ECLI:NL:RBMNE:2022:765

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
9633234 / MV EXPL 22-4
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van executoriaal beslag en nakoming van reparatieverplichtingen in kort geding

In deze zaak heeft eiser, een garagehouder voor BMW-auto's, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die hem had ingehuurd voor reparaties aan haar BMW. Eiser was eerder bij verstek veroordeeld om de auto binnen veertien dagen na het vonnis van 11 november 2021 te repareren en de gedaagde te informeren over de staat van de auto. Eiser heeft echter niet voldaan aan deze veroordelingen en heeft voorwaarden gesteld aan de reparatie, wat door de kantonrechter als onterecht werd beoordeeld. Gedaagde heeft executoriaal beslag gelegd op de bankrekening van eiser wegens verbeurde dwangsommen van € 3.150,00. Eiser vorderde in het kort geding dat het beslag zou worden opgeheven en dat hij zou worden vrijgesteld van de dwangsommen, maar de kantonrechter oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij aan de veroordelingen had voldaan. De kantonrechter wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 1 maart 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Vonnis in kort geding van 1 maart 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 9633234 / MV EXPL 22-4 van
[eiser],
(mede) h.o.d.n. [bedrijf] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser, hierna ook te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. B.K. Hummen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. I. Atar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 februari 2022 met 3 producties
  • de aanvullende productie 4 van [eiser]
  • de producties 1 tot en met 6 van [gedaagde]
  • de door [eiser] als aanvullende productie ingediende dagvaarding ten behoeve van de bodemprocedure.
1.2.
Op 15 februari 2022 heeft de mondelinge behandeling (via MS Teams) plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling zijn door de gemachtigden van partijen spreekaantekeningen ingediend waarvan alle partijen en de kantonrechter kennis hebben genomen. De spreekaantekeningen zijn aan het dossier gevoegd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiser] heeft een garage voor BMW auto’s. [gedaagde] heeft op
2 februari 2019 opdracht gegeven aan [eiser] om haar auto (een BMW) te laten repareren. Aan de auto zou [eiser] laswerkzaamheden verrichten en de kabelboom herstellen. Op 26 februari 2020 is aanvullend afgesproken dat [eiser] ook een apk-keuring zou doen, omdat de apk in de tussentijd is verlopen.
2.2.
Ondanks herhaaldelijke verzoeken en sommaties van [gedaagde] is [eiser] niet tot reparatie van de auto overgegaan en is [eiser] bij verstekvonnis in kort geding van 11 november 2021 (hierna ook te noemen: het vonnis) veroordeeld om binnen veertien dagen na de datum van dat vonnis tot reparatie van de auto over te gaan. Daarnaast is [eiser] veroordeeld om binnen twee dagen na de vonnisdatum [gedaagde] schriftelijk te informeren over de staat van de auto, welke werkzaamheden zijn verricht en nog moeten worden verricht en een specificatie te verstrekken met een onderbouwing omtrent de reparatiekosten. Uit het vonnis volgt dat [eiser] bij niet nakoming van één of meerdere van deze veroordelingen een dwangsom verschuldigd is van € 150,00 voor iedere dag dat hij deze veroordeling(en) niet nakomt. [gedaagde] heeft het vonnis op 16 december 2021 betekend en [eiser] aangezegd dat er voor een bedrag van € 3.150,00 aan dwangsommen is verbeurd. Voor de betaling van de dwangsommen heeft [gedaagde] executoriaal beslag gelegd op de bankrekening van [eiser] .
2.3.
[eiser] vordert in dit kort geding te bepalen dat het aannemelijk is dat hij heeft voldaan aan het vonnis. Daarnaast vordert hij opheffing van het door [gedaagde] gelegde executoriale beslag op zijn bankrekening dan wel [gedaagde] te veroordelen dit beslag op te heffen op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag. Tot slot vordert [eiser] om [gedaagde] te verbieden het vonnis te executeren dan wel te bepalen dat de executie van het vonnis wordt geschorst, totdat in een bodemprocedure is besloten op de vorderingen van [eiser] .
meent dat hij aan de veroordelingen uit het vonnis heeft voldaan en stelt dat [gedaagde] daarom misbruik van recht maakt door de dwangsommen verbeurd te laten verklaren. [eiser] stelt dat voor zover hij nog niet aan het vonnis zou hebben voldaan, dat door [gedaagde] wordt veroorzaakt, doordat zij nakoming van [eiser] van het vonnis frustreert.
