200606463/1.
Datum uitspraak: 9 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. 05/1670 en 05/3373 van de rechtbank Alkmaar van 24 juli 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Texel.
Bij besluit van 26 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Texel (hierna: het college) appellant geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een pergola met lamellen aan het zomerhuis op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Texel (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 november 2005, verzonden op 17 november 2005, heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juli 2006, verzonden op 26 juli 2006, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 30 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 december 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2007, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.P.H. Witte, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in een bouwwerk dat bestaat uit een frame van houten liggers van ongeveer 3 bij 3,50 m dat aan de linker zijgevel van het zomerhuis wordt bevestigd en daarnaast steunt op twee in de grond verankerde palen. Binnen het frame bevindt zich een aluminiumconstructie met kantelbare lamellen met een breedte van ongeveer 300 mm, welke constructie het dak vormt. De lamellen kunnen zodanig worden gekanteld dat een gesloten oppervlakte ontstaat.
2.2. Niet in geschil is dat het bouwwerk moet worden aangemerkt als een vergunningplichtig bouwwerk.
2.3. Op grond van artikel 1, sub d, van de bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Texel" (hierna: het bestemmingsplan) behorende voorschriften wordt verstaan onder een gebouw: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekt geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten, ruimte vormt.
Op grond van artikel 1, sub e, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, wordt verstaan onder een bouwwerk: elke constructie van enig omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Op grond van artikel 1, sub f, van de planvoorschriften wordt verstaan onder een ander bouwwerk: een bouwwerk geen gebouw zijnde.
Op het perceel rust op grond van het bestemmingsplan de bestemming "Recreatieterreinen, klasse z".
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn de voor deze bestemming aanwezen gronden bestemd voor verblijfsrecreatieve doeleinden.
Op grond van artikel 8, tweede lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mogen deze gronden uitsluitend worden gebruikt en ingericht als terrein voor zomerhuizen.
Ingevolge artikel 8, vierde lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, gelden ten aanzien van de bebouwing de volgende voorschriften:
a. de oppervlakte van een zomerhuis mag maximaal 70 m2 bedragen, inclusief inpandige berging;
e. de afstand van een zomerhuis tot de perceelgrens mag niet minder dan 5 m bedragen.
2.4. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte het bouwplan heeft aangemerkt als een uitbreiding van het zomerhuis, zodat ten onrechte het bouwplan is getoetst aan artikel 8, vierde lid, van de planvoorschriften. Hij voert daartoe aan dat het bouwplan ziet op een ander bouwwerk als bedoeld in artikel 1, sub f, van de planvoorschriften, omdat het geen overdekte ruimte is en niet geheel of gedeeltelijk met wanden is omsloten.
2.4.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft, nu het bouwwerk, dat voorzien is van een als dak aan te merken constructie, wordt bevestigd aan en is verbonden met het zomerhuis, terecht en op goede gronden geoordeeld dat het bouwwerk aldus deel uit gaat maken van het zomerhuis als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de planvoorschriften. Niet in geschil is dat als het bouwwerk aldus als onderdeel van het zomerhuis moet worden aangemerkt, het zomerhuis meer dan 70 m2 zal bedragen en dat de afstand tot de perceelgrens minder dan 5 m zal bedragen, zodat het bouwplan niet in overeenstemming is met dat artikel.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Heusden
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2007