Overwegingen
Spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening
1. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.Staatsbosbeheer mag voor het afschot van gezonde heckrunderen buiten de verstoringsafstand van broedlocaties van broedende broedvogelsoorten in de moeraszone van de Oostvaardersplassen nu nog tot en met 14 maart 2022 gebruik maken van de opdracht (en dan weer na het broedseizoen). Voor zieke en gebrekkige heckrunderen en konikpaarden mag Staatsbosbeheer jaarrond gebruik maken van de opdracht. Staatsbosbeheer is niet bereid het afschot in afwachting van een uitspraak van de rechtbank op het beroep van verzoekers stil te leggen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers daarmee voldoende spoedeisend belang bij hun verzoek om een voorlopige voorziening. Op de zitting heeft gedeputeerde staten dit ook erkend.
2. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Ontvankelijkheid van het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening
3. De bestuursrechter kan van een gemachtigde, niet zijnde een advocaat, een schriftelijke machtiging verlangen.Bij de voorbereiding van de zaak heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat door de gemachtigde van verzoekers niet namens alle verzoekers een geldige machtiging is overgelegd. De gemachtigde van verzoekers is daarom in de gelegenheid gesteld om dit uiterlijk op 11 februari 2022 te herstellen. Van de stichting Abandoned Pets heeft de gemachtigde van verzoekers alsnog tijdig een geldige machtiging overgelegd.
4. Op de zitting heeft de gemachtigde van verzoekers toegelicht dat hij geen geldige machtigingen van de stichtingen
Wildlife At Risk Internationalen
Help Normakan overleggen. De voorzieningenrechter kan daarom niet vaststellen dat de gemachtigde van verzoekers bevoegd is om deze stichtingen als gemachtigde te vertegenwoordigen in deze procedure. Dit betekent dat het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening voor zover die zijn ingediend namens de stichtingen Wildlife At Risk International en Help Norma niet-ontvankelijk zijn.Waar in het vervolg van deze uitspraak over verzoekers wordt gesproken gaat dit niet langer over deze twee verzoekers, maar alleen over de overige zes verzoekers.
Ontvankelijkheid van het bezwaarschrift
5. Verzoekers voeren aan dat gedeputeerde staten hun bezwaar tegen de opdracht ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. In het bestreden besluit heeft gedeputeerde staten twee redenen gegeven waarom het bezwaar van verzoekers volgens hem niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter zal beide redenen hieronder beoordelen.
Gronden van het bezwaar te laat ingediend
6. Allereerst heeft gedeputeerde staten het bezwaar van verzoekers niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij de gronden van hun bezwaar pas vijf dagen na het verstrijken van de daarvoor door de bezwarencommissie provincie Flevoland (de bezwarencommissie) gestelde termijn hebben aangevuld.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft gedeputeerde staten het bezwaar van verzoekers in redelijkheid niet om deze reden niet-ontvankelijk kunnen verklaren. De voorzieningenrechter is het met verzoekers eens dat de aan hen gegeven termijn van twee weken voor het aanvullen van hun gronden in bezwaar relatief kort is. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers hun gronden ruim voor de hoorzitting bij de bezwarencommissie op 20 juli 2021 hebben aangevuld. Gedeputeerde staten had voldoende tijd om voor de hoorzitting een verweer voor te bereiden en de bezwarencommissie heeft de gronden tijdens de hoorzitting met partijen kunnen bespreken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bleek uit het verzoek om een voorlopige voorziening dat verzoekers tijdens de bezwaarfase hebben ingediend bovendien dat het wel degelijk hun bedoeling was om bezwaar te maken tegen de opdracht. Gedeputeerde staten kon er dus vanuit gaan dat verzoekers hun gronden in bezwaar zouden aanvullen. Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat gedeputeerde staten in het bestreden besluit op dit punt afwijkt van het advies van de bezwarencommissie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft gedeputeerde staten – gelet op alle hiervoor genoemde factoren – tegenover verzoekers een te formalistische houding aangenomen door gebruik te maken van zijn bevoegdheid om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren enkel en alleen omdat de gronden enkele dagen te laat zijn aangevuld.
8. Het voorgaande betekent niet dat de voorzieningenrechter vindt dat gedeputeerde staten het bezwaar van verzoekers onterecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarvoor moet de voorzieningenrechter eerst ook nog de andere reden waarom gedeputeerde staten het bezwaar van verzoekers niet-ontvankelijk heeft verklaard beoordelen.
9. Gedeputeerde staten hebben het bezwaar van verzoekers ook niet-ontvankelijk verklaard omdat de verzoekers volgens hem geen belanghebbenden bij de opdracht zijn.
10. Verzoekers voeren aan dat gedeputeerde staten op grond van het Verdrag van Aarhus aan een ieder de mogelijkheid tot inspraak op de opdracht had moeten bieden. Vervolgens had dan een ieder en niet alleen belanghebbenden toegang gehad tot de rechter. Verzoekers hebben hiervoor op de zitting verwezen naar de preambule van het Verdrag van Aarhus.
11. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het betoog van verzoekers alleen opgaat bij een vergunning in de zin van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb). Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
14 juli 2021volgt dat gedeputeerde staten bij het verlenen van zo’n vergunning afdeling 3.4 van de Awb moet toepassen. Overigens merkt de voorzieningenrechter op dat afdeling 3.4 van de Awb uitsluitend de mogelijkheid biedt tot inspraak voor belanghebbenden. Deze zaak gaat echter over een opdracht in de zin van artikel 3.18 van de Wnb. De mogelijkheid uit artikel 3.18 van de Wnb om een opdracht tot afschot te verlenen is een nationale regeling over wildbeheer, en geen implementatie van artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Daarom is de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling hierop niet van toepassing. Ook valt de opdracht niet onder de werking van het Verdrag van Aarhus. Het afschot van de heckrunderen en zieke of gebrekkige konikpaarden is namelijk geen activiteit die staat vermeld in bijlage I bij het Verdrag van Aarhus en ook heeft deze activiteit geen aanzienlijk effect op het milieu.Dit laatste blijkt uit de ‘Voortoets populatiebeheer Heckrunderen Oostvaardersplassen’, van Sweco, van 5 augustus 2021 (de voortoets). Aan de preambule van het Verdrag van Aarhus komt geen rechtstreekse werking toe. Dit betekent dat de voorzieningenrechter de ontvankelijkheid van het bezwaar van verzoekers moet toetsen aan de regels die daarvoor gelden op grond van de Nederlandse wet, meer in het bijzonder de Awb.
12. Alleen belanghebbenden kunnen beroep in stellen tegen een besluit.Een belanghebbende is iemand van wie zijn of haar belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
13. De voorzieningenrechter is met gedeputeerde staten van oordeel dat de opdracht gelet op de afstand tussen haar woonplaats en de Oostvaardersplassen geen invloed heeft op de woon- en leefomgeving van verzoekster
[verzoekster sub 1]. Haar subjectieve gevoel van betrokkenheid bij de opdracht, omdat zij vindt dat er goede alternatieven zijn, is niet voldoende om te kunnen spreken van een rechtstreeks bij de opdracht betrokken belang. Verzoekster is geen belanghebbende bij de opdracht.
14. Ten aanzien van de stichtingen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
15. Met gedeputeerde staten is de voorzieningenrechter van oordeel dat er bij de stichtingen
Abandoned Pets Foundation,
Zinloos Geweld tegen Dieren,
Paard Zoekt Baasen
Omgevingsrechtgeen enkel verband bestaat tussen de opdracht en de belangen die zij volgens hun statutaire doelstellingen behartigen. Ook uit de feitelijke werkzaamheden van deze stichtingen blijkt niet dat zij een bij de opdracht betrokken belang in het bijzonder behartigen. Dat – zoals verzoekers op de zitting hebben aangevoerd – een eerder beroep van de stichting Omgevingsrecht door de Afdeling in een zaak over windmolens wel ontvankelijk is verklaard, maakt haar nog niet tot belanghebbende bij deze zaak over de opdracht. Deze vier stichtingen zijn geen belanghebbenden bij de opdracht.
16. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de stichting
een Dier een Vriendwel belanghebbende is bij de opdracht. Volgens artikel 2 van haar statuten streeft deze stichting naar een diervriendelijke wereld, waar dierenwelzijn in de breedste zin van het woord is geborgd en dieren rechten hebben. De stichting stelt zich daarbij – voor zover hier relevant – onder andere ten doel om op te komen voor de belangen en rechten van dieren in het wild en het bestrijden van leed dat dieren wordt aangedaan, alsook het bevorderen van het welzijn en de rechten van dieren. Uit de informatie op de website van de stichting blijkt dat de stichting veel feitelijke werkzaamheden uitvoert om haar doelstelling te kunnen verwezenlijken. Dat deze feitelijke werkzaamheden tot op heden niet in het bijzonder zijn gericht op het welzijn van de grote grazers in de Oostvaarderplassen, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat deze stichting onvoldoende relevante feitelijke werkzaamheden heeft verricht ter behartiging van haar belangen. Zij legt zich bij haar feitelijke werkzaamheden niet alleen met name toe op het voeren van juridische procedures en op het verrichten van activiteiten die daarmee verband houden, maar ook op hele andere activiteiten ter bevordering van dierenwelzijn. De stichting wil in het kader van dierenwelzijn het afschot van de heckrunderen en konikpaarden voorkomen. De voorzieningenrechter beschouwt dit als een algemeen belang dat de stichting krachtens haar doelstelling en blijkens haar feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigt.
