ECLI:NL:RBMNE:2022:842

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/4096 en UTR 21/2309
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over Wob-verzoeken inzake parkeernormen en herontwikkeling in Zeist

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 3 februari 2022, zijn twee beroepen van eiser tegen besluiten van de burgemeester van de gemeente Zeist aan de orde. Eiser had op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) informatie opgevraagd over de parkeernormen en de parkeerdruk bij de herontwikkeling van een voormalig bedrijfspand in Zeist. De rechtbank behandelt de beroepen in het kader van de Wob, waarbij de burgemeester in eerdere besluiten de verzoeken van eiser gedeeltelijk had toegewezen, maar ook had besloten om bepaalde informatie niet openbaar te maken.

De rechtbank oordeelt dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd welke zoekslagen zijn gemaakt om de gevraagde informatie te vinden. Eiser stelt dat er meer documenten moeten zijn over de parkeernormen, vooral omdat de gekozen norm van 0,6 afwijkt van de gebruikelijke norm van 1,6. De rechtbank concludeert dat de burgemeester niet voldoende heeft aangetoond dat alle relevante documenten zijn overgelegd en dat de motivering van de gekozen parkeernorm inconsistent is.

Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de herontwikkeling zelf, waarbij eiser ook hier aanvoert dat er onvoldoende inzicht is gegeven in de zoekslagen naar de gevraagde documenten. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester ook in deze zaak ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom bepaalde informatie niet beschikbaar zou zijn. Uiteindelijk verklaart de rechtbank beide beroepen gegrond, vernietigt de bestreden besluiten en draagt de burgemeester op om nieuwe besluiten te nemen met een deugdelijke motivering van de zoekslagen en de openbaarmaking van informatie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/4096 en UTR 21/2309

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de burgemeester van de gemeente Zeist, verweerder

(gemachtigde: mr. R. [A] ).

