ECLI:NL:RBMNE:2022:69

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
C/16/531794 / KG ZA 21-683
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van toegangscode en sleutels in verband met erfdienstbaarheid van overpad

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een perceel weiland, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, die eigenaar zijn van aangrenzende percelen. Eiser vordert de afgifte van de toegangscode en sleutels van hekken die toegang geven tot zijn perceel via een erfdienstbaarheid van overpad. Eiser stelt dat gedaagden hem belemmeren in het gebruik van deze erfdienstbaarheid door de toegangscode van hek 1 te wijzigen en de sleutels van hek 2 en hek 3 niet af te geven. Gedaagden betwisten de vorderingen en stellen dat eiser zijn komst vooraf moet aankondigen, wat volgens hen een voorwaarde is voor het gebruik van de erfdienstbaarheid. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser recht heeft op onbelemmerde toegang en dat gedaagden de toegangscode en sleutels moeten afgeven. De vorderingen van eiser worden grotendeels toegewezen, met uitzondering van de vordering tot verwijdering van waakhonden en het verwijderen van hek 2, omdat niet is aangetoond dat deze de erfdienstbaarheid belemmeren. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/531794 / KG ZA 21-683
Vonnis in kort geding van 12 januari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. Th.C.J. Kaandorp te Alkmaar,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] BV,
hierna te noemen: [gedaagde sub 3] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] , kantoorhoudende in [plaats] ,
gedaagden,
gedaagden gezamenlijk te noemen: [gedaagden c.s.] ,
advocaat: mr. M. Moszkowicz te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 14 die op 13 december 2021 aan [gedaagden c.s.] is betekend;
  • de e-mail met producties 1 tot en met 5 van de zijde van [gedaagden c.s.] ;
  • de aanvullende producties 15 en 16 van de zijde van [eiser] ;
  • de e-mail met foto’s van de zijde van [gedaagden c.s.] ;
  • de aantekeningen van de griffier van de op 30 december 2021 gehouden mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagden c.s.]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is sinds 1 juni 1978 eigenaar van een perceel weiland, gelegen nabij de [adres] in [woonplaats] , kadastraal bekend [plaats] [perceelnummer 1] . [eiser] gebruikt het perceel voor bedrijfsmatige doeleinden.
2.2.
[gedaagden c.s.] is op 1 oktober 2014 eigenaar geworden van het perceel gelegen aan de [adres] in [woonplaats] , destijds kadastraal bekend als [plaats] [perceelnummer 2] . [gedaagden c.s.] heeft perceel [perceelnummer 2] gesplitst in de percelen [perceelnummer 3] en [perceelnummer 4] . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn eigenaren van perceel [perceelnummer 3] . Op dit perceel bevindt zich hun woonboerderij. [gedaagde sub 3] is eigenaar van perceel [perceelnummer 4] . Dit perceel wordt gebruikt voor bedrijfsmatige doeleinden.
2.3.
Vanaf de [straat] in [plaats] is het perceel van [eiser] te bereiken via een pad, gelegen aan de uiterste oostzijde van de percelen van [gedaagden c.s.] (hierna: het pad). Hiervoor is in de akte van levering, waarmee [eiser] zijn perceel op 1 juni 1978 heeft verworven, een erfdienstbaarheid gevestigd ten behoeve van zijn perceel (het heersend erf) en ten laste van de percelen van [gedaagden c.s.] (de dienende/lijdende erven). De erfdienstbaarheid zoals opgenomen in de aktes van levering van [eiser] en [gedaagden c.s.] luidt voor zover relevant als volgt:
“(…)
Bij deze wordt gevestigd een erfdienstbaarheid van OVERPAD, ter breedte van vier meter, (…) om te komen en te gaan over het lijdend erf, naar de [straat] (…). Dit overpad mag uitsluitend worden uitgeoefend over een strook grond deel uitmakende van de lijdende erven en is gelegen aan de uiterste oostgrens (…) en zal tevens dienen om te komen en te gaan naar de heersende erven met landbouwwerktuigen, (al dan niet met motoraandrijving) en vee, alles op de minst bezwarende wijze.”
2.4.
De rechtsvoorgangster van [gedaagden c.s.] heeft een toegangspoort geplaatst (hierna: hek 1) om vanaf de [straat] in [plaats] perceel [perceelnummer 3] te betreden. Hek 1 is te openen middels een code of een transponder. [gedaagden c.s.] heeft de toegangscode van hek 1 gewijzigd na eigendomsverkrijging van de percelen.
2.5.
De rechtsvoorgangster van [gedaagden c.s.] heeft ook een hek op het pad geplaatst (hierna: hek 2) ter hoogte van de huidige grens tussen de percelen [perceelnummer 3] en [perceelnummer 4] .
2.6.