2.4.
Volgens [gedaagde] is [eiser] de veroordelingen uit het vonnis niet nagekomen, althans daaraan heeft hij ten onrechte voorwaarden verbonden, zodat [eiser] niet aan het vonnis heeft voldaan. [gedaagde] meent dan ook dat zij terecht op 16 december 2021 een totaalbedrag van € 3.150,00 aan dwangsommen heeft aangezegd en daarvoor executoriaal beslag heeft gelegd op de bankrekening van [eiser] .

3.De beoordeling

Spoedeisend belang3.1. [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de beoordeling van de door hem ingestelde vorderingen. De door [gedaagde] verbeurdverklaarde dwangsommen en het gelegde executoriaal beslag op de bankrekening van [eiser] maken dat hij er belang bij heeft op korte termijn duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of de dwangsommen al dan niet terecht zijn verbeurd. Dit betekent dat [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering.
Toetsingskader
3.2.
Voor toewijzing van de vorderingen in kort geding is vereist dat de aan de vorderingen ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vorderingen in een nog te voeren bodemprocedure zullen worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in de bodemprocedure.
De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Nakoming vonnis en verbeurde dwangsommen3.3. De vraag die ter beantwoording voorligt is of voorshands aannemelijk is dat [eiser] de veroordelingen uit het vonnis van 11 november 2021 is nagekomen en of al dan niet terecht dwangsommen zijn verbeurd. Om dit te kunnen beoordelen is allereerst van belang om vast te stellen waar [eiser] precies toe veroordeeld is en wat hij vervolgens heeft ondernomen om die vorderingen na te komen. Bij deze uitleg moet het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer worden genomen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (onder meer HR 15 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9400).
3.4.
[eiser] is niet in verzet gegaan tegen het verstekvonnis, zodat de beslissingen uit het vonnis bindend zijn tussen partijen. [eiser] is in kort geding bij verstekvonnis van 11 november 2021 veroordeeld om:
-
A. binnen veertien dagen na de datum van het vonnis de overeenkomst tot reparatie na te komen en het voertuig gerepareerd en zonder schade af te leveren aan [gedaagde] ;
-
B.binnen twee dagen na de datum van dit vonnis [gedaagde] deugdelijk en met onderbouwing schriftelijk te informeren over de huidige staat van het voertuig, waaruit in ieder geval blijkt welke werkzaamheden tot op heden zijn verricht en welke werkzaamheden er nog verricht moeten worden;
-
C.binnen twee dagen na de datum van dit vonnis aan [gedaagde] een deugdelijke schriftelijke specificatie met onderbouwing omtrent de reparatiekosten te verstrekken.
Voor het niet nakomen van de veroordelingen onder A tot en met C is [eiser] een dwangsom verschuldigd van € 150,00 voor iedere dag dat hij niet aan de veroordelingen onder A en/of B en/of C voldoet, tot een maximum van € 7.500,00.
Veroordeling onder A3.5. De veroordeling onder A is duidelijk: het voertuig moest door [eiser] binnen veertien dagen na datum van het vonnis, dus op 25 november 2021, gerepareerd en zonder schade afgeleverd zijn aan [gedaagde] . Vast staat dat onder die reparatie in elk geval de laswerkzaamheden aan de auto, het herstel van de kabelboom en het uitvoeren van de apk-keuring vallen.
3.6.
[gedaagde] betwist dat [eiser] deze werkzaamheden aan de auto heeft verricht en wijst erop dat dit ook blijkt uit de WhatsApp-berichten en de e-mails die (de gemachtigde van) [eiser] aan [gedaagde] heeft gestuurd in november 2021.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] op 13 of 14 november 2021 (de door [eiser] overgelegde productie 4 waarop geen datum zichtbaar is) een WhatsApp-bericht heeft verzonden waarin hij de reparatiewerkzaamheden opsomt en daarbij meldt dat hij pas na betaling van die werkzaamheden tot de reparatie overgaat. Daarnaast heeft [eiser] in zijn e-mail van 16 november 2021 nogmaals als voorwaarde voor de reparatie gesteld dat de kosten eerst door [gedaagde] betaald moeten worden, voordat hij tot reparatie overgaat. In reactie daarop heeft de gemachtigde van [gedaagde] per e-mail van
18 november 2021 aan [eiser] laten weten dat in het vonnis voorafgaande betaling van de reparatiekosten niet als voorwaarde is gesteld voor de reparatie.
