Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank stelt voorop dat het college, wanneer sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift, in beginsel verplicht is om daartegen handhavend op te treden. Slechts in geval van bijzondere omstandigheden mag het college van handhaving af zien. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. De rechtbank zal daarom hierna beoordelen (1) of sprake is van een overtreding en zo ja (2) of er bijzondere omstandigheden zijn om van handhaving af te zien.
Opgelegde last onder dwangsom
6. De door het college opgelegde last onder dwangsom houdt in dat eiser en partner de overtredingen op het perceel aan de [adres 1] in [woonplaats 1] ongedaan moeten maken en ongedaan moeten laten blijven. De termijn om hieraan te voldoen is gesteld tot 6 weken na de verzenddatum van het primaire besluit. Dit is dus 8 januari 2021. Bij gebreke daarvan wordt € 3.000,- ineens opgelegd voor het plaatsen en geplaatst houden van de schuur en wordt € 3.000,- ineens opgelegd voor het plaatsen en geplaatst houden van de hobbykas.
7. Eiser voert ten eerste aan dat zijn hele woning in het achtererfgebied staat. Dae regelgeving is niet op hem van toepassing, omdat hij niet een voorerf heeft dat bepalend is voor het aangezicht van de straat. Eiser vindt dat bij een woning die direct aan de openbare weg ligt kritischer moet worden getoetst op handhaving dan zijn woning. Het college heeft volgens hem niet gemotiveerd onderbouwd waarom bij hem wordt gehandhaafd.
8. Daarnaast voert eiser aan dat hij geen illegale bouwwerken heeft gebouwd. Het lag nergens vast wat als voorerf moest worden aangemerkt. Pas na de zitting bij de ABRvS heeft eiser vernomen dat het college een deal heeft gesloten met alle bewoners in hun huizenrij, inhoudende dat hun voorerf aan de oostzijde werd vastgesteld. Als het college dit aan eiser had medegedeeld, dan waren de bouwwerken op het achtererf geplaatst.
9. In aanvulling hierop heeft eiser op de zitting van 26 januari 2022 nog toegelicht dat aangezien het achtererf ongeveer 5 m² is, het niet mogelijk is om daar een schuur en hobbykas te bouwen.
10. De rechtbank stelt vast dat de ABRvS in de uitspraak van 16 november 2016
heeft geoordeeld dat de westzijde van de woning, waar de schuur en hobbykas staan, tot het voorerfgebied behoort. Hiermee is in rechte vast komen te staan dat de bouw van de schuur en hobbykas niet binnen het bestemmingsplan past. Eiser had daarom een omgevingsvergunning moeten aanvragen.Aangezien eiser dit niet heeft gedaan, hetgeen hij ook niet betwist, handelt hij in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wabo. Aangezien de schuur en hobbykas niet door eiser zijn verwijderd, handelt eiser ook in strijd met artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo. De rechtbank concludeert daarom dat de bouw en het in stand laten van de schuur en hobbykas een overtreding oplevert.
Zijn er bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien?
11. Eiser betwist dat er geen zicht op legalisatie is. Volgens eiser mag het college zich niet op het standpunt stellen dat niet wordt meegewerkt aan het aanpassen van het bestemmingsplan. Door eiser en de door hem geraadpleegde architect zijn voldoende oplossingen aangedragen, maar het college wijst alles zonder goede reden af.
12. Verder voert eiser aan dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Eiser brengt naar voren dat hij geen opslagruimte meer heeft als hij de schuur en hobbykas verwijdert. Een kamer in de woning opofferen, zoals het college voorstelt, ziet hij niet als een oplossing. Verder is de hobbykas zeer belangrijk voor zijn partner.
13. Eiser doet daarbij een beroep op het vertrouwensbeginsel. Volgens hem heeft het college toezeggingen gedaan om tot legalisatie te komen.
