ECLI:NL:RBMNE:2022:95

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/2829
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling ingangsdatum Wajong-uitkering en toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de Wajong-uitkering van eiseres, die een autismespectrumstoornis heeft en psychische problemen ondervindt. Eiseres heeft op 28 september 2018 een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze aanvraag werd pas op 10 oktober 2018 door verweerder ontvangen. Verweerder heeft de aanvraag in eerste instantie afgewezen, maar deze afwijzing werd door de rechtbank vernietigd, waardoor verweerder een nieuw besluit moest nemen. In het nieuwe besluit werd eiseres recht op een Wajong-uitkering per 15 juli 2016 toegekend, maar verweerder stelde dat de uitkering niet eerder dan één jaar voor de aanvraagdatum tot uitbetaling kon komen, wat resulteerde in een ingangsdatum van 10 oktober 2017.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoert dat de hardheidsclausule in artikel 1a:11, vierde lid, van de Wajong de mogelijkheid biedt om de uitkering eerder in te laten gaan. De rechtbank heeft de zaak op 30 november 2021 behandeld en concludeert dat de wet geen ruimte biedt voor een eerdere ingangsdatum dan de aanvraagdatum. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en stelt dat de hardheidsclausule niet van toepassing is in dit geval, omdat de wetgever geen ruimte heeft geboden voor afwijkingen van de ingangsdatum zoals vastgelegd in het tweede lid van artikel 1a:11.

De rechtbank oordeelt dat de stelling van eiseres dat zij om medische redenen niet in staat was om eerder een aanvraag te doen, geen rol kan spelen bij de beoordeling van de ingangsdatum. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op een eerdere ingangsdatum van de Wajong-uitkering en dat verweerder de proceskosten niet hoeft te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2829

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Rhodes),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding

Eiseres is geboren op [1986] en werd 18 jaar op [2004] . In 2018 is bij eiseres een autismespectrumstoornis vastgesteld. Eiseres is bekend met diverse psychische problemen. De diagnose was voor eiseres aanleiding om op 28 september 2018 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aan te vragen. Deze aanvraag is door verweerder ontvangen op 10 oktober 2018.
Verweerder heeft de Wajong-aanvraag in eerste instantie afgewezen. Deze afwijzing heeft de rechtbank in een eerdere beroepsprocedure vernietigd. [1] Daarbij is verweerder opgedragen om een nieuw besluit op de Wajong-aanvraag te nemen.
Op 2 juni 2021 heeft verweerder dit nieuwe besluit genomen (het bestreden besluit 1), waarbij is beslist dat eiseres recht heeft op een Wajong-uitkering per 15 juli 2016. Maar deze uitkering komt volgens verweerder op grond van artikel 3:29 van de Wajong niet eerder tot uitbetaling dan één jaar voor de datum van de aanvraag. Omdat de Wajong-aanvraag op 10 oktober 2018 is ontvangen, heeft verweerder de uitbetaling van de uitkering in laten gaan per 10 oktober 2017.
In het besluit van 7 juni 2021 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder de ingangsdatum van de uitbetaling van de Wajong-uitkering gewijzigd naar 10 oktober 2018. Daarbij heeft verweerder toegelicht dat in het eerdere besluit de ingangsdatum ten onrechte met toepassing van artikel 3:29 van de Wajong op 10 oktober 2017 is bepaald. De aanvraag van eiseres moet beoordeeld worden op grond van de bepalingen van hoofdstuk 1A van de Wajong. Dit betekent dat de uitbetaling van de Wajong-uitkering niet eerder kan ingaan dan op 10 oktober 2018.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank merkt het bestreden besluit 2 aan als een wijzigingsbesluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van eiser heeft daarom van rechtswege ook betrekking op dit gewijzigde besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2021 via Skype op zitting behandeld. Namens eiseres waren haar ouders aanwezig. Verder heeft eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Waar gaat deze zaak over?

1. Deze zaak gaat over de ingangsdatum van de aan eiseres toegekende Wajong-uitkering. Partijen verschillen van mening over de vraag of de in artikel 1a:11, vierde lid, van de Wajong opgenomen hardheidsclausule de mogelijkheid biedt om de Wajong-uitkering eerder in te laten gaan dan de aanvraagdatum. Volgens verweerder is dat niet mogelijk. Eiseres vindt van wel.

Wat is het beoordelingskader?

2. Artikel 1a:11, eerste lid, van de Wajong bepaalt dat verweerder op aanvraag vaststelt of er recht op een Wajong-uitkering bestaat.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het recht op een Wajong-uitkering ontstaat op de dag waarop de aanvraag werd ingediend, met dien verstande dat dit recht niet eerder kan ontstaan dan de dag waarop de betrokkene achttien jaar wordt.
Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat als de toepassing van het eerste lid zou leiden tot kennelijke hardheid, verweerder bevoegd is het recht op een Wajong-uitkering ambtshalve toe te kennen.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

