ECLI:NL:RBMNE:2021:2061

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
20/2728
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel verlaging bijstandsuitkering wegens niet verschijnen op afspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een echtpaar dat bijstandsuitkeringen ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht. De zaak betreft een maatregel die aan eisers is opgelegd omdat eiser niet op een afspraak is verschenen en zich niet tijdig heeft afgemeld. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 16 juni 2020, waarin het bezwaar tegen de maatregel ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 22 februari 2021 is een getuige, mevrouw [A], verschenen die verklaarde dat zij namens eiser tijdig had doorgegeven dat hij niet kon verschijnen vanwege een overmachtssituatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser inderdaad niet op de afspraak kon verschijnen en dat de afmelding tijdig is gedaan. De rechtbank oordeelt dat de maatregel niet in stand kan blijven en dat verweerder een nieuw besluit moet nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de afmelding. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2728

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), te [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder
(gemachtigde: P. Teunissen).

Procesverloop

In het besluit van 23 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan eisers de maatregel van verlaging van de bijstandsuitkering met 100% voor de duur van 1 maand opgelegd.
In het besluit van 16 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Ook is verschenen [A], vrijwilligster bij de stichting Welzijn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser ontving sinds 14 maart 2018 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Deze uitkering is met ingang van 7 augustus 2018 beëindigd en aan eisers is met ingang van diezelfde datum een bijstandsuitkering naar de norm van gehuwden toegekend.
Er hebben op diverse momenten gesprekken plaatsgevonden over eisers arbeidsmogelijkheden. In een gesprek op 12 september 2019 heeft verweerder eiser te kennen gegeven dat zij een concreet werkaanbod voor eiser hebben bij McDonalds en dat eiser verplicht is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden. Dat dit is besproken, wordt bevestigd in een brief aan eisers van 16 september 2019. Daarnaast wordt eiser uitgenodigd voor een voortgangsgesprek. Ook wordt aan eiser meegedeeld dat bij het opstellen van eisers werkrooster rekening zal worden gehouden met de lestijden van de Nederlandse taallessen.
Op 7 oktober 2019 heeft eiser een klacht ingediend naar aanleiding van het gesprek op 12 september 2019 omdat eiser zich tijdens dit gesprek niet gerespecteerd voelt door meerdere medewerkers van verweerder. Naar aanleiding van deze klacht heeft op 12 november 2019 een gesprek plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek is opnieuw het werkaanbod bij McDonalds besproken en eiser heeft in dit gesprek te kennen gegeven dat hij wel wil werken bij McDonalds.
In de brief die op 21 november 2019 aan eiser is verzonden in reactie op zijn klacht, wordt hij uitgenodigd voor een gesprek op 28 november 2019 waarin afspraken zullen worden gemaakt over het werk. Op 28 november 2019 verschijnt eiser niet op het gesprek.
2. Omdat eiser bij het gesprek van 28 november 2019 niet is verschenen heeft verweerder een maatregel van verlaging van de bijstand van 100% voor de duur van één maand aan eisers opgelegd omdat eiser volgens verweerder niet heeft voldaan aan de op eiser rustende verplichting tot het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.
3. Eiser voert aan dat hem niet kan worden verweten dat hij door zijn gedrag het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid heeft belemmerd. Eiser wilde wel werken bij McDonalds, dit heeft hij in het gesprek van 12 november 2019 ook te kennen gegeven, maar er was sprake van een overmachtssituatie. Zijn vrouw heeft een medische behandeling ondergaan en daardoor kon hij niet verschijnen op het gesprek van 28 november 2019. Zijn begeleidster, mevrouw [A], heeft dit al op 26 november 2019 laten weten aan verweerder en op 28 november 2019 heeft zij nogmaals gebeld met verweerder. Eiser heeft ook een verklaring van mevrouw [A] overgelegd waarin dit staat. Verweerder gaat ongemotiveerd aan deze verklaring voorbij en stelt ten onrechte dat eiser pas op 3 december 2019 heeft laten weten waarom hij verhinderd was te verschijnen op het gesprek van 28 november 2019. Omdat eiser tijdig heeft laten weten dat hij verhinderd was te verschijnen op het gesprek van 28 november 2019 en hij nog steeds bereid is om nadere werkafspraken te maken, is het aan verweerder om een nieuwe afspraak met eiser te maken.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser is uitgenodigd voor een gesprek op 28 november 2019. Eiser is verplicht te verschijnen op gesprekken waarvoor hij wordt uitgenodigd. Hij is op 28 november 2019 niet verschenen.
5. Ter zitting heeft mevrouw [A] verklaard dat zij vrijwilligster is voor de Stichting Welzijn en dat zij het gezin van eisers begeleid in hun proces om in de gemeente te komen wonen. Zij heeft, op verzoek van eiser, contact opgenomen met verweerder. Eiseres heeft op 25 november 2019 een abortus ondergaan en moest rust houden. Eisers hebben een 1-jarig kind en eiseres mocht dit kind niet tillen. Eiser kon om die reden niet naar de afspraak. Omdat eiser niet zo goed Nederlands spreekt, heeft hij [A] gevraagd te bellen om de afspraak op 28 november 2019 af te zeggen. Eiser vroeg wel vaker aan [A] om namens hem te bellen met instanties. [A] heeft met nadruk en klem gevraagd aan de medewerker van verweerder die haar te woord stond om door te geven aan de consulent dat eisers afspraak van 28 november 2019 afgezegd moest worden.
6. Verweerder heeft daar ter zitting tegenover gesteld dat hij een telefooncentrum heeft dat de telefoontjes uitzet bij de medewerkers. Als dat niet lukt, wordt er automatisch en altijd een terugbelnotitie gemaakt. Bovendien heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het een eigen verantwoordelijkheid is van eiser om contact op te nemen met verweerder.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [A]. Om die reden houdt de rechtbank het ervoor dat de afspraak tijdig namens eiser is afgezegd. Dat [A] heeft gebeld en niet eiser, acht de rechtbank niet zo relevant omdat de vraag die beantwoord moeten worden is of naar aanleiding van de afspraak tijdig contact is gezocht om door te geven dat eiser niet kon verschijnen op het gesprek waarvoor hij was uitgenodigd. [A] heeft verklaard dat zij tweemaal aan verweerder heeft doorgegeven dat het voor eiser niet mogelijk was te verschijnen op het gesprek van 28 november 2019, zodat er geen misverstand heeft kunnen bestaan namens wie [A] belde en met welk doel. Verder is de rechtbank van oordeel dat uit de omstandigheid dat in dit geval geen (telefoon)notitie is gemaakt van het telefoongesprek met [A] over eiser niet kan worden afgeleid dat [A] niet heeft gebeld.
8. Uit wat hiervoor staat, volgt dat de rechtbank vindt dat namens eiser tijdig is doorgegeven dat hij niet op de afspraak van 28 november 2019 kon verschijnen. Omdat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat eiser zonder bericht niet is verschenen op het gesprek van 28 november 2019 en hij mede om die reden een maatregel heeft opgelegd, kan het besluit niet in stand blijven. De rechtbank kan op dit moment niet beoordelen of de opgelegde maatregel toch nog in stand kan blijven. Verweerder heeft namelijk op zitting enerzijds verklaard dat als het om een overmacht situatie ging en eiser zelf zou hebben gebeld er een nieuwe afspraak zou zijn gemaakt, maar anderzijds heeft verweerder verklaard dat er geen goede reden was om niet op de afspraak van 28 november 2019 te komen en dat daarom een maatregel is opgelegd. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen, waarbij verweerder ervan uit moet gaan dat de afspraak tijdig is afgezegd om de reden zoals eiser die naar voren heeft gebracht. In dat nieuw te nemen besluit moet verweerder toelichten wat dit betekent voor de opgelegde maatregel. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.