Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
“Door middel van deze schriftelijke verklaring (in de zin van artikel 6:267 BW) ontbindt cliënt de betreffende huurovereenkomsten.”
3.Het geschil
In conventie
4.De beoordeling
van het gehuurdeop de ingangsdatum van de huurovereenkomst. De per 1 januari 2018 afgegeven WOZ-beschikking had immers betrekking op de gehele woning, voordat deze door [eisende partij] werd omgebouwd tot twee afzonderlijke (zelfstandige) woonruimtes. Om die reden heeft de huurcommissie voor de puntenwaardering de minimum WOZ-waarde (van het peiljaar 2018) van € 44.284,00 aangehouden. Hoewel [gedaagde partij] zich aanvankelijk op het standpunt stelde dat – wanneer er geen WOZ-beschikking voorhanden is waaruit volgt wat de laatstelijk vastgestelde WOZ-waarde was van het gehuurde op de ingangsdatum van de huurovereenkomst – in zijn geheel geen punten moeten worden toegekend voor de WOZ-waarde, heeft zij haar standpunt wat dit betreft tijdens de mondelinge behandeling gewijzigd. Uit de parlementaire geschiedenis (zie de kamerstukken 27926-237 en 27926 – 339) volgt overigens dat wanneer geen WOZ-beschikking voorhanden is, in ieder geval uitgegaan dient te worden van de minimum WOZ-waarde (vergelijk in dit verband de overwegingen 2.31 tot en met 2.34 van de conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad van 2 februari 2022, ECLI:NL:PHR:2022:127).
het gehuurdeop de ingangsdatum van de huurovereenkomst. Volgens [eisende partij] was het voor hem ook niet mogelijk om deze WOZ-beschikking aan te vragen, omdat hij (1) voor (de woonvorming van) het gehuurde niet de vereiste vergunningen heeft en ook niet kan verkrijgen, doordat het gehuurde niet aan de daarvoor gestelde vereisten voldoet en (2) de verbouwing van het gehuurde is begonnen na 1 januari 2018 en is afgerond voor datum ingang van de huur. Als gevolg van de systematiek van de wet was het niet mogelijk om bij aanvang van de huurovereenkomst over een afzonderlijke WOZ-beschikking voor het gehuurde te beschikken.
onder alle omstandighedenmisleidend is.