[eiser] heeft in overleg met een toenmalige eigenaar van de percelen van [gedaagden c.s.] op het pad een hek geplaatst (hierna: hek 3) op de grens tussen de (huidige) percelen [perceelnummer 4] en [perceelnummer 1] .
2.7.
[gedaagden c.s.] heeft in het voorjaar van het jaar 2021 hek 2 en hek 3 vervangen.
2.8.
[gedaagden c.s.] heeft op zijn percelen waakhonden vrij rondlopen.
2.9.
Nadat het [eiser] in mei 2021 niet is gelukt om hek 1 met de code te openen, heeft zijn toenmalige gemachtigde per brief van 4 juni 2021 [gedaagden c.s.] gesommeerd om de code en de sleutels van de hekken af te geven en de code en sleutels niet te veranderen, hek 2 te verwijderen, dan wel dit hek openstaand vast te zetten en de waakhonden van het pad te houden.
2.10.
Naar aanleiding van de sommatie hebben de gemachtigden van partijen met elkaar gecorrespondeerd en heeft [gedaagden c.s.] laten weten dat hij bereid is de code van hek 1 en de sleutel van hek 3 aan [eiser] te geven en de waakhonden van het pad weg te houden als [eiser] zijn komst een half uur van te voren aankondigt.
2.11.
[eiser] is niet akkoord gegaan met de door [gedaagden c.s.] gevraagde vooraankondiging en is overgegaan tot het dagvaarden van [gedaagden c.s.] in dit kort geding.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden c.s.] hoofdelijk te veroordelen tot het binnen 24 uur na het in deze te wijzen vonnis afgeven van de code van hek 1 en tot het ter beschikking stellen van de sleutels van hek 3, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat hij hiermee in gebreke blijft. Daarnaast vordert [eiser] dat [gedaagden c.s.] hoofdelijk wordt veroordeeld tot het zich houden aan het verbod tot het aanbrengen van wijzigingen in de sloten van deze hekken, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per keer dat (werknemers/loonwerkers van) [eiser] en/of zijn medefirmant [medefirmant] de toegang tot het perceel van [eiser] ten gevolge van een dergelijke wijziging wordt belemmerd;
II. [gedaagden c.s.] hoofdelijk te veroordelen tot óf het binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis verwijderen van hek 2, óf het binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis permanent openstellen van hek 2 zodat (werknemers/loonwerkers van) [eiser] en/of zijn medefirmant [medefirmant] geen belemmeringen van dit hek ondervinden op het moment dat gebruik wordt gemaakt van het recht van overpad, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per keer dat hek 2 het gebruik van het recht van overpad (werknemers/loonwerkers van) [eiser] en/of zijn medefirmant [medefirmant] belemmert;
III. [gedaagden c.s.] hoofdelijk te veroordelen tot óf 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis het verwijderen van de waakhonden van het perceel waarover (werknemers/loonwerkers van) [eiser] en/of zijn medefirmant [medefirmant] gebruik maken van het recht van overpad, óf tot het binnen één week na betekening van het in deze te wijzen vonnis plaatsen van een hek, evenwijdig lopend aan het pad en met een minimale hoogte van 180 cm, zulks teneinde te bewerkstelligen dat de loslopende waakhonden niet het pad kunnen betreden waar (werknemers/loonwerkers van) [eiser] en/of zijn medefirmant [medefirmant] uit hoofde van het hen toekomende recht van overpad gebruik maken, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat hieraan niet wordt voldaan,
IV. [gedaagden c.s.] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen de ten behoeve van zijn perceel op de percelen van [gedaagden c.s.] gevestigde erfdienstbaarheid ten grondslag, op grond waarvan hij de bevoegdheid heeft om onbelemmerd gebruik te maken van het recht van overpad. [eiser] stelt dat [gedaagden c.s.] handelt in strijd met de erfdienstbaarheid, omdat hij geen onbelemmerde toegang tot het pad aan [eiser] verschaft. Zo heeft [gedaagden c.s.] de code van hek 1 gewijzigd, weigert hij de sleutels van hek 2 en hek 3 af te geven en laat hij waakhonden loslopen op het pad, zolang [eiser] niet bereid is zijn komst vooraf aan [gedaagden c.s.] aan te kondigen. Hiermee frustreert [gedaagden c.s.] de erfdienstbaarheid, aldus [eiser] .
3.3.
[gedaagden c.s.] concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure. Kort gezegd betwist [gedaagden c.s.] het spoedeisend belang van [eiser] bij een voorlopige voorziening en dat hij de erfdienstbaarheid belemmert. Verder voert hij als verweer dat [eiser] gehouden is de erfdienstbaarheid op de minst bezwarende wijze uit te oefenen, hetgeen volgens hem betekent dat [eiser] zijn komst vooraf dient aan te kondigen en dat er sprake is van rechtsverwerking, respectievelijk misbruik van bevoegdheid door [eiser] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het spoedeisend belang

4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang van de zaak voortvloeit uit de aard van de vorderingen. Dat [eiser] , zoals door [gedaagden c.s.] aangevoerd, zijn perceel ook via een erfdienstbaarheid vanaf de [straat] kan bereiken, doet aan de spoedeisendheid niet af. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] namelijk voldoende aannemelijk gemaakt dat die route minder geschikt is voor (grote) landbouwvoertuigen die nodig zijn om zijn perceel te bewerken en dat gebruik daarvan meer tijd en geld kost. Een eventuele belemmering van zijn recht van overpad over de percelen van [gedaagden c.s.] is dus van invloed op een doelmatige exploitatie van zijn perceel. Dat er een aantal maanden zijn verstreken tussen het uitbrengen van de sommatie van de (toenmalige) gemachtigde van [eiser] en het uitbrengen van de dagvaarding in kort geding, doet evenmin af aan de spoedeisendheid, nu voldoende is gebleken dat in die maanden partijen onderling hebben geprobeerd er in der minne uit te komen. Toen dat niet is gelukt, heeft [eiser] [gedaagden c.s.] in rechte betrokken.
Belemmering erfdienstbaarheid
4.2.
[eiser] stelt dat hij, totdat [gedaagden c.s.] er kwam wonen, zonder problemen gebruik kon maken van de erfdienstbaarheid. Sinds [gedaagden c.s.] de toegangscode van hek 1 heeft gewijzigd en hek 2 en hek 3 heeft vervangen voor nieuwe hekken met een inbouwslot waarvan hij de sleutels niet heeft, kan hij het pad zonder medewerking van [gedaagden c.s.] niet meer gebruiken. [gedaagden c.s.] is gehouden deze belemmeringen op te heffen, aldus [eiser] .
4.3.
[gedaagden c.s.] betwist dat hij de erfdienstbaarheid belemmert, omdat hij de gewijzigde code van hek 1 al aan [eiser] heeft gegeven (en bereid is deze nogmaals, alsook een transponder van hek 1 aan [eiser] te geven), hek 2 geen inbouwslot heeft en dus altijd open kan en hij bereid is de sleutel van hek 3 aan [eiser] ter beschikking te stellen. De erfdienstbaarheid dient echter op de minst bezwarende wijze door [eiser] te worden uitgeoefend, hetgeen volgens [gedaagden c.s.] betekent dat [eiser] de grote landbouwvoertuigen via de [straat] het perceel van [eiser] moet laten benaderen en in ieder geval, indien hij van het recht van overpad gebruik wil maken, zijn komst een half uur van te voren aan moet kondigen. [gedaagden c.s.] stelt dat de loonwerkers van [eiser] al jaren hun komst van te voren aankondigen, zodat [gedaagden c.s.] de hekken kan openen en voorzorgsmaatregelen kan treffen om de veiligheid van mens en dier op zijn percelen te kunnen waarborgen.
4.4.
Bij de beoordeling van het geschil moet het volgende tot uitgangspunt worden genomen. Artikel 5:48 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat de eigenaar van een erf bevoegd is dit af te sluiten. Deze bevoegdheid bestaat ook in het geval dat erf belast is met een erfdienstbaarheid van weg. Maakt de eigenaar gebruik van deze bevoegdheid, dan dient hij ervoor te zorgen dat de eigenaar van het heersend erf onbelemmerde toegang behoudt tot het dienende erf teneinde de erfdienstbaarheid uit te oefenen. In de regel zal dit betekenen dat de eigenaar van het dienend erf de eigenaar van het heersend erf de mogelijkheid biedt zich op elk moment en zonder telkens afhankelijk te zijn van de directe medewerking van de eigenaar van het dienend erf, de toegang tot het erf te verschaffen ter uitoefening van de erfdienstbaarheid. In concreto betekent dit in het geval als het onderhavige waarin het dienend erf met een hek is afgesloten, dat de eigenaar van het dienend erf aan de eigenaar van het heersend erf permanent een sleutel ter beschikking stelt, waarmee, tot het zojuist genoemde doel, het hek kan worden geopend (Hoge Raad 23 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW6598).
4.5.
In overeenstemming hiermee is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat [gedaagden c.s.] ervoor dient te zorgen dat [eiser] met landbouwvoertuigen van zijn perceel naar de [straat] in [plaats] en vice versa kan gaan zonder daarbij afhankelijk te zijn van de medewerking van [gedaagden c.s.] Dit moet aldus worden begrepen dat [eiser] er aanspraak op kan maken dat [gedaagden c.s.] hem permanent de code van hek 1 en de sleutel van hek 3 ter beschikking stelt. De vordering onder I. is daarmee in beginsel toewijsbaar.
4.6.