14. Daarnaast is volgens eiser sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel door de schuur en hobbykas niet te legaliseren. De omstandigheid dat een woning direct aan de openbare weg staat leidt volgens hem niet tot de conclusie dat geen sprake is van een vergelijkbare situatie met andere woningen. Volgens eiser is het beter te handhaven als de regels voor eenieder rond de hele [gebied] hetzelfde zijn.
15. Tot slot doet eiser een beroep op het rechtszekerheidsbeginsel. De schuur en hobbykas staan namelijk al respectievelijk 60 en 50 jaar op het perceel.
Concreet zicht op legalisatie
16. Concreet zicht op legalisatie kan een bijzondere omstandigheid zijn op grond waarvan het college van handhaving mag afzien. Het college is niet verplicht om mee te werken aan vergunningverlening in afwijking van het bestemmingsplan. Het college heeft aangegeven niet bereid te zijn om hieraan mee te werken. Op grond van vaste jurisprudentie van de ABRvS is daarmee voldoende vast komen te staan dat er geen concreet zicht op legalisatie is.Hierbij geldt wel de voorwaarde dat dit gedragen wordt door een deugdelijke motivering. De rechtbank oordeelt dat het college aan deze eis heeft voldaan en licht dat hierna toe.
17.1.Het college geeft aan dat een binnenplanse afwijking van artikel 19.2.3. in samenhang met artikel 19.4 van de bouwregels uit het bestemmingsplan niet mogelijk is, aangezien het niet feitelijk onmogelijk is om een bijgebouw op een afstand van 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel te bouwen. Bovendien wordt dan de maximale bebouwingsoppervlakte overschreden. De rechtbank is het op dit punt eens met het college.
Het argument van eiser dat zijn achtererf zodanig klein is dat het niet mogelijk is om daar een schuur en hobbykas te bouwen, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op.
Uit artikel 1.112 van het bestemmingsplan volgt namelijk dat de snijlijn van de voorgevel van het hoofdgebouw en het grondvlak waarop het hoofdgebouw zich bevindt alsmede het verlengde daarvan het voorerf omvat. Dat betekent dat de rest van het perceel dus onder het achtererf valt.
17.2.Daarnaast stelt het college naar het oordeel van de rechtbank terecht dat de kruimelregeling als bedoeld in artikel 4 van Bijlage II bij het Bor niet kan worden toegepast, omdat ingevolge artikel 3.A.1., onder b, van de Beleidsregels van de gemeente Wijdemeren deze regeling niet van toepassing is op bijgebouwen voor de voorgevel.
17.3.Verder is volgens het college een buitenplanse afwijking als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wabo niet mogelijk, gelet op het adviesrapport van Vollmer & Partners van 4 juni 2018. Volgend dat rapport zijn de schuur en hobbykas stedenbouwkundig niet passend. Aangezien de schuur naar voren steekt belemmert dit het vrije zicht, met name vanaf de tuinen/terrassen van de woningen. Ten aanzien van de hobbykas wordt in het adviesrapport geconcludeerd dat dit zowel ruimtelijk als functioneel een dominante plek inneemt, omdat het zich op de hoek van de kavel en direct aan de waterlijn bevindt. Vanuit ruimtelijk oogpunt belemmert de hobbykas het vrije zicht op de [gebied] door de vele spanten en kozijnen, de werking van het licht op het glasvlak en de zaken die erin aanwezig zijn. Vanuit functioneel oogpunt leidt de hobbykas tot een belemmering van het zicht voor het vaarverkeer en kan een lichte aanvaring al verwoningen veroorzaken. De conclusie uit het adviesrapport leidt er volgens het college toe dat niet is voldaan aan de eis van een goede ruimtelijke onderbouwing. Tot slot geeft het college aan dat weliswaar in een e-mailuitwisseling tussen eiser en H en E Architecten diverse regelingen zijn genoemd, maar die bieden geen oplossing. Het gaat dan om de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, de kruimelgevallenregeling en het vergunningvrij bouwen waarbij de voorgevel aan de andere kant komt te liggen. Zoals hierboven al is geconcludeerd, zijn deze opties niet mogelijk. De rechtbank concludeert daarom dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat wegens het ontbreken van een goede ruimtelijke ordening afwijken van het bestemmingsplan op rond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wabo niet mogelijk is.