Procesverloop

In de besluiten van 16 juni 2020 en 3 juli 2020 (primaire besluiten) heeft verweerder de verzoeken om informatie van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) toegewezen.
In de besluiten van 13 juli 2021 (bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de primaire besluiten herroepen en in beide bestreden besluiten een aanvullende motivering opgenomen.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft op 15 oktober 2021 stukken onder geheimhouding aan de rechtbank overgelegd met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiser heeft op 12 november 2021 te kennen gegeven dat hij geen toestemming geeft aan de rechtbank om die geheime stukken in te zien op grond van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser heeft op basis van de Wob informatie gevraagd aan verweerder over twee onderwerpen die onderling verband houden. Het eerste onderwerp is de parkeernormen en de parkeerdruk bij de herontwikkeling van het voormalige [bedrijf] pand aan de [locatie] in Zeist (zaaknummer UTR 20/4096). Het tweede onderwerp is die herontwikkeling zelf (hierna: de herontwikkeling; zaaknummer UTR 21/2309).
1.2.
Met betrekking tot de parkeernormen en de parkeerdruk heeft eiser op 20 mei 2020 een Wob-verzoek ingediend. In het besluit van 16 juni 2020 heeft verweerder medegedeeld dat de door eiser gevraagde informatie al openbaar is op de website die in het besluit genoemd is. In het besluit van 13 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en daarbij de aanvullende motivering opgenomen dat de gekozen parkeernorm van 0,6 voor de herontwikkeling voortkomt uit de parkeerbeleidsnota en dat daar daarom geen aparte notitie over is gemaakt.
1.3.
Met betrekking tot de herontwikkeling heeft eiser op 10 april 2020 een Wobverzoek ingediend. Bij besluit van 3 juli 2020 heeft verweerder stukken aan eiser gestuurd. In de brief van 18 september 2020 heeft verweerder desgevraagd aan eiser gemeld dat eiser de informatiebrief voor omwonenden al heeft ontvangen en heeft verweerder deze brief nogmaals overgelegd. Verder staat in die brief dat er nog geen planschadeovereenkomst is en dat alle stukken ter onderbouwing van het begrip ‘Kansrijk’ uit de massastudie RK Woningbouwvereniging Zeist al zijn ontvangen door eiser, namelijk de samenvatting van het collegevoorstel en het e-mailverkeer. Tot slot heeft verweerder in die brief twee stukken openbaar gemaakt die nog niet waren toegezonden.
1.4.
Eiser is het niet eens met de besluiten op bezwaar in beide zaken. Hij voert beroepsgronden aan die gaan over beide besluiten, en ook beroepsgronden die specifiek gaan over een van beide onderwerpen. De rechtbank gaat hierna in op die beroepsgronden.
Gronden van beroep en oordeel van de rechtbank
Beide zaken: verschillende rollen van de heer [A]
2. Over beide zaken voert eiser aan dat de heer [A] verschillende rollen heeft aangenomen in de besluitvorming: hij is secretaris van de adviescommissie bezwaarschriften, heeft een rol gehad bij de besluiten op bezwaar en heeft contact gehad met de rechtbank over eisers zaken. Eiser heeft moeite met deze verschillende rollen.
2.1.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. In de adviescommissie bezwaarschriften die betrokken was bij de besluiten op bezwaar in deze zaak, zaten een onafhankelijke voorzitter die niet werkt voor verweerder en twee andere leden die wel voor verweerder werken, waaronder de heer [A] als secretaris van die commissie. Daarmee voldoet de adviescommissie aan de vereisten uit artikel 7:13 van de Awb. Verder heeft verweerder ter zitting verduidelijkt dat de heer [A] bij de besluiten op bezwaar als procesregisseur betrokken was, maar niet inhoudelijk aan die besluiten heeft bijgedragen, en dat hij niet betrokken was bij de totstandkoming van het primaire besluit. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van inhoudelijke vooringenomenheid of partijdigheid bij de besluitvorming, zoals bedoeld in artikel 12 van de Verordening adviescommissie bezwaarschriften 2006 van de gemeente Zeist. De beroepsgrond slaagt niet.
Beide zaken: band tussen de gemeente en de woningbouwvereniging
3. Over beide zaken voert eiser verder aan dat de band tussen de gemeente en de woningbouwvereniging hecht en ondoorzichtig is. Eiser heeft het idee dat de woningbouwvereniging altijd op het laatste moment bij de gemeente kan aanschuiven en dat de gemeenteambtenaar goed contact heeft met de woningbouwvereniging. Eiser vraagt zich af of verweerder gelet daarop een onafhankelijke belangenafweging kan maken.
3.1.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Eiser onderbouwt zijn stellingen over het contact tussen de gemeente en de woningbouwvereniging niet. Hij maakt niet duidelijk uit welke specifieke stukken blijkt dat verweerder zich niet onafhankelijk opstelt tegenover de woningbouwvereniging. Verder is van belang dat een besluit dat verweerder neemt, altijd kenbaar gemotiveerd moet worden volgens de regels die daarvoor gelden. Tegen zo’n besluit kan vervolgens bezwaar en beroep worden ingesteld, zodat voldoende waarborgen bestaan voor een deugdelijk besluit, ongeacht of gemeenteambtenaren goed contact hebben met de woningbouwvereniging. De beroepsgrond slaagt niet.
Zaak UTR 20/4096: parkeernormen en parkeerdruk