[gedaagden c.s.] voert echter als verweer dat hij [eiser] de code en sleutel wel wil geven, maar alleen als [eiser] de erfdienstbaarheid op de minst bezwarende wijze uitoefent; namelijk door zijn perceel via de [straat] te benaderen en in ieder geval, indien hij gebruik wil maken van het recht van overpad, door zijn komst vooraf aan te kondigen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gaat dit verweer van [gedaagden c.s.] niet op, gelet op het volgende.
4.7.
De erfdienstbaarheid zoals omschreven in de aktes van levering, alsook artikel 5:74 BW bepalen dat de uitoefening van de erfdienstbaarheid moet gebeuren op de minst bezwarende wijze voor het dienende erf. Volgens de parlementaire geschiedenis bij artikel 5:74 BW betekent dit dat aan de eigenaar van het dienend erf niet meer overlast mag worden aangedaan dan redelijkerwijs voor een behoorlijke uitoefening van het recht noodzakelijk kan worden geacht. Zo mag bijvoorbeeld geen onnodig lawaai worden gemaakt bij het uitoefenen van de erfdienstbaarheid van weg.
4.8.
Dat [eiser] door het gebruik van de erfdienstbaarheid onnodig overlast veroorzaakt aan [gedaagden c.s.] is niet gesteld of gebleken. Dat [gedaagden c.s.] het wenselijk vindt dat [eiser] zijn perceel met (grote) landbouwvoertuigen via de [straat] benadert, dan wel zijn komst vooraf aankondigt mag zo zijn, maar maakt niet dat [eiser] onnodig overlast voor [gedaagden c.s.] veroorzaakt door gebruik te maken van zijn recht van overpad zoals omschreven in de akte. Daarbij wordt opgemerkt dat [gedaagden c.s.] bij aankoop van de percelen wist wat de erfdienstbaarheid inhield en dat door [eiser] gebruik werd gemaakt van het recht van overpad.
4.9.
Voor zover [gedaagden c.s.] heeft bedoeld een voorwaarde te verbinden aan de uitoefening van de erfdienstbaarheid, stelt de voorzieningenrechter vast dat [gedaagden c.s.] geen vordering tot wijziging van de ten laste van zijn perceel gevestigde erfdienstbaarheid heeft ingesteld, hetgeen overigens het bestek van dit kort geding ook te buiten zou gaan. Een toetsing als voorgeschreven in artikel 5:78 BW is hier derhalve niet aan de orde.
4.10.
Het verweer van [gedaagden c.s.] dat er sprake is van rechtsverwerking aan de zijde van [eiser] doordat hij tenminste zeven jaar lang heeft ingestemd met een vooraankondiging, althans door na te laten daartegen op te treden, is door [eiser] weersproken en vervolgens onvoldoende onderbouwd door [gedaagden c.s.] Dit verweer kan daarom niet slagen.
4.11.
Tot slot voert [gedaagden c.s.] als verweer dat [eiser] misbruik maakt van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW door zijn komst niet vooraf te willen aankondigen. Gelet op hetgeen onder r.o. 4.7 is overwogen en geoordeeld, namelijk dat [eiser] gebruik mag maken van het recht van overpad zonder vooraankondiging, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van misbruik van bevoegdheid door [eiser] .
4.12.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagden c.s.] gehouden is de code en/of transponder voor toegang van hek 1 af te geven en de sleutel van hek 3 aan [eiser] ter beschikking te stellen. [gedaagden c.s.] wordt daartoe hoofdelijk veroordeeld. Hoewel [gedaagden c.s.] zich tijdens de mondelinge behandeling hiertoe bereid heeft verklaard, zal de voorzieningenrechter ter zekerheid van de nakoming van deze toezegging ook de gevorderde dwangsom toewijzen, met dien verstande dat deze wordt gematigd en gemaximeerd zoals in het dictum omschreven. De termijn om binnen 24 uur na het in deze te wijzen vonnis tot afgifte over te gaan, vindt de voorzieningenrechter te kort om het vonnis na te komen. De termijn zal daarom worden vastgesteld zoals in het dictum omschreven.
4.13.
In het verlengde van de veroordeling tot het afgeven van de code van hek 1 en het ter beschikking stellen van de sleutel van hek 3, wordt ook het gevorderde verbod tot het aanbrengen van wijzigingen in de sloten van deze hekken toegewezen, op straffe van de gevorderde dwangsom. Ook deze dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd zoals in het dictum omschreven.
4.14.
Ten aanzien van hek 2 is tijdens de mondelinge behandeling onweersproken door [gedaagden c.s.] gesteld dat dit hek geen slot heeft. Omdat hek 2 dan wel dicht, maar niet afgesloten is, is niet gebleken dat dit de erfdienstbaarheid belemmert. De vordering onder II. wordt daarom afgewezen.
4.15.
Tot slot heeft [eiser] onder III. veroordeling van [gedaagden c