ECLI:NL:RBMNE:2022:763

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
16/259494-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweld door beveiliger met vrijspraak voor openlijke geweldpleging en bewezenverklaring van mishandeling

Op 1 maart 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 oktober 2019 in Utrecht openlijk geweld zou hebben gepleegd tegen een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs is voor het in vereniging plegen van openlijk geweld, omdat niet kon worden aangetoond dat de medeverdachte opzet had op het geweld dat door de verdachte werd toegepast. De verdachte is daarom vrijgesproken van de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Echter, de rechtbank heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit van mishandeling heeft gepleegd. Dit is gebaseerd op de verklaringen van de verdachte, de waarnemingen van de rechtbank tijdens de zitting en de camerabeelden die zijn getoond. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen geschopt en geslagen terwijl deze weerloos op de grond lag, wat heeft geleid tot letsel bij het slachtoffer.

De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op een taakstraf van 40 uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de strafprocedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die als beveiliger werkzaam was, zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, wat in strijd is met zijn functie. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De uitspraak benadrukt het belang van een redelijke termijn in strafprocedures en de gevolgen van de overschrijding daarvan voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/259494-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1978] te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.P. Altena en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J. de Haan, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primairop 27 oktober 2019 te Utrecht openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] ;
subsidiairop 27 oktober 2019 te Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit vrijspraak van het feit 1 primair ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 1 subsidiair bepleit hij partiële vrijspraak voor het schoppen en slaan tegen het hoofd, omdat dit op basis van de op de zitting getoonde camerabeelden niet is vast te stellen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van openlijke geweldpleging.
Op grond van het procesdossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, blijkt dat op 27 oktober 2019 te Utrecht op het slachtoffer [slachtoffer] geweld is uitgeoefend door verdachte. Voor een veroordeling van openlijke geweldpleging is echter ook vereist dat het geweld
in verenigingis gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van het in vereniging plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer] , omdat niet kan worden vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte] opzet heeft gehad op het toegepaste geweld door verdachte. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair
Bewijsmiddelen [1]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 februari 2022
Ik heb [slachtoffer] op 27 oktober 2019 te Utrecht een tik, volgens mij met mijn voeten, gegeven. Daarna heb ik hem extra trappen gegeven. Ik ben de persoon rechts op de camerabeelden. Ik heb misschien op andere plekken geslagen. [2]
De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 15 februari 2022
De camerabeelden zijn ter terechtzitting getoond. De rechtbank heeft op de beelden waargenomen dat de persoon rechts op de camerabeelden de man op de grond ( [slachtoffer] volgens verdachte) meerdere malen tegen de benen, de buik en de rug trapt. Ook ziet de rechtbank dezelfde man meerdere malen tegen het lichaam van [slachtoffer] slaat. [3]
Het proces-verbaal over het uitkijken van camerabeelden
Verdachte haalt uit met zijn rechterbeen en maakt een schoppende beweging naar de man. Verdachte schopt hier de man tegen zijn lichaam. Verdachte legt de man op de grond en trekt aan zijn linkerbeen. [4]
Verdachte trapt dan de man met zijn rechterbeen op zijn lichaam. Verdachte staat nu aan de linkerzijde bij het hoofd van de man. [5]
Verdachte haalt uit met zijn rechterbeen naar het boven lichaam van de man en schopt hem.
Verdachte trapt voor de tweede keer de man tegen zijn bovenlichaam met zijn rechterbeen. [6]
De man krijgt wederom een trap tegen zijn bovenlichaam van verdachte. Hier wordt de man voor de vierde keer door verdachte getrapt door het rechterbeen. [7]
Het proces-verbaal van bevindingen over de verklaring van [slachtoffer]
Betrokkene [slachtoffer] vertelde:
- dat hij door een van de beveiligers in elkaar werd geslagen;
- dat hij door het trappen last had van zijn rechterarm. [8]
Bewijsoverweging
Op grond van de hierboven besproken bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld. Verdachte heeft [slachtoffer] meerdere keren geschopt tegen zijn benen, buik en rug en geslagen tegen zijn lichaam terwijl [slachtoffer] weerloos op de grond lag. Als gevolg van het handelen van verdachte heeft [slachtoffer] letsel opgelopen.
Uit de stukken en hetgeen is besproken ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat verdachte heeft geschopt en geslagen tegen het hoofd van [slachtoffer] . De rechtbank spreekt verdachte daarvan vrij.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
(
subsidiair)
op 27 oktober 2019 te Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld door
- meermalen te trappen/schoppen tegen de benen en de buik en de rug
van die [slachtoffer] ,
- meermalen te slaan tegen zijn lichaam,
- te trekken aan de benen van die [slachtoffer] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat er sprake was van putatief noodweer(exces) en dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte heeft de mishandeling weliswaar gepleegd, maar was in de veronderstelling dat hij zich mocht verdedigen. Verdachte kreeg namelijk over de portofoon te horen dat er sprake was van een paniekerige situatie. Hierdoor gierde de adrenaline door zijn lichaam en was verdachte in de veronderstelling dat hij [slachtoffer] onder controle moest brengen. Doordat [slachtoffer] heeft gescholden en gespuugd tegen de verdachte, is verdachte door het lint gegaan. Ook speelde een rol dat beveiligers continu worden geprovoceerd en geconfronteerd met geweld. Verdachte heeft onder de gegeven omstandigheden niet helder nagedacht en heeft zich moeten verdedigen. De raadsman heeft in dit verband verwezen naar de ‘Mandarijn-zaak’ (ECLI:NL:RBMNE:2019:685).