17.4.Concluderend heeft het college dus in redelijkheid geen mogelijkheid kunnen zien om toepassing te geven aan de afwijkingsbepalingen uit het bestemmingsplan, het Bor of de Wabo.
18. De volgend vraag is of het college desondanks op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een omgevingsvergunning aan eiser had moeten verlenen. Eiser heeft met name een beroep gedaan op het gelijkheids-, rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat deze beginselen in dit geval niet in de weg hoefden te staan aan het weigeren van de omgevingsvergunning. Zij legt dat hierna uit.
18.1.Dat het college niet bereid is om mee te werken aan legalisatie is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank concludeert dat het college gemotiveerd heeft onderbouwd dat geen sprake is van gelijke gevallen. Het college geeft namelijk aan dat de situatie op het perceel van eiser een vrij specifiek geval betreft, waardoor het niet vergelijkbaar is met willekeurige andere woningen aan de [gebied]. De voorgevel is niet aan de openbare weg gelegen en het perceel is aan drie zijden omsloten door water. Verder verwijst het college naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Hierin staat dat de woning van eiser en partner niet met [adres 2] in [woonplaats 2] en de [adres 3] vergelijkbaar is, omdat daar een ander bestemmingsplan geldt. Ook is de woning niet vergelijkbaar met [adres 4] en [huisnummer], want deze woningen liggen aan de openbare weg. Verder ligt [adres 5] aan de [dijk 1] en is om die reden niet vergelijkbaar. Bij [adres 6] is een kas in de voortuin aan de straatzijde verwijderd, daarom is die situatie niet meer relevant. Bij [adres 7] is waarschijnlijk sprake van een overtreding, omdat daar een kas voor de voorgevel staat. Daarom is ook daar geen geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel mogelijk. [adres 8] en de rij huizen die voor het schiereiland staan betreffen een andersoortig gebouw, waarbij de oostzijde als voorgevel is aangemerkt. De rechtbank kan het college volgen dat om die redenen geen sprake is van vergelijkbare gevallen. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
19. Het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel kan niet slagen omdat, zoals eiser op de zitting heeft toegelicht, de hobbykas en berging in de door eiser genoemde 50 tot 60 jaar elders op het perceel stonden. Overigens volgt uit vaste rechtspraak van de ABRvS ook dat het enkele tijdsverloop voorafgaand aan een besluit tot handhaving, ongeacht de duur daarvan, geen bijzondere omstandigheid oplevert, op grond waarvan het college van handhavend optreden behoort af te zien.
20. Naar het oordeel van de rechtbank is verder niet gebleken van toezeggingen door het college op grond waarvan eiser erop mocht vertrouwen dat hij een omgevingsvergunning zou krijgen. Er is een uitgebreid legalisatieonderzoek geweest, waarbij er een negatief stedenbouwkundig advies is uitgebracht. Verder is er met de architect van eiseres overleg geweest, dat heeft geleid tot de conclusie van het college dat er geen mogelijkheid is om de hobbykas en berging te laten staan. Het onderzoek door het college was bedoeld om te kijken of het mógelijk is om tot legalisering over te gaan. Het college heeft dus niet door het doen van onderzoek toegezegd dat de illegale situatie gelegaliseerd zál worden.
Onevenredigheid handhaving
21. Eiser heeft aangevoerd dat het afbreken van de hobbykas en berging voor hem en partner onevenredig zware gevolgen zal hebben. De hobbykas is zeer belangrijk voor zijn partner en de berging is nodig voor opslag. Het opofferen van een kamer in de woning voor opslag, kan volgens eiser niet van hem worden gevraagd. De rechtbank kan eiser echter niet volgen dat dit zodanig zware gevolgen zijn, dat het belang van het handhaven daarvoor moet wijken.