ECLI:NL:RBMNE:2022:794

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
UTR - 21 _ 3132
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Studiefinanciering en aanvullende beurs; beoordeling van aanvraagtermijn en toepassing van hardheidsclausule

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de toekenning van een aanvullende beurs voor studiefinanciering. Eiser, die vanaf september 2015 recht had op studiefinanciering, had op 7 oktober 2020 een verzoek ingediend om het inkomen van zijn moeder niet mee te tellen bij de vaststelling van de aanvullende beurs. De Minister had echter de aanvullende beurs vastgesteld zonder rekening te houden met het inkomen van de moeder vanaf 1 november 2018, en het bezwaar van eiser tegen dit besluit was ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Minister terecht de aanvraagtermijn van twee jaar had gehanteerd en dat eiser niet eerder dan op 7 oktober 2020 een aanvraag had ingediend. De rechtbank benadrukte dat eiser op de hoogte had moeten zijn van de regels omtrent de aanvraag voor loskoppeling van het inkomen van zijn moeder en dat hij zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van zijn aanvraag. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de hardheidsclausule toe te passen, en dat de Minister niet bevoegd was om de aanvullende beurs eerder toe te kennen dan 1 november 2018.

De uitspraak werd gedaan door rechter M. Eversteijn, in aanwezigheid van griffier R.P. Stehouwer. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3132

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Verspaandonk),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Merema).

Procesverloop

In het besluit van 12 januari 2021 (primaire besluit) heeft verweerder vanaf
1 november 2018 de aanvullende beurs van eiser vastgesteld zonder rekening te houden met het inkomen van zijn moeder.
In het besluit van 14 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die werkt bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).

Overwegingen

De feiten
1. Eiser heeft vanaf september 2015 recht op studiefinanciering. Op 7 oktober 2020 heeft eiser een verzoek ingediend bij verweerder om bij de vaststelling/berekening van de aanvullende beurs het inkomen van zijn moeder met terugwerkende kracht vanaf
1 september 2015 buiten beschouwing te laten. Dat wordt ‘loskoppeling’ genoemd. Per
1 september 2015 is eiser losgekoppeld van zijn vader.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft vastgesteld dat eiser aan de eisen voor loskoppeling van zijn moeder voldoet. Verweerder heeft voor de vaststelling van de aanvullende beurs van eiser het inkomen van zijn moeder echter pas vanaf 1 november 2018 buiten beschouwing gelaten. Verweerder heeft daarmee de maximumperiode van twee jaar terugwerkende kracht vanaf de aanvraag toegepast. Om met ingang van 1 september 2015 in aanmerking te komen voor de aanvullende beurs had eiser eerder een aanvraag moeten doen. Volgens verweerder komt het voor eisers rekening en risico dat hij dat niet eerder heeft gedaan, omdat hij hier redelijkerwijs van op de hoogte had kunnen zijn. Op de website van DUO had eiser hier meer informatie over kunnen vinden. Daarnaast was eiser volgens het mutatieformulier van 18 augustus 2015 er toen al van op de hoogte dat hij een aanvraag tot loskoppeling van de moeder kon indienen om een aanvullende beurs te krijgen, aldus verweerder. Verweerder stelt dat er geen sprake is van overmacht en ziet daarom geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen. In de beroepsprocedure handhaaft verweerder deze standpunten.

Het beroep van eiser

3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Dat hij niet eerder een aanvraag tot loskoppeling heeft gedaan, moet niet voor zijn rekening en risico komen. Deze vertraging is namelijk te wijten aan verweerder. Eiser wijst op de brieven van
7 december 2015, 6 december 2016 en 4 december 2017 die hij van DUO heeft ontvangen. Daarin staat dat de inkomensgegevens van zijn moeder nodig zijn voor de berekening van de aanvullende beurs en dat deze gegevens bij de Belastingdienst worden opgevraagd. Verder staat in die brieven dat eiser daar zelf niks voor hoeft te doen en dat eiser opnieuw bericht krijgt zodra de inkomensgegevens van de Belastingdienst bij verweerder bekend zijn. Omdat eiser hier geen terugkoppeling over kreeg, heeft hij verschillende keren telefonisch contact gezocht met DUO over de berekening van de aanvullende beurs en het opvragen van de inkomensgegevens van zijn moeder. Eiser kreeg toen iedere keer te horen dat hij geduld moest hebben. Eiser doet een beroep op de hardheidsclausule, omdat er sprake is van dwaling aan de kant van verweerder. Door voornoemde brieven is bij eiser de indruk ontstaan dat hij een aanvullende beurs zou krijgen als de inkomensgegevens van zijn moeder bij verweerder bekend zouden zijn, terwijl verweerder in zijn verweerschrift heeft aangegeven dat hij daar niet de beschikking over kan krijgen. Verder heeft DUO aan eiser en zijn studentendecaan gecommuniceerd dat er geen deadline bestaat voor het indienen van een verzoek om loskoppeling.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank moet eerst beoordelen of verweerder terecht pas met ingang van 1 november 2018 bij de vaststelling van de aanvullende beurs van eiser het inkomen van zijn moeder buiten beschouwing heeft gelaten. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Niet in geschil is dat eiser niet eerder dan op 7 oktober 2020 een aanvraag heeft ingediend om geen rekening te houden met het inkomen van zijn moeder. Op grond van artikel 6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit studiefinanciering 2000 wordt een dergelijk verzoek niet in behandeling genomen als dit betrekking heeft op een periode die meer dan twee jaar voor het moment van aanvragen ligt. Verweerder heeft de aanvullende beurs dus terecht toegekend per 1 november 2018. Het genoemde wetsartikel is een dwingendrechtelijke bepaling. Dat betekent dat verweerder niet bevoegd was om de aanvullende beurs (alsnog) per een eerdere datum toe te kennen.
5. Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden van onbillijke aard die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om met toepassing van de hardheidsclausule af te wijken van de wet. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken biedt de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wet studiefinanciering 2000 verweerder niet de mogelijkheid om een uitzondering te maken op een wettelijke bepaling als de onverkorte toepassing daarvan in het concrete geval in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de regelgever en de strekking van de regeling. [1] De regelgever heeft uitdrukkelijk gekozen voor het verlenen van maximaal twee jaar terugwerkende kracht aan een aanvraag om loskoppeling. De rechtbank beziet of er op basis van de door eiser geschetste omstandigheden aanleiding is om de uitkomst van het bestreden besluit van verweerder als disproportioneel aan te merken op grond waarvan verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is, ondanks de brieven van verweerder dat het inkomen van de moeder wordt opgevraagd en de overtuiging van eiser dat aan hem een aanvullende beurs zou worden toegekend, nadat die inkomensgegevens bekend zouden zijn. De rechtbank betrekt bij zijn oordeel dat eiser vanaf september 2015, toen hij het recht had op studiefinanciering, de mogelijkheid heeft gehad om een aanvraag in te dienen om loskoppeling van zijn moeder. Eiser wist van die mogelijkheid, maar heeft daar niet voor gekozen omdat het niet als optie op het aanvraagformulier studiefinanciering vermeld stond. Hij dacht dat hij aanvullende beurs zou krijgen als de inkomensgegevens van zijn moeder bij DUO bekend zouden zijn. Dat ontslaat hem echter niet van de verplichting om zichzelf op de hoogte te stellen van de regels over de studiefinanciering en om dus zelf tijdig een aanvraag in te dienen.

Conclusie

6. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eiser niet slaagt. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.P. Stehouwer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 24 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie in dit verband bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 augustus 2021 ( ECLI:NL:CRVB:2021:2108).