In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 februari 2022 uitspraak gedaan over de vermindering van de loongerelateerde WGA-uitkering van eiseres met de duur van de WW-uitkering die zij uit hetzelfde dienstverband heeft ontvangen. Eiseres had een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend gekregen vanaf 6 november 2020, maar verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had in het bestreden besluit het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in twee periodes een WW-uitkering heeft ontvangen uit dezelfde dienstbetrekking, namelijk van 4 oktober 2018 tot en met 13 februari 2019 en van 28 september 2020 tot en met 5 november 2020, wat in totaal 172 dagen bedraagt. Verweerder had in het bestreden besluit 88 dagen in mindering gebracht op de loongerelateerde WGA-uitkering, maar erkende in een aanvullend besluit dat dit aantal eigenlijk 172 dagen had moeten zijn. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht de einddatum van de WGA-uitkering op 10 augustus 2022 had vastgesteld, ondanks de onjuiste berekening van de dagen.
De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond was, omdat de vermindering van de WGA-uitkering met de WW-dagen correct was toegepast volgens artikel 59, zesde lid, van de Wet WIA. Eiseres had geen recht op een proceskostenveroordeling, en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen de uitspraak. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter mr. Y. Sneevliet, in aanwezigheid van griffier mr. K.S. Smits.