Op 20 november 2021 heeft [eiser] een factuur voor de reparatiewerkzaamheden aan [gedaagde] verzonden ter hoogte van € 1.575,00 exclusief apk-keuring, waarop hij een akkoord wenst, voordat hij tot de reparatie overgaat. Dat uit het verstrekken van deze factuur zou blijken dat [eiser] de reparatiewerkzaamheden al heeft verricht – zoals hij tijdens de zitting heeft gesteld – is dan ook niet aannemelijk.
Vervolgens heeft de gemachtigde van [eiser] per e-mail van 24 november 2021 nogmaals laten weten dat eerst betaald moet worden, voordat [eiser] tot reparatie van de auto overgaat, omdat hij zou werken op basis van te betalen voorschotten. Uiteindelijk heeft de gemachtigde van [eiser] in zijn e-mail van 3 december 2021 (als de veertien dagen waarbinnen hij tot nakoming van vordering A moest overgaan al is verstreken) gemeld dat de auto al ruim een week klaar staat en na betaling kan worden opgehaald. Als de gemachtigde van [gedaagde] vervolgens per e-mail van 6 december 2021 vraagt of zij uit die e-mail van 3 december 2021 kan concluderen dat de auto conform de veroordeling is gerepareerd en [eiser] nu wenst te vernemen of hij de apk-herstelpunten mag repareren, reageert de gemachtigde van [eiser] daarop als volgt per e-mail van 6 december 2021: "
hij kan niet verder voordat er een akkoord is op de reparatie en deze kosten betaald zijn".
Uit deze correspondentie van [eiser] volgt naar het oordeel van de kantonrechter dan ook dat hij (ook na het verstrijken van de veertiendagen termijn waarbinnen hij tot reparatie en aflevering van de auto moest overgaan) de voorwaarde heeft gesteld dat eerst betaald moest worden door [gedaagde] , voordat hij tot de overeengekomen reparatiewerkzaamheden aan de auto zou overgaan. Niet gebleken is dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] eerst moest betalen, voordat [eiser] tot reparatie van de auto zou overgaan. Dit kan [eiser] ook niet in redelijkheid van [gedaagde] verwachten, aangezien [eiser] keer op keer – en nu bijna drie jaren lang – zijn afspraak tot reparatie niet is nagekomen.
[eiser] heeft verder geen bewijsstukken aangeleverd waaruit zou blijken dat hij de reparatiewerkzaamheden uiterlijk op 25 november 2021 heeft uitgevoerd. Dat hij de reparatie voor die tijd heeft uitgevoerd heeft [eiser] ook niet aan [gedaagde] gemeld. Indien en voor zover [eiser] de overeengekomen reparatiewerkzaamheden aan de auto heeft verricht, is dat in ieder geval na het verstrijken van de veertiendagentermijn uit het vonnis geweest, zoals blijkt uit de hiervoor benoemde correspondentie.
Vast staat ook dat de auto (nog steeds) niet is afgeleverd. [eiser] kan zich er niet achter verschuilen dat [gedaagde] de auto niet heeft opgehaald. Door andere voorwaarden te verbinden aan de reparatie en aflevering van de auto is [eiser] in gebreke gebleven.
Gelet op het in kracht van gewijsde gegane vonnis en de veroordelingen die daaruit volgen op straffe van een dwangsom, had [eiser] het vonnis onverminderd (en dus zonder daaraan nadere voorwaarden te verbinden) moeten nakomen. [eiser] heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij de veroordeling onder A uit het vonnis is nagekomen. Daarbij kan in het midden blijven of onder de overeenkomst ook viel dat die werkzaamheden aan de auto worden verricht die nodig zijn voor een positief resultaat van de apk-keuring.
3.7.