3. Eiseres stelt dat zij door haar opname in een inrichting en vanwege haar medische problemen niet in staat was om tijdig een Wajong-uitkering aan te vragen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres verschillende medische stukken ingebracht.
Volgens eiseres volgt uit de Memorie van Toelichting bij artikel 1a:11, vierde lid, van de Wajong dat wel degelijk een Wajong-uitkering kan worden toegekend vanaf een eerdere datum dan de aanvraagdatum. [2] Daarin staat dat verweerder gebruik kan maken van de bevoegdheid om ambtshalve het recht op de arbeidsongeschiktheidsuitkering vast te stellen in situaties waarin het niet of te laat doen van een aanvraag tot kennelijke hardheid zou leiden. Anders dan in de uitspraak van rechtbank Gelderland is geoordeeld [3] , meent eiseres dat uit deze passage volgt dat de wetgever zich op twee groepen heeft willen richten. Degenen die door omstandigheden geen aanvraag hebben gedaan en degenen die door omstandigheden pas veel later een aanvraag hebben kunnen doen. De rechtbank Gelderland beperkt zich ten onrechte tot de eerste groep. De vergelijking die rechtbank Gelderland maakt met de WIA gaat eveneens mank. Het rechtsgevolg van het niet tijdig aanvragen van een WIA-uitkering is niet dat je dan geen recht hebt op een uitkering, maar dat er een maatregel kan worden opgelegd of dat de wachttijd kan worden verlengd. Daarnaast is de WIA totaal anders van karakter. Eiseres vindt dat verweerder moet onderzoeken op welke eerdere datum de Wajong-uitkering aan eiseres moet worden toegekend. Tijdens de zitting heeft eiseres gesteld dat de uitkering per 15 juli 2016 moet ingaan.
4. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De rechtbank onderschrijft het in de hiervoor genoemde uitspraak van rechtbank Gelderland gegeven oordeel dat de wet verweerder geen ruimte biedt om in dit geval de Wajong-uitkering toe te kennen met ingang van een eerdere datum dan de aanvraagdatum. De rechtbank neemt dit oordeel over onder verwijzing naar de in die uitspraak gegeven motivering. Daarbij is onder meer het volgende overwogen.

Artikel 1a:11, vierde lid, van de Wajong 2015 verwijst expliciet naar het eerste lid van artikel 1a:11 van de Wajong 2015. De rechtbank leidt hieruit af dat het vierde lid betrekking heeft op een afwijking van het uitgangspunt dat een Wajong-uitkering op aanvraag wordt ingediend. Daarmee is aan verweerder de bevoegdheid gegeven om bij wijze van uitzondering ook ambtshalve, bij gebreke aan een aanvraag, een Wajong-uitkering toe te kennen. De rechtbank ziet geen ruimte om in het vierde lid zo te lezen dat hiermee ook kan worden afgeweken van het tweede lid, dat gaat over de ingangsdatum van de Wajong-uitkering. Het feit dat in de Memorie van Toelichting ook staat dat verweerder ambtshalve het recht op uitkering kan vaststellen in situaties waarin het te laat doen van een aanvraag tot kennelijke hardheid zou leiden, leidt niet tot een ander oordeel. In artikel 1a:11 van de Wajong 2015 is immers nergens vastgelegd binnen welke termijn de betrokkene de aanvraag moet indienen. Er is enkel bepaald dat verweerder op aanvraag vaststelt of er recht op een Wajong-uitkering op grond van de Wajong 2015 bestaat. Van ‘het te laat doen’ van een aanvraag kan – anders dan bij een aanvraag op grond van de Wet WIA – dus geen sprake zijn. Voor de conclusie dat de wetgever de zinsnede over het te laat doen van een aanvraag (ook) bewust in Memorie van Toelichting ten aanzien van de Wet Wajong 2015 heeft opgenomen en bedoeld heeft verweerder de bevoegdheid te geven om een Wajong-uitkering eerder in te laten gaan dan de aanvraagdatum, bestaan geen aanknopingspunten.
5. Eiseres heeft tijdens de zitting nog gesteld dat in de Wajong wel degelijk sprake kan zijn van een te laat ingediende aanvraag. In de Wajong is het doen van een aanvraag weliswaar niet aan een bepaalde termijn gebonden, maar het gaat er volgens eiseres om dat iemand wel aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering voldoet maar de aanvraag niet of later indient. Dit is volgens eiseres de situatie die de wetgever in dit geval voor ogen heeft gehad. De rechtbank ziet in de wet echter geen aanknopingspunten dat de wetgever bij de hardheidsclausule van artikel 1a:11, vierde lid, van de Wajong een dergelijke ruime opvatting heeft voorgestaan. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

6. De rechtbank ziet dus geen ruimte om het vierde lid van artikel 1a:11 van de Wajong zo te lezen dat hiermee ook kan worden afgeweken van het tweede lid dat gaat over de ingangsdatum van de Wajong-uitkering. Deze laatste bepaling is van dwingend recht. Zonder afbreuk te willen doen aan de problemen waar eiseres mee kampt, volgt uit het vorenstaande dat de stelling van eiseres dat zij om medische redenen niet is staat is geweest eerder een aanvraag te doen, geen rol kan spelen bij de beoordeling van de ingangsdatum van de Wajong-uitkering. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt dus geen gelijk in deze beroepszaak. Verweerder hoeft de proceskosten die eiseres heeft gemaakt en het griffierecht dat zij heeft betaald, dan ook niet aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 12 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van 4 maart 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:1003.
2.Tweede Kamer 2011-2012, 33 161, nr. 3, p. 96.
3.Uitspraak van 20 mei 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:2186.