ECLI:NL:RBMNE:2022:90

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/3180
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een maatregel van bijstandsverlaging wegens niet verschijnen op afspraak en de gevolgen van een abortus

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 14 januari 2022, gaat het om een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. M.J. Verwers, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, vertegenwoordigd door mr. P. Teunissen. De zaak betreft een maatregel van 100% verlaging van de bijstandsuitkering van eisers voor de duur van één maand, opgelegd omdat eiser niet op een afspraak is verschenen. De afspraak was gemaakt om de start van eiser bij een werkgever te bespreken, maar werd afgezegd vanwege een abortus van eiseres. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 17 mei 2021 het besluit van verweerder om het bezwaar ongegrond te verklaren vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. In het bestreden besluit van 2 juni 2021 heeft verweerder opnieuw het bezwaar ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep van eisers.

Tijdens de zitting op 23 november 2021, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, werd het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te geven om in overleg te treden. Dit overleg leidde niet tot een oplossing, waarna de rechtbank besloot het onderzoek te sluiten. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat eiser de verplichtingen om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden heeft gefrustreerd. De rechtbank concludeert dat de maatregel niet gerechtvaardigd is, gezien de omstandigheden van de afzegging en de eerdere toezegging van eiser om de baan te accepteren. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, herroept het primaire besluit en bepaalt dat de bijstandsuitkering niet met 100% mag worden verlaagd. Verweerder wordt ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3180

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Teunissen).

