ECLI:NL:RBMNE:2022:843

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/364
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving buitenschoolse opvang met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een aanvrager van inschrijving van een buitenschoolse opvang (BSO), en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die de aanvraag had afgewezen. Eiseres had verzocht om inschrijving van de BSO met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2017, maar de minister weigerde dit, stellende dat er geen bewijs was van eerdere aanvragen die eiseres zou hebben gedaan. Eiseres had eerder op 31 juli 2019 een aanvraag ingediend, die was ingewilligd, maar de verzoeken om terugwerkende kracht werden afgewezen omdat de minister geen eerdere aanvragen kon vinden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen bewijs heeft geleverd van de eerdere aanvragen en dat de minister terecht heeft geweigerd om de BSO met terugwerkende kracht in te schrijven. Eiseres had aangevoerd dat zij onjuist was geïnformeerd door de minister en dat zij niet was gehoord in bezwaar, maar de rechtbank oordeelde dat de minister haar correct had geïnformeerd en dat eiseres zelf had aangegeven niet gehoord te willen worden. De rechtbank concludeerde dat de minister de inschrijving van de BSO op de datum van de aanvraag van 31 juli 2019 terecht had aangehouden.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat zij geen gelijk kreeg in haar verzoek om terugwerkende kracht. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/364

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, verweerder (gemachtigde: mr. G.J. Naber).

Procesverloop

In het besluit van 11 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres geweigerd om [naam] BSO met terugwerkende kracht in te schrijven als buitenschoolse opvang (BSO) in het Register buitenlandse kinderopvang (het register).
In het besluit van 22 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres heeft verzocht om inschrijving van buitenschoolse opvang [naam] in het register. Eerder heeft eiseres op 31 juli 2019 om inschrijving van die BSO verzocht. Verweerder heeft die aanvraag toen ingewilligd en heeft de BSO per die datum ingeschreven in het register. Eiseres heeft op 10 april 2020 verzocht om [naam] met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2017 te laten inschrijven in het register, gebaseerd op haar eerdere aanvragen van 11 oktober 2016 en 5 februari 2018. Verweerder heeft dat in het bestreden besluit afgewezen: volgens hem is niet gebleken van eerdere aanvragen die eiseres heeft gedaan en een inschrijving met terugwerkende kracht is onmogelijk.
Beroepsgronden
2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij brengt naar voren dat zij sinds 2016 probeert om [naam] als BSO te laten inschrijven in het register en dat zij destijds alle benodigde documenten aangetekend aan verweerder heeft opgestuurd. Daarnaast wijst eiseres erop dat verweerder haar verkeerd geïnformeerd heeft dat het niet mogelijk was om [naam] én als dagopvang (opvang voor kinderen die nog niet naar de basisschool gaan) én als BSO in te schrijven. Verder voert eiseres aan dat zij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar. Verder heeft verweerder haar volgens eiseres geïnformeerd dat zij de aanvraag nogmaals moest insturen met een recente kopie van haar paspoort en de recente formulieren. Zij begrijpt dan ook niet waarom verweerder haar tegenwerpt dat zij recente stukken heeft opgestuurd. Zij heeft veel geld misgelopen doordat zij zonder de inschrijving als BSO geen tegemoetkoming kan krijgen van de Belastingdienst, aldus eiseres.
Oordeel van de rechtbank
3. In artikel 1.48, eerste lid, van de Wet kinderopvang staat dat de ingangsdatum van een inschrijving van een BSO wordt bepaald op de datum van de aanvraag van die inschrijving. Partijen zijn het er in deze zaak ook over eens dat inschrijving vanaf een eerdere datum dan de datum van de aanvraag, oftewel inschrijving met terugwerkende kracht, in het algemeen niet kan. Wel is in deze zaak in geschil of eiseres al eerder aanvragen heeft gedaan voor inschrijving van [naam] als BSO in het register, zodat [naam] al vanaf 1 januari 2017 (of een andere datum vóór de datum die verweerder heeft aangehouden) als BSO had moeten worden ingeschreven.
4. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij heeft gezocht in alle aanvragen van de periode waarin eiseres stelt haar aanvragen te hebben gedaan, maar dat hij de aanvragen van eiseres of stukken die daarmee verband houden niet heeft kunnen vinden. Omdat verweerder dus gemotiveerd ontkent dat hij de aanvragen van 11 oktober 2016 en 5 februari 2018 heeft ontvangen, moet eiseres aannemelijk maken dat zij die aanvragen daadwerkelijk heeft ingediend. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een bewijs van aangetekende verzending. [1]
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen begin van bewijs geleverd. Zij heeft enkel uitgelegd dat haar moeder de aanvragen aangetekend heeft verstuurd vanuit Nederland, toen eiseres in Spanje verbleef. Dat haar moeder het bewijs van aangetekende verzending van de aanvragen niet meer heeft kunnen terugvinden, komt voor rekening van eiseres zelf. Omdat eiseres dus geen begin van bewijs van verzending van de aanvragen heeft geleverd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij al op 11 oktober 2016 en 5 februari 2018 aanvragen heeft gedaan om [naam] als BSO in te schrijven. Daarin heeft verweerder dus terecht geen aanleiding gezien om [naam] per 1 januari 2017 in het register in te schrijven.
6. Over wat eiseres aanvoert over de onjuiste informatieverstrekking door verweerder, overweegt de rechtbank dat eiseres hiervan geen onderbouwende stukken of verklaringen heeft overgelegd. Zonder onderbouwing kan de enkele stelling hierover niet gevolgd worden. Daarom slaagt de beroepsgrond van eiseres hierover niet.
7. Wat betreft de opnieuw gedane aanvraag met recente formulieren en een recente kopie van eiseres’ paspoort, overweegt de rechtbank dat partijen het erover eens zijn dat die aanvraag niet kan gelden als een aanvraag gedaan in het verleden. Op basis daarvan kan [naam] dus niet met terugwerkende kracht als BSO worden ingeschreven. Wat partijen hier verder over naar voren hebben gebracht, hoeft daarom niet besproken te worden.
8. Wat betreft het niet horen in bezwaar heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiseres per brief is uitgenodigd voor een hoorzitting, dat in die brief ook de mogelijkheid stond van telefonisch of online horen en dat eiseres met een door haar ondertekend formulier heeft aangegeven dat zij níet gehoord wilde worden. Het komt voor risico van eiseres dat zij dat had gedaan omdat zij dacht dat de mogelijkheid om online of telefonisch te horen er niet was. Verweerder heeft ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder c van de Awb kunnen afzien van het horen van eiseres.
9. De rechtbank is het met eiseres eens dat de hele procedure lang geduurd heeft. Anders dan eiseres neemt de rechtbank bij de beoordeling van de lengte van de procedure niet de (toegewezen) aanvraag van 31 juli 2019 als startpunt, maar de aanvraag van 10 april 2020. De lengte van de procedure is niet zo lang dat daar gevolgen aan moeten worden verbonden door overschrijding van de redelijke termijn.
10. De conclusie is dat verweerder terecht de datum van 31 juli 2019 heeft aangehouden als datum van inschrijving van [naam] als BSO.
Conclusie over het beroep
12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in samenwerking met mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 26 november 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG5357.