4. Eiser brengt in deze zaak naar voren dat uit de beslissing op bezwaar niet volgt welke zoekslagen verweerder heeft gemaakt waaruit geconcludeerd is dat alle informatie nu is overgelegd. Eiser vindt het opmerkelijk dat er een beleidswijziging van het parkeerbeleid is aangekondigd, die er vervolgens niet is gekomen, en dat daarvan volgens verweerder niets op papier staat. De door verweerder gekozen parkeernorm van 0,6 voor de herontwikkeling wijkt af van de gebruikelijke norm van 1,6 voor de rest van de wijk. Eiser wijst er daarnaast op dat hij van zijn buren een stuk heeft gekregen met betrekking tot een parkeertelling van de parkeerdruk in het gebied rondom [bedrijf] . Dat illustreert volgens eiser dat het aannemelijk is dat er meer documenten zijn over de parkeernormen en parkeerdruk.
4.1.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft overwogen in de uitspraak van 14 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2437) is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in principe aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit en ter zitting onvoldoende gemotiveerd heeft dat naar aanleiding van het Wob-verzoek van eiser voldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan. Uit het bestreden besluit blijkt namelijk niet of en zo ja, welke zoekslagen verweerder heeft uitgevoerd. Ter zitting heeft verweerder over de zoekslagen die gedaan zijn slechts toegelicht dat er contact is opgenomen met alle ambtenaren die betrokken zijn bij de herontwikkeling, waaronder mevrouw [B] die informatie heeft overgelegd. Ook is volgens verweerder een medewerker van het klantcontactcentrum bezig geweest om mails te achterhalen en daar een overzicht van te maken. Verweerder heeft toegelicht dat hij het verzoek om andere dan die informatie te achterhalen heeft neergelegd bij mevrouw [B] , maar dat daaruit niets is voortgekomen.
Verweerder heeft met deze motivering ter zitting naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende duidelijk gemaakt welke specifieke zoekopdracht is gegeven aan de ingeschakelde ambtenaren en ook niet op welke manier, namelijk met welke zoekopdracht en in welke systemen, zij naar de informatie hebben gezocht. Zonder een deugdelijke motivering van de zoekslagen die gedaan zijn, kan er niet van uit worden gegaan dat verweerder zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de gevraagde documenten.
4.3.
Dit klemt te meer nu de rechtbank vaststelt dat de motivering van verweerder ten aanzien van de gebruikte parkeernorm ter zitting afwijkt van de motivering in het bestreden besluit. In het bestreden besluit staat dat verweerder op grond van de parkeerbeleidsnota een parkeernorm van 0,6 heeft gekozen voor de zorgwoningen van de herontwikkeling, en dat er geen aparte notitie over is gemaakt omdat de norm uit het beleid zelf volgt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat in de parkeerbeleidsnota juist géén norm is opgenomen voor zorgwoningen. Ook de adviescommissie bezwaarschriften heeft dat geconcludeerd. Volgens verweerder ter zitting hebben de projectleiders van de herontwikkeling er zelf voor gekozen om aan te sluiten bij de norm van 0,6 die volgt uit de normen van de CROW, een verkeerskundig expertisecentrum.
Door geen eenduidige motivering te geven over de vraag waarom er geen stukken bestaan over de gebruikte parkeernorm van 0,6 en een aangekondigde beleidswijziging, kan verweerder niet zonder meer gevolgd worden in zijn standpunt dat die nadere stukken er niet zijn.
4.4.
Over wat eiser verder aanvoert, overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft niet geconcretiseerd uit welk specifiek document dat verweerder heeft overgelegd, hij afleidt dat de aangekondigde beleidswijziging ten aanzien van het parkeren er niet zal komen. In die stelling van eiser ligt dan ook geen reden om aan te nemen dat er meer schriftelijke stukken over de gekozen parkeernorm moeten zijn, specifiek over het niet doorgaan van de beleidswijziging. Dit te meer nu verweerder ter zitting heeft toegelicht dat hierover nog helemaal geen beslissing genomen is. Over de parkeertelling die eiser van een buurtgenoot heeft ontvangen, overweegt de rechtbank dat dit document gaat over de huidige situatie in het gebied [bedrijf] , en niet over de herontwikkeling, het onderwerp dat in deze uitspraak aan de orde is. Daarom illustreert het document van de parkeertelling op zichzelf niet dat zich nog andere documenten onder verweerder bevinden die niet openbaar zijn gemaakt.
Conclusie over zaak UTR 20/40964.5. De rechtbank concludeert gezien het voorgaande dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft welke zoekslagen gemaakt zijn en in het verlengde daarvan dat verweerder daardoor ook onvoldoende heeft gemotiveerd dat alle stukken aan eiser openbaar zijn gemaakt. Dit te meer nu verweerder geen eenduidige motivering heeft gegeven over de gekozen parkeernorm van 0,6. Het beroep van eiser tegen dit besluit slaagt.
Zaak UTR 21/2309: de herontwikkeling
5. Over de herontwikkeling voert eiser het volgende aan. Verweerder heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt op welke manier er gezocht is naar de gevraagde stukken. Eiser vindt het daarnaast ongeloofwaardig dat er geen andere stukken zijn. Uit de mailwisseling tussen verweerder en de woningbouwvereniging blijkt volgens eiser dat de woningbouwvereniging op 12 november 2019 heeft vergaderd met verweerder. Eiser vindt het ongeloofwaardig dat daarvan (en van andere vergaderingen /overleggen) geen enkel schriftelijk stuk van te vinden is. Verder is volgens eiser de mededeling van verweerder in bezwaar dat het achterhalen van alle stukken ondoenlijk veel werk zou zijn, tegenstrijdig met de vermelding in het bestreden besluit dat er geen andere stukken zijn. Volgens eiser zou er in ieder geval inmiddels een planschadeovereenkomst moeten zijn. Tot slot wijst eiser erop dat verweerder te veel heeft weggelakt in de mailwisseling tussen verweerder en de woningbouwvereniging. Het weglakken van namen, functies en organisaties leidt er volgens eiser toe dat de onderlinge samenhang van de mails ontbreekt, omdat niet duidelijk wordt of er bij verweerder intern of met de woningbouwvereniging extern gemaild is.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Ook voor het Wob-verzoek over de herontwikkeling heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat er zorgvuldig onderzoek is gedaan naar de gevraagde documenten. De rechtbank verwijst voor de motivering van dit oordeel naar rechtsoverweging 4.2. Er kan dan ook niet van uit worden gegaan dat verweerder zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de gevraagde documenten.
