verzoeker 2] in beginsel in staat moet worden geacht om, al dan niet bij monde van zijn raadsman, zijn persoonlijke omstandigheden te kunnen toelichten. De rechters achtten het daarom op dat moment niet noodzakelijk om een reclasseringsrapport te laten opmaken en de zaak daarvoor aan te houden. Ook hiervoor geldt dat in dit geval geen sprake is van een (motivering van een) beslissing die niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid.
Conclusie
3.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer de verzoeken tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart de verzoeken tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoekers, de rechters waartegen de wrakingsverzoeken zijn gericht, andere betrokken partijen, en aan de betrokken teamvoorzitters van de teams Strafrecht, waarin de rechters werkzaam zijn, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedures met parketnummers 16-013184-21 ( [verzoeker 1] ), 16013205-21 ( [verzoekster] ) en 16-068574-21 ( [verzoeker 2] ) moeten worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden op het moment van de schorsing vanwege de wrakingsverzoeken.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, en mr. A.C. van den Boogaard en mr. J.P. Killian als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.