17. De conclusie van het voorgaande is dat gedeputeerde staten het bezwaar van
[verzoekster sub 1] en de stichtingen Abandoned Pets Foundation, Zinloos Geweld tegen Dieren, Paard Zoekt Baas en Omgevingsrecht terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De voorzieningenrechter zal het beroep van deze verzoekers ongegrond verklaren. Gedeputeerde staten heeft het bezwaar van de stichting een Dier een Vriend ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter zal daarom het bestreden besluit voor zover het hierop ziet vernietigen.
18. De voorzieningenrechter heeft in het beroep tot taak het geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten. Subsidiair heeft gedeputeerde staten in het bestreden besluit geconcludeerd dat de gronden van het bezwaar van verzoekers niet nopen tot een herroeping van de opdracht. Gedeputeerde staten verwijst voor de motivering van dit subsidiaire besluit naar het advies van de bezwarencommissie. Omdat gedeputeerde staten daarmee – subsidiair – al inhoudelijk op de bezwaren van de stichting een Dier een Vriend heeft beslist, zal de rechtbank hierna aan de hand van de inhoudelijke beroepsgronden beoordelen of gedeputeerde staten met het bestreden besluit de opdracht terecht in stand heeft gelaten.
Inhoudelijke beoordeling van het geschil
19. De stichting een Dier een Vriend voert aan dat er alternatieven beschikbaar zijn voor het afschot en dat gedeputeerde staten deze alternatieven ten onrechte niet bij de afweging van het besluit tot het verlenen van de opdracht heeft betrokken.
20. De voorzieningenrechter volgt gedeputeerde staten in zijn standpunt dat de Wnb aan het verlenen van een opdracht voor afschot van verwilderde dieren, zoals de heckrunderen en konikpaarden in de Oostvaardersplassen, niet de voorwaarde verbindt dat deze opdracht alleen mag worden verleend als een alternatieve oplossing ontbreekt. Zoals de voorzieningenrechter in haar uitspraak van 7 juli 2021heeft overwogen, wijkt de wet hierin voor verwilderde dieren af van een opdracht die wordt gegeven om beschermde soorten, zoals het edelhert, te doden.Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hoefde gedeputeerde staten bij het verlenen van de opdracht eventuele alternatieven dus niet te onderzoeken.
21. Verder heeft de stichting een Dier een Vriend op de zitting aangevoerd dat gedeputeerde staten voorafgaand aan het verlenen van de opdracht de stikstofdepositie van de extra vervoersbewegingen die de opdracht tot gevolg zal hebben had moeten berekenen. Deze extra vervoersbeweging bestaan volgens de stichting uit auto’s en quads die voor het afschot door het gebied rijden en vrachtauto’s die naar de Oostvaardersplassen komen om de afgeschoten dieren op te halen.
22. Gedeputeerde staten heeft op de zitting toegelicht dat Sweco bij het uitvoeren van de voortoets de stikstofdepositie heeft beoordeeld. In het Natura 2000-aanwijzingsbesluit Oostvaardersplassen zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor bepaalde broedvogel- en niet-broedvogelsoorten. In de voortoets staat dat deze soorten geen stikstofgevoelig leefgebied hebben in de Oostvaardersplassen. Daarom is stikstofdepositie geen knelpunt voor het halen van de instandhoudingsdoelen. Daarmee zijn volgens Sweco effecten vanwege stikstofdepositie door eventuele extra vervoersbewegingen door het uitvoeren van de opdracht op voorhand uit te sluiten. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt. Zij betrekt daarbij dat de stichting een Dier een Vriend dit standpunt niet gemotiveerd heeft betwist.
23. De conclusie van het voorgaande is dat de inhoudelijke beroepsgronden van de stichting een Dier een Vriend tegen de opdracht niet slagen. Gedeputeerde staten heeft in het bestreden besluit en op de zitting voldoende gemotiveerd waarom de opdracht na heroverweging in stand kan blijven. De voorzieningenrechter zal daarom zelf in de zaak voorzien in die zin dat zij het bezwaar van de stichting een Dier een Vriend ontvankelijk zal verklaren en de opdracht in stand zal laten.
Het verzoek om voorlopige voorziening
24. Omdat het beroep gegrond is en de zaak finaal wordt afgedaan, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
Griffierecht en proceskosten
25. Omdat het beroep van de stichting een Dier een Vriend gegrond is, moet gedeputeerde staten aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht voor het beroep vergoeden. Gelet op de uitkomst van de zaak hoeft gedeputeerde staten het door verzoekers betaalde griffierecht voor het verzoek om een voorlopige voorziening niet te vergoeden.
26. Omdat het beroep van de stichting een Dier een Vriend gegrond is, krijgen verzoekers een vergoeding voor de proceskosten die zij in het kader van het beroep hebben gemaakt. Gedeputeerde staten moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 759,-, bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-. Er is geen aanleiding voor een vergoeding voor de proceskosten die verzoekers hebben gemaakt in het kader van het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening.