ECLI:NL:RBMNE:2022:826

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/2030
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom voor het verwijderen van een bijgebouw opgelegd door de gemeente Baarn

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een particulier uit [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn. Eiser had een last onder dwangsom opgelegd gekregen voor het verwijderen van een bijgebouw dat zonder vergunning was gerealiseerd. Het bijgebouw had een oppervlakte van 21,9 m2 en was gebouwd op gronden met de bestemmingen 'tuin' en 'wonen'. Eiser was van mening dat het bouwwerk geen vergunning vereiste, omdat het niet hoger was dan 2,5 meter en hij het zeil had verwijderd, waardoor het volgens hem als een vergunningvrije pergola kon worden aangemerkt.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bouwwerk wel degelijk als een gebouw in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) moet worden beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bouwwerk niet vergunningvrij kon worden gerealiseerd, omdat de oppervlakte van de al aanwezige bebouwing op het perceel de toegestane oppervlakte overschreed. Bovendien was het bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan, wat betekent dat er geen mogelijkheid was voor legalisatie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gemeente terecht een last onder dwangsom had opgelegd en dat er geen concreet zicht op legalisatie was, aangezien eiser geen aanvraag voor een omgevingsvergunning had ingediend.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2030

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Abdelkader Mohamed).

Procesverloop

In het besluit van 4 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd. Hij dient de overtreding van het bepaalde in artikel 2.1 eerste lid, onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) op het perceel [adres] in [woonplaats] voor 1 februari 2021 te beëindigen en beëindigd te houden. Dat kan door het bijgebouw met een oppervlakte van 21,9 m2 en een hoogte van 2,54 m volledig te verwijderen en verwijderd te houden. Indien hij niet voor 1 februari 2021 aan de last voldoet verbeurt hij een dwangsom van € 1.500,00 per week met een maximum van € 15.000,00.
In het besluit van 30 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Wel is de begunstigingstermijn verlengd en vastgesteld op zes weken na het nemen van de beslissing op het bezwaarschrift.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [B] .
De rechtbank heeft partijen bij schrijven van 2 februari 2022 laten weten dat de behandeling van de zaak zal worden voorgezet door een andere rechter dan de rechter die de zitting heeft geleid. Partijen hebben daartegen geen bezwaar gemaakt.

Overwegingen

Standpunten van partijen
Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht een last onder dwangsom heeft opgelegd omdat eiser zonder vergunning een bijgebouw zou hebben gerealiseerd.
Eiser heeft in zijn tuin een bouwwerk gerealiseerd met een oppervlakte van 21,9 m2. Het bouwwerk bestaat uit vier wanden met een overkapping. De overkapping bestaat uit lamellen die open en dicht gezet kunnen worden, met daar overheen een zeildoek. Eén van de wanden is ook de wand van de garage.
Het bouwwerk is voor 10,2 m2 op gronden met de bestemming ‘tuin’ gerealiseerd en voor 11,7 m2 op gronden met de bestemming ‘wonen’.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een gebouw, waarvoor een omgevingsvergunning vereist is. Nu eiser niet over een dergelijke vergunning beschikt en legalisering niet in de rede ligt heeft verweerder de last onder dwangsom opgelegd. Daarnaast gebruikt eiser de gronden in strijd met de bepalingen van het bestemmingsplan.
Eiser is het daar niet mee eens. Hij stelt dat er geen sprake is van een gebouw, nu hij het zeil heeft verwijderd. Voorts stelt hij dat het bouwwerk niet hoger is dan 2,5 m en dat er daarmee sprake is van een vergunningvrije pergola. Ook is er volgens hem binnen het bestemmingsplan nog ruimte om aanbouwen te realiseren.
Beoordeling door de rechtbank
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of in dit geval sprake is van een overtreding.
Overtreding?
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.
De vraag ligt voor of het gerealiseerde gebouw op grond van artikel 2 of 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (verder: Bor) vergunningvrij is.
Artikel 2, derde lid, bijlage II Bor
Op grond van artikel 2, derde lid, van bijlage II van het Bor is geen omgevingsvergunning nodig voor een bijbehorend bouwwerk als dat voldoet aan de in dat artikel opgenomen voorwaarden.
Voor deze zaak is van belang het bepaalde in dit artikel onder f, waarin is geregeld dat de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied niet meer bedraagt dan:
2°. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2.
Uit de tekeningen blijkt het volgende. Het bebouwingsgebied in deze zaak heeft een oppervlakte van 107 m2, waardoor er vergunningvrij 51 m2 aan bebouwing aanwezig mag zijn. In de voorliggende zaak is er, zonder het thans in geding zijnde bijgebouw van 21,9 m2, al 57,6 m2 aan bebouwing aanwezig. Het in geding zijnde bouwwerk kon dan ook niet vergunningvrij worden gerealiseerd.
Daarnaast heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat het gebouw, gelet op de verschijningsvorm daarvan, niet als (vergunningvrij) tuinmeubilair, bijvoorbeeld een pergola, in de zin van artikel 2, tiende lid, van bijlage II van het Bor kan worden aangemerkt.
Artikel 3 bijlage II Bor
Ook op grond van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van bijlage II van het Bor kan sprake zijn van een vergunningvrij bouwwerk. Het moet dan in de eerste plaats gaan om een bouwwerk dat in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De rechtbank ziet daarom aanleiding om nu te beoordelen of het gerealiseerde bouwwerk past in het bestemmingsplan.
Toets aan bestemmingsplan
In dit kader zal de rechtbank eerst beoordelen of het bouwwerk als gebouw in de zin van het bestemmingsplan moet worden gezien. Ter plaatse is van kracht het bestemmingsplan Baarn Noord. In dit bestemmingsplan hebben de gronden waarop het bouwwerk is gerealiseerd deels de bestemming wonen en deels de bestemming tuin.
In artikel 1.38 van het bestemmingsplan is gebouw als volgt gedefinieerd:
“elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt”.
In artikel 1.9 van het bestemmingsplan is een ander bouwwerk gedefinieerd als
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
Uit de in het dossier aanwezige foto’s blijkt dat de constructie deels met wanden omsloten is. De stelling van eiser dat, nu de lamellen aan de bovenzijde zowel open als dicht kunnen staan, geen sprake is van een dak volgt de rechtbank niet. De Afdeling heeft eerder overwogen (zie bijvoorbeeld ABRvS 9 mei 2007 ECLI:NL:RVS:2007:BA4698) dat een dergelijke constructie als dak is aan te merken.
Dit betekent dat het bouwwerk een gebouw in de zin van het bestemmingsplan is en niet als ander bouwwerk kan worden gezien.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of het bestemmingsplan het bouwen van het gebouw toestaat.
Een deel van het gebouwde staat op gronden met de bestemming Tuin.
Ingevolge de bouwregels, opgenomen in artikel 12.2 van het bestemmingsplan, mogen op
de tot 'Tuin' bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, onder nader genoemde voorwaarden.
Nu, zoals hiervoor is overwogen, sprake is van een gebouw en dus niet van een ander bouwwerk, laat het bestemmingsplan het bouwen daarvan op gronden met de bestemming Tuin niet toe.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of het gebouw op gronden met de bestemming “wonen” is toegestaan.
15.2
Bouwregels
Op de tot 'Wonen' bestemde gronden mogen (voor zover in deze zaak van belang) uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen de volgende regels gelden:
h. de maximale gezamenlijke oppervlakte aan aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak bedraagt 50 m² per perceel, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van het achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan gelegen bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw.
Uit de overgelegde tekeningen en situatieschetsen blijkt dat de oppervlakte aan bijgebouwen buiten het bouwvlak, maar op de bestemming wonen, 11,7 + 47,9 =59,6 m2 bedraagt. In deze berekening is het gedeelte van het in geding zijnde bijgebouw dat op de bestemming wonen staat al meegenomen.
De maximaal toegestane oppervlakte van 50 m2 aan bebouwing op de bestemming ‘wonen’ wordt wegens de realisering van het gebouw met 9,6 m2 overschreden. Reeds op grond van deze overschrijding staat vast dat het gebouw in strijd is met het bestemmingsplan. De vraag hoe de tweede volzin van artikel 15.2.2 onder h moet worden uitgelegd hoeft daarom voor de hier voorliggende rechtsvraag geen beantwoording meer. Toepassing van deze volzin zou hooguit tot een lager oppervlak aan toegestane bebouwing leiden. Nu eiser met zijn bebouwing het hogere aantal m2 uit de eerste volzin al overschrijdt, is al duidelijk dat er sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
Vanwege de strijdigheid met het bestemmingsplan, kan het bouwwerk niet als vergunningvrij bouwwerk in de zin van artikel 3, bijlage II van het Bor worden aangemerkt.
Tussenconclusie
Het vorenstaande houdt in dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een vergunningplichtig bouwwerk. Nu eiser niet over een omgevingsvergunning beschikt, is sprake van een overtreding.
Legalisering/belangenafweging
Als sprake is van een overtreding bestaat voor verweerder de beginselplicht tot handhaving, waaraan echter in de weg kan staan het concrete zicht op legalisatie dan wel onevenredigheid tussen de met handhaving te dienen belangen en de belangen van de betrokkene(n).
De rechtbank stelt vast dat om het bijgebouw te legaliseren, een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo nodig is voor het bouwen en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. In een dergelijk geval is voor het bestaan van concreet zicht op legalisering ten minste vereist dat een aanvraag om een dergelijke omgevingsvergunning is ingediend. Niet is gebleken dat eiser voor dit specifieke bouwwerk een dergelijke aanvraag heeft ingediend. Eiser heeft in het verleden wel een omgevingsvergunning gevraagd voor een vergelijkbaar bouwplan. Deze aanvraag is afgewezen wegens strijd met het bestemmingsplan. Tegen dat besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt, zodat dat besluit in rechte vast staat. Naar het oordeel van de rechtbank kan onder deze omstandigheden geen concreet zicht op legalisering van het bijgebouw worden aangenomen.
Nu eiser ook geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd op basis waarvan verweerder had moeten afzien van handhaving is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht een last onder dwangsom heeft opgelegd. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de dwangsom, zodat dit aspect niet hoeft te worden besproken.
Gelet op het hiervoor overwogene is het beroep ongegrond. Er bestaat daarom geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van J. Fagel, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 3 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.