Ten overvloede en in een poging bij te dragen aan een einde van dit geschil na maar liefst drie jaar zal de kantonrechter op die laatste vraag nog ingaan. Uit het verstekvonnis volgt dat [eiser] laswerkzaamheden aan de auto zou verrichten, de kabelboom zou herstellen en een apk-keuring zou verrichten voor een totaalbedrag van
€ 1.250,00. Dat daar de werkzaamheden die uit de apk naar voren komen niet bij zijn inbegrepen is naar het oordeel van de kantonrechter logisch, omdat voordat de apk is verricht nog niet duidelijk is wat voor reparatiewerkzaamheden daaruit naar voren komen. Het afspreken van een vast bedrag op voorhand is daarvoor ongebruikelijk.
heeft tijdens de zitting zijn bereidheid uitgesproken om alsnog de reparaties die uit de apk naar voren zijn gekomen uit te voeren (naast de reparatiewerkzaamheden en het schadevrij afleveren van de auto conform het vonnis) voor in totaal € 1.500,00. [gedaagde] heeft aangegeven bereid te zijn dit totaalbedrag van € 1.500,00 te betalen. Van [eiser] mag dan ook verwacht worden dat hij al die werkzaamheden uitvoert voor dit bedrag, dat hij vervolgens [gedaagde] ervan op de hoogte brengt zodra de auto klaar staat en dat [gedaagde] de auto daarna (volledig gerepareerd, met een positieve apk-keuring en zonder schade) ophaalt tegen betaling van € 1.500,00.
Veroordelingen onder B en C3.8. [eiser] stelt dat uit zijn WhatsApp-bericht van 13 of 14 november 2021 blijkt dat hij aan deze veroordelingen heeft voldaan door een deugdelijk overzicht en op 20 november 2021 een factuur te hebben verstrekt.
De kantonrechter is met [gedaagde] van oordeel dat uit dit bericht van [eiser] niet duidelijk wordt in welke staat de auto verkeert en óf en welke werkzaamheden hij al heeft verricht aan de auto. Dat terwijl het, op basis van eerder verstrekte foto’s van de auto waarop zichtbaar is dat onder meer de stoelen eruit zijn gehaald, duidelijk was dat [eiser] in elk geval het binnenwerk van de auto had losgehaald. Daar heeft hij in dit bericht helemaal geen toelichting op of onderbouwing van gegeven. [eiser] somt verder in zijn bericht weliswaar werkzaamheden en bedragen op, maar daaruit blijkt niet of en welke werkzaamheden hij daarvan al heeft verricht of dat het slechts een begroting van de kosten betreft. Evenmin heeft [eiser] een specificatie met onderbouwing van de reparatiekosten aan [gedaagde] verstrekt. Daarvoor is het overleggen van een factuur onvoldoende.
Ten aanzien van de veroordelingen onder B en C heeft [eiser] in deze procedure dan ook evenmin aannemelijk gemaakt dat hij die is nagekomen.
Conclusie
3.9.
Uit voorgaande blijkt dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de veroordelingen uit het vonnis heeft voldaan. De strekking en het doel van de veroordelingen uit het vonnis is dat [eiser] tot de overeengekomen reparatiewerkzaamheden en het zonder schade afleveren van de auto zou overgaan binnen veertien dagen en daarnaast [gedaagde] een deugdelijk onderbouwd overzicht zou verstrekken van de staat van de auto en de al verrichte werkzaamheden. Niet is gebleken dat [eiser] daaraan heeft voldaan.
De kantonrechter acht de kans dat de bodemrechter de vorderingen van [eiser] zal toewijzen dan ook niet in voldoende mate waarschijnlijk, dat het vooruitlopen daarop door het treffen van een voorlopige voorziening gerechtvaardigd is en ziet dan ook geen aanleiding tot het opheffen van het beslag of schorsing van de executie van het vonnis.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] dan ook af. Dat geldt, gelet op voorgaande, als vanzelfsprekend ook voor de vordering van [eiser] om te bepalen dat het aannemelijk is dat hij aan het vonnis heeft voldaan. Los van de inhoud daarvan, is in een kort geding geen plaats voor het toewijzen van een dergelijke verklaring voor recht.
Proceskosten
3.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot vandaag begroot op € 747,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. S.C. Hagedoorn op 1 maart 2022.