5.2.
Voornoemd oordeel geldt temeer vanwege het volgende. Verweerder heeft ter zitting onderschreven dat er een verschil zit tussen de opmerking in bezwaar dat het vinden van de gevraagde stukken ondoenlijk veel werk is, en de vermelding in het bestreden besluit dat er niet meer informatie is dan de stukken die verweerder heeft overgelegd. Verder is van belang dat verweerder niet kan verklaren dat er geen stukken zijn van de door eiser genoemde vergadering van 12 november 2019, waaronder uitnodigingen of e-mails die daarover zijn gegaan. Dit terwijl de conclusie van de adviescommissie bezwaarschriften is dat het aannemelijk is dat dergelijke stukken er wel zijn.
5.3.
Over het weglakken van bepaalde passages uit de e-mailwisseling tussen verweerder en de woningbouwvereniging, oordeelt de rechtbank als volgt. Omdat eiser geen toestemming aan de rechtbank heeft gegeven om de door verweerder aan de rechtbank gezonden geheime stukken in te zien, heeft de rechtbank geen kennis genomen van de weg gelakte delen in de informatie. Verder geldt dat verweerder noch in de besluitvorming, noch ter zitting heeft gemotiveerd op welke specifieke grondslag de betreffende passage is weggelakt. De vermelding van verweerder ter zitting dat de interne richtlijnen van de gemeente in het algemeen bij het weglakken zijn gevolgd, is daarvoor onvoldoende uitleg. Daarom heeft verweerder ondeugdelijk gemotiveerd waarom de stukken die hij openbaar heeft gemaakt weggelakte passages moeten bevatten.
5.4.
Over wat eiser verder aanvoert, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling over de planschadeovereenkomst. De adviescommissie bezwaarschriften heeft bij het bestreden besluit vermeld dat het aannemelijk is dat er inmiddels een planschadeovereenkomst bestaat. In het bestreden besluit heeft verweerder echter vermeld dat die overeenkomst pas wordt getekend voorafgaand aan de ontwerpvergunning. Ter zitting is duidelijk geworden dat de ontwerpvergunning pas op 11 augustus 2021 ter inzage is gelegd. Een eventuele planschadeovereenkomst dateert dan ook van ná het Wob-verzoek van eiser, waardoor deze buiten de omvang van het Wob-verzoek valt en verweerder die overeenkomst niet openbaar hoefde te maken naar aanleiding van eisers Wob-verzoek. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU1763.
Conclusie zaak UTR 21/23095.5. De rechtbank concludeert dat verweerder ook voor de herontwikkeling onvoldoende deugdelijk gemotiveerd heeft welke zoekslagen gemaakt zijn en in het verlengde daarvan dat alle informatie openbaar gemaakt is. Ook heeft verweerder ondeugdelijk gemotiveerd op welke grondslag(en) bepaalde passages in de documenten zijn weggelakt. Om die redenen slaagt het beroep van eiser in deze zaak.
Conclusie
6.1.
De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. Verweerder moet in beide zaken nieuwe besluiten op bezwaar nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Dat betekent dat verweerder deugdelijk zal moeten motiveren welke zoekslagen er ten aanzien van welke informatiebronnen er verricht zijn en waarom op die wijze alle met de Wob-verzoeken opgevraagde informatie openbaar gemaakt is. Als blijkt dat er onvoldoende zoekslagen gemaakt zijn en/of niet in alle informatiebronnen is gezocht, dient verweerder daar alsnog zorg voor te dragen Dit geldt in zaak UTR 20/4096 in het bijzonder voor informatie met betrekking tot de keuze voor de parkeernorm van 0,6. Voor zaak UTR 21/2309 geldt bovendien dat verweerder moet motiveren welke passages op welke grondslag uit de Wob zijn weggelakt. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaken finaal te beslechten, omdat gezien het voorgaande het aan verweerder is om nader onderzoek te doen voordat hij nieuwe besluiten neemt. De rechtbank wijst er nog op dat verweerder ter zitting heeft toegezegd de verletkosten van € 45,- in de verzetzaak die eerder bij de rechtbank aanhangig was, aan eiser te vergoeden.
6.2.
Omdat verweerder naar aanleiding van deze uitspraak eventueel opnieuw zoekslagen moet verrichten naar de gevraagde documenten in het Wob-verzoek, ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank acht het daarom ook niet efficiënt om in dit geval een bestuurlijke lus toe te passen.
7. Omdat de beroepen gegrond zijn, moet verweerder de door eiser betaalde griffierechten vergoeden. Verder veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na deze uitspraak nieuwe besluiten op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 359,- aan eiser te vergoeden (€ 178,- in zaak UTR 20/4096 en € 181,- in zaak UTR 21/2309);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 45,49.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in samenwerking met mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.