Indien de rechtbank de overtuiging heeft dat verdachte is begonnen met het uitschelden van [slachtoffer] , verzoekt de raadsman primair om de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , over de vraag wat verdachte heeft geroepen toen hij aankwam, in het dossier van verdachte te voegen en subsidiair om medeverdachte [medeverdachte] te horen als getuige.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat er geen sprake is van putatief noodweer, aangezien uit het proces-verbaal van bevindingen en de getoonde camerabeelden ter zitting blijkt dat geen enkele dreiging of aanval uitgaat van [slachtoffer] . Daarnaast volgt uit de jurisprudentie dat putatief noodweer niet kan slagen indien de handelingen van verdachte naar zijn aard als aanvallend moeten worden aangemerkt. Dit laatste is volgens de officier van justitie wel het geval.
Ten aanzien van het voorwaardelijk verzoek acht de officier van justitie het voegen van de verklaring of het horen van medeverdachte [medeverdachte] niet noodzakelijk, nu de rechtbank andere objectieve bewijsmiddelen heeft.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Een verdachte kan een beroep op putatief noodweer toekomen als een verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld.
Verdachte heeft niet verklaard dat hij een dreigend gevaar heeft ingebeeld of dacht te worden aangevallen en hij daarom de bewezenverklaarde gedragingen heeft verricht. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat zich een situatie heeft voorgedaan dat een beroep op putatief noodweer kan rechtvaardigen.
Dat verdachte als ervaren beveiliger vaak wordt geconfronteerd met beledigingen en provocaties en dat die incidenten zich ‘opstapelen’ zoals de verdediging heeft betoogd, betekent overigens ook niet dat verdachte in dit geval mocht menen dat hij zichzelf op deze wijze moest verdedigen. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dan ook.
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 57 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 28 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert geen verweer over de strafoplegging, aangezien zij vindt dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich als beveiliger schuldig gemaakt aan mishandeling, door [slachtoffer] op straat meerdere malen te schoppen en te slaan terwijl [slachtoffer] weerloos op de grond lag. De plotselinge geweldsexplosie van verdachte heeft pijn en letsel bij [slachtoffer] veroorzaakt.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het op naam van verdachte staand uittreksel justitiële documentatie van 30 oktober 2019, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Op te leggen straf
De ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt de oplegging van een taakstraf. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf in strafverzwarende zin meegenomen dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit aan het werk was als beveiliger. Beveiligers dienen te zorgen voor de veiligheid van personen en goederen. Verdachte heeft door zijn handelen juist het tegenovergestelde laten zien.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de strafzaak niet binnen een redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), is afgerond. Een verdachte heeft recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn om te voorkomen dat hij langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging zou moeten leven. Die termijn begint te lopen op het moment dat een verdachte in redelijkheid kan verwachten dat tegen hem een vervolging wordt ingesteld. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak op de zitting dient te zijn afgerond met een einduitspraak van de rechtbank binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen. Verdachte is verhoord op 27 oktober 2019. Dat is de datum waarop de redelijke termijn is aangevangen. Op het moment dat de rechtbank uitspraak doet, zijn dus inmiddels 28 maanden verstreken, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn van vier maanden oplevert. Dit tijdsverloop is niet aan verdachte te wijten, terwijl hij de negatieve consequenties ervan wel heeft moeten ondervinden. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard hoezeer de strafvervolging die hem boven het hoofd hing zijn leven heeft beïnvloed. De rechtbank zal met deze schending rekening houden in die zin dat zij strafvermindering zal toepassen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 40 uren, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn, passend en geboden is.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 40 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 20 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.M. Lemmen, voorzitter, mrs. G. Schnitzler en E.J. van Rijssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.S. Stekkel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 maart 2022.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 oktober 2019 te Utrecht openlijk, te weten op een voor hetpubliek toegankelijke plaats het Moreelsepark en/of het Stationsplein, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door
- een of meermalen te trappen/schoppen tegen de benen en/of de buik en/of de rug en/of het hoofd van die [slachtoffer] , althans tegen zijn lichaam,
- een of meermalen te slaan/stompen tegen de benen en/of de buik en/of de rug en/of het hoofd van die [slachtoffer] , althans tegen zijn lichaam,
- te trekken aan en/of vastpakken van de benen van die [slachtoffer] , althans aan zijnlichaam,
- een voet/been op het lichaam van die [slachtoffer] te zetten en/of houden, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten blauwe plekken en/of kneuzingen, voor slachtoffer ten gevolge heeft gehad;
(art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 oktober 2019 te Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld door
- een of meermalen te trappen/schoppen tegen de benen en/of de buik en/of de rug en/of het hoofd van die [slachtoffer] , althans tegen zijn lichaam,
- een of meermalen te slaan/stompen tegen de benen en/of de buik en/of de rug en/of het hoofd van die [slachtoffer] , althans tegen zijn lichaam,
- te trekken aan en/of vastpakken van de benen van die [slachtoffer] , althans aan zijn lichaam;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 5 november 2019, genummerd PL0900-2019322118, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 01 tot en met 48. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 15 februari 2022.
3.De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 15 februari 2022.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 18.
5.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 19.
6.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 20.
7.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 21.
8.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 4, 8-10.