ECLI:NL:RBMNE:2022:932

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
20/3054
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake last onder dwangsom voor het ontbreken van leidinggevende in een horecagelegenheid

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een hostel, en de burgemeester van de gemeente Utrecht. De zaak betreft de oplegging van een last onder dwangsom aan eiseres omdat het hostel geopend was voor publiek zonder dat er een leidinggevende aanwezig was. Eiseres heeft tegen de besluiten van de burgemeester beroep ingesteld, nadat haar bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 oktober 2021, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een leidinggevende. De rechtbank heeft vastgesteld dat er tijdens inspecties op 2 augustus en 19 oktober 2019 geen leidinggevende aanwezig was, wat in strijd is met de Horecaverordening van de gemeente Utrecht. Eiseres heeft aangevoerd dat de inspectierapporten niet als bewijs kunnen dienen, maar de rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is om aan de juistheid van deze rapporten te twijfelen. De rechtbank concludeert dat de burgemeester terecht de last onder dwangsom heeft opgelegd en dat het beroep van eiseres ongegrond is. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3054

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. C.P. Mesker),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. S.N. Ros).

Procesverloop

In het besluit van 17 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd omdat het bedrijf geopend was voor publiek zonder dat er een leidinggevende aanwezig was. Ook is een last onder dwangsom opgelegd wegens het zonder vergunning aanwezig hebben van alcoholhoudende dranken.
In het besluit van 24 juli 2020 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
In het besluit van 14 augustus 2020 (bestreden besluit 2) heeft verweerder besloten om een verbeurde dwangsom in te vorderen.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten 1 en 2 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [leidinggevende 1], die werd bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is eigenaresse van [hostel] (hostel), gelegen aan de [adres] in [woonplaats]. Op 2 augustus 2019 omstreeks 00.00 uur heeft een inspecteur van de afdeling Toezicht en Handhaving Bebouwde Omgeving (inspecteur) een controle uitgevoerd bij het hostel. Tijdens die controle is vastgesteld dat het hostel op dat moment voor het publiek geopend was, terwijl er geen leidinggevende aanwezig was die op het aanhangsel bij de horecavergunning staat vermeld.
2. Op 19 oktober 2019 omstreeks 00.47 uur heeft een tweede controle bij het hostel plaatsgevonden. Volgens de inspecteur die de controle heeft uitgevoerd was het hostel geopend en was er geen leidinggevende aanwezig.
3. In het primaire besluit heeft verweerder naar aanleiding van de bevindingen van de inspecteur besloten aan eiseres de last onder dwangsom op te leggen. De last houdt in dat verweerder eiseres opdraagt om het [hostel] niet voor het publiek geopend te (laten) hebben als er geen leidinggevende aanwezig is die op het aanhangsel bij de horecavergunning is vermeld. De dwangsom is vastgesteld op € 2.000,- per overtreding met een maximum van € 10.000,-.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder de opgelegde last onder dwangsom gehandhaafd. Eiseres is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
Beroepsgronden van eiseres
5. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij heeft aangevoerd dat de processen-verbaal van de inspecties op 2 augustus 2019 en 19 oktober 2019 niet als bewijs van de vermeende overtredingen kunnen dienen. De processen-verbaal zijn te lang na de inspecties opgesteld. Bovendien heeft de inspecteur na de zienswijze de bevindingen in het proces-verbaal aangevuld. Verder waren er volgens eiseres ten tijde van de controles wel leidinggevenden aanwezig en heeft de inspecteur onvoldoende naar hen gevraagd. Eiseres verwijst voor dit laatste standpunt naar de in bezwaar aangevoerde gronden.
Beoordeling rechtbank