Procesverloop

In het besluit van 23 december 2019 (primaire besluit) heeft verweerder aan eisers een maatregel opgelegd. Deze maatregel houdt in dat de bijstandsuitkering met 100% wordt verlaagd voor de duur van één maand omdat de heer [eiser] (hierna: eiser) zonder af te zeggen niet op de afspraak van 28 november 2019 is verschenen.
Op 16 juni 2020 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Op 17 mei 2021 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 juni 2020 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Ter zitting is vast komen te staan dat de afspraak van 28 november 2019 op 26 november 2019 is afgezegd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. [1]
Verweerder heeft in het besluit van 2 juni 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit opnieuw ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is verschenen [begeleidster] (begeleidster), vrijwilligster bij de stichting Welzijn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Eiser en verweerder zijn met elkaar in overleg gegaan. Eiser heeft de rechtbank op 7 december 2021 bericht dat het overleg niet tot resultaten heeft geleid en de rechtbank verzocht om uitspraak te doen.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
Eiser ontving vanaf 14 maart 2018 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Deze uitkering is per 7 augustus 2018 beëindigd. Aan eisers is met ingang van 7 augustus 2018 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden toegekend.
Verweerder en eiser hebben op verschillende momenten gesproken over zijn arbeidsmogelijkheden. In het gesprek van 12 september 2019 geeft verweerder aan dat hij een concreet werkaanbod heeft voor eiser bij de [bedrijf] en dat eiser verplicht is om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. Op 7 oktober 2019 dient eiser een klacht in naar aanleiding van het gesprek op 12 september 2019. Eiser voelde zich tijdens dit gesprek niet gerespecteerd door de medewerkers van verweerder. Vervolgens spreken eiser en verweerder elkaar op 12 november 2019. Eiser geeft hierbij aan dat hij de baan bij [bedrijf] wil accepteren. Er wordt een afspraak ingepland op 28 november 2019 om de start van eiser bij [bedrijf] te bespreken. De begeleidster van eiser zegt deze afspraak op 26 november 2019 af, omdat mevrouw [eiseres] (hierna: eiseres) op 25 november 2019 een abortus heeft ondergaan. Zij mag het kind van eisers daarom niet optillen en het is nodig dat eiser bij haar thuis blijft.
Het bestreden besluit
Verweerder legt eisers een maatregel van verlaging van de bijstand van 100% voor de duur van één maand op, omdat eiser niet op het gesprek van 28 november 2019 is verschenen. Eiser heeft hiermee niet voldaan aan de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. [2] Verweerder onderbouwt het opleggen van de maatregel door te verwijzen naar de voorgeschiedenis van de afgezegde afspraak van 28 november 2019. Verweerder probeert namelijk al vanaf augustus 2019 eiser in dienst te laten treden bij de [bedrijf] . De abortus van eiseres is volgens verweerder geen overmachtssituatie waardoor eiser niet op de afspraak kon verschijnen. De omstandigheid dat eiser de afspraak op 26 november 2019 heeft afgezegd maakt dit niet anders.
Standpunt eisers
4. Eisers zijn het hier niet mee eens. Zij vinden dat verweerder ten onrechte de abortus van eiseres niet als geldige reden voor het afzeggen van de afspraak aanmerkt. Ook vinden eisers dat verweerder een nieuwe afspraak moest inplannen in plaats van een maatregel opleggen. Zij hadden de afspraak immers afgezegd. Verder valt uit het niet verschijnen op de afspraak van 28 november 2019 niet af te leiden dat eiser de baan bij de [bedrijf] niet wilde accepteren. Hij heeft bij het gesprek op 12 november 2019 uitdrukkelijk aangegeven deze baan te zullen accepteren. Eisers vinden dat verweerder bij het opleggen van de maatregel ten onrechte de voorgeschiedenis van vóór de uitdrukkelijke toezegging van 12 november 2019 betrekt. Hierbij vinden eiser belangrijk dat verweerder in de brief van 21 november 2019 erkent de dat de tot dan toe moeizame communicatie voor een deel aan personeelswisselingen bij de gemeente zelf is te wijten. Verder vinden eisers dat als de maatregel wel mag worden opgelegd deze disproportioneel is.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat niet meer in geschil is dat eiseres een abortus heeft ondergaan en dat de afspraak van 28 november 2019 op 26 november 2019 is afgezegd. De begeleidster van eisers heeft ter zitting onbetwist gesteld dat zij verweerder op 28 november 2019 nogmaals heeft gebeld en heeft verzocht om een terugbelnotitie. Uit een interne mail van verweerder blijkt dat de begeleidster van eisers verweerder ook op 3 december 2019 heeft gebeld. [3]
6. Het besluit tot het opleggen van een maatregel is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een maatregel is voldaan, in beginsel op verweerder rust. [4]
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende concreet heeft gemaakt uit welke gedraging volgt dat eiser het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid heeft gefrustreerd. De rechtbank legt dit hieronder verder uit.
8. In het primaire besluit werpt verweerder enkel tegen dat eiser zonder af te zeggen niet op de afspraak van 28 november 2019 is verschenen. In het bestreden besluit wijst verweerder op de voorgeschiedenis en stelt verweerder dat daarin de grondslag voor het opleggen van de maatregel is gelegen. Verweerder wijst er hierbij op dat eiser niet op de afspraak van 2 september 2019 is gekomen en dat eiser in het gesprek van 12 september 2019 heeft gezegd dat hij niet bij de [bedrijf] wil werken. Deze verwijzing naar de voorgeschiedenis is naar het oordeel de rechtbank onvoldoende voor het opleggen van de maatregel. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser in het gesprek van 12 november 2019 expliciet heeft medegedeeld dat hij de baan bij [bedrijf] wil accepteren. Ook acht de rechtbank van belang dat tijdens de procedures bij de rechtbank is gebleken dat eiser de afspraak tijdig vanwege de medische toestand van eiseres heeft afgezegd en op verschillende momenten hierover contact heeft gezocht met verweerder. Het had daarom op de weg van verweerder gelegen om contact met eisers op te nemen over de afgezegde afspraak voordat verweerder overging tot het opleggen van een maatregel. Verder acht de rechtbank van belang dat uit het dossier niet blijkt dat verweerder eiser heeft gewaarschuwd dat hem een maatregel kan worden opgelegd als hij de afspraak afzegt. Ter zitting stelt verweerder dat hij zich niet kan voorstellen dat eiser bij de gesprekken niet is gewaarschuwd. Omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat eiser is gewaarschuwd, volgt de rechtbank dit standpunt niet.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit mede in het licht van de ingrijpende aard ervan op onvoldoende feitelijke grondslag en onvoldoende motivering berust. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet vanwege het feit dat verweerder al eerder bij uitspraak van deze rechtbank van 17 mei 2021 in de gelegenheid is gesteld om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank herroept het primaire besluit en bepaalt dat de bijstandsuitkering van eisers niet gedurende een maand met 100% wordt verlaagd, omdat de rechtbank van oordeel is dat de vastgestelde gedragingen de maatregel niet kunnen dragen.
10. Verweerder moet de kosten die verband houden met de behandeling van het bezwaar vergoeden omdat de rechtbank het primaire besluit herroept. Ook de proceskosten in beroep moet verweerder vergoeden omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart. Verder moet verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoeden.
11. De rechtbank stelt de kosten die verband houden met het bezwaar op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.082,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de schriftelijke toelichting en beantwoording van vragen met een waarde per punt van € 541,-). De kosten die verband houden met de behandeling van het beroep stelt de rechtbank vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 14 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
de rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Artikel 18, vierde lid en onder g, van de Participatiewet (Pw)
3.Zie productie 31.