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres zich in bezwaar enkel heeft gericht tegen de opgelegde dwangsom wegens het voor publiek geopend hebben van het hostel zonder dat er een leidinggevende is. Om die reden kan eiseres in beroep geen gronden indienen tegen de opgelegde dwangsom wegens het aanwezig (laten) hebben dan wel (laten) verkopen van alcoholhoudende dranken in het hostel, zonder de daarvoor vereiste Drank- en Horecavergunning.
7. Voor de beoordeling van het beroep van eiseres is van belang dat uit artikel 12, eerste lid, van de Horecaverordening gemeente Utrecht 2018 volgt dat het verboden is om het hostel voor het publiek geopend te houden zonder dat er een leidinggevende aanwezig is.
8. Op 2 augustus 2019 en 19 oktober 2019 hebben controles in het hostel plaatsgevonden, waarvan inspectierapporten zijn opgemaakt. In het rapport van 13 november 2019 staan de bevindingen van deze controles. De inspecteur heeft op 2 augustus 2019 omstreeks 00.00 uur bij het hostel aangebeld. De deur werd geopend en hij is na legitimatie binnengetreden en heeft gesproken met [A]. [A] deelde de inspecteur mee dat zij in het hostel werkt en dat er verder niemand van het hostel aanwezig is. Verder is vastgesteld dat [A] niet als leidinggevende op de horecavergunning vermeld staat, zodat de inspecteur heeft geconcludeerd dat er geen leidinggevende in het hostel aanwezig was, terwijl het voor publiek geopend was. Eiseres heeft naar aanleiding van deze overtreding op 6 augustus 2019 een schriftelijke waarschuwing gekregen. Tijdens de op 19 oktober 2019 omstreeks 00.47 uur uitgevoerde controle heeft de inspecteur aangebeld, de deur werd geopend en heeft hij gesproken met [B]. [B] deelde de inspecteur mee dat hij een slaapplaats in het hostel had, dat hij optrad als vertegenwoordiger van het hostel en dat er verder niemand van het hostel aanwezig was. Bij controle achteraf bleek [B] niet als leidinggevende op de horecavergunning te staan. In het proces-verbaal van bevindingen van 11 december 2019 heeft de inspecteur verklaard dat tijdens de gesprekken met [A] en [B] niets is verklaard over de aanwezigheid van een bel of een bedrijfstelefoon waarmee de aanwezige leidinggevende gealarmeerd kon worden. Ook is dit tijdens het telefonisch contact met [leidinggevende 1] op 15 augustus 2019 niet aan de orde geweest.
9. Op grond van vaste rechtspraak mag een bestuursorgaan uitgaan van de juistheid van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte inspectierapporten. [1] Dat geldt ook voor de rechtbank, tenzij tegenbewijs maakt dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken.
10. De rechtbank is van oordeel dat er op grond van hetgeen door eiseres naar voren is gebracht geen aanleiding is om te twijfelen aan de inhoud van het inspectierapport en het proces-verbaal van bevindingen. Verweerder heeft op grond daarvan kunnen concluderen dat het hostel ten tijde van de controles geopend was voor publiek en dat er geen leidinggevende in het hostel aanwezig was. Dit werd tijdens de controles ook door de aanwezige personen verklaard. Ook is niet gebleken dat de wel in het hostel aanwezige personen als leidinggevende op de horecavergunning vermeld stonden. De enkele niet nader onderbouwde stelling van eiseres dat er tijdens de controles wel een leidinggevende in het hostel aanwezig was die opgeroepen had kunnen worden door op een bel te drukken, is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de constateringen van de inspecteur tijdens de controles. Zowel tijdens als ook na de controles is, ook uit contact met [leidinggevende 1], leidinggevende van de hostel, niets gemeld over de aanwezigheid van de bel in het hostel om een aanwezige leidinggevende op te roepen. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank op de weg van eiseres om tijdens een controle duidelijkheid te geven dat de leidinggevende van het bedrijf aanwezig is. Uit het inspectierapport en het voormelde proces-verbaal van bevindingen is niet gebleken dat eiseres deze duidelijkheid over de aanwezigheid van de leidinggevende heeft gegeven. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Het standpunt van eiseres dat de inspectierapporten niet als bewijs kunnen dienen, omdat ze te lang na de controles zouden zijn opgemaakt of omdat ze zijn aangevuld, volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft ter zitting hierover nog toegelicht dat de late opmaak van de rapporten afdoet aan de correctheid daarvan. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Eiseres heeft niet nader toegelicht op welke wijze het tijdsverloop tussen de controles en het opmaken van het inspectierapport daarover van invloed is op de inhoud van het rapport en de daarin neergelegde weergave van de bevindingen, dan wel dat de bevindingen door de inspecteur door tijdsverloop anderszins onjuist zijn beschreven.
12. Op grond van de geconstateerde overtredingen heeft verweerder de last onder dwangsom aan eiseres kunnen opleggen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder zou moeten afzien van het opleggen van de last. De beroepsgrond slaagt niet.
Invordering
13. Aan bestreden besluit 2 heeft verweerder het inspectierapport van 24 januari 2020 ten grondslag gelegd. In dit rapport staan de bevindingen van de controle in het hostel op 24 januari 2020. De inspecteur heeft omstreeks 23.29 uur bij het hostel aangebeld, waarna hij via de intercom een vrouwenstem hoorde. De inspecteur heeft zich vervolgens eerst in het Nederlands en later in het Engels bekend gemaakt en toegelicht met welk doel hij het hostel bezocht. De vrouw opende de deur en deelde de inspecteur desgevraagd mee dat er geen leidinggevende aanwezig was en dat de leidinggevende naar de stad was. Het was volgens de vrouw niet nodig om de bel bij de receptie te gebruiken, omdat dat volgens haar niets aan de situatie van de afwezigheid van een leidinggevende zou veranderen. Nadat zij zich heeft geïdentificeerd deelde de vrouw mee dat zij in het hostel werkt in ruil voor onderdak. De vrouw stond niet vermeld op het aanhangsel bij de horecavergunning en ook is haar bijschrijving niet aangevraagd. Vervolgens is bestreden besluit 2 genomen.
14. Eiseres bestrijdt de op 24 januari 2020 geconstateerde overtreding en voert aan dat de als leidinggevende aangemelde [leidinggevende 2] tijdens de controle aanwezig was. Volgens eiseres is verweerder niet bevoegd de dwangsom in te vorderen.
15. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de inhoud van het inspectierapport van 24 januari 2020 en dat verweerder heeft kunnen concluderen dat er ten tijde van de controle geen leidinggevende aanwezig was. Verweerder heeft kunnen concluderen dat eiseres daarmee geen uitvoering heeft gegeven aan de last om - kort weergegeven - het hostel niet geopend te hebben als er geen leidinggevende aanwezig is. Tijdens de controle was de leidinggevende niet aanwezig en werd de inspecteur meegedeeld dat deze naar de stad was gegaan. De enkele stelling van eiseres dat de als leidinggevende aangemelde [leidinggevende 2] wel aanwezig was volgt de rechtbank niet. Deze stelling is verder niet onderbouwd, zodat er onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van het rapport van 24 januari 2020 van de inspecteur. De rechtbank merkt verder op dat eiseres zich er, gelet op de eerdere overtredingen, van bewust had moeten zijn dat er een persoon die op het aanhangsel bij de vergunning zijn aangewezen als zijnde leidinggevende, in het horecabedrijf aanwezig had moeten zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
16. De rechtbank overweegt ten slotte ten aanzien van het door eiseres verwijzen naar de in bezwaar aangevoerde gronden dat verweerder is ingegaan op de door eiseres in bezwaar aangevoerde gronden. Voor zover eiseres het daar niet mee eens is, ligt het op haar weg om dat expliciet aan te voeren. Een enkele verwijzing naar de bezwaargronden zonder aan te geven waarom de weerlegging van de bezwaren onjuist is, kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
17. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 21 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
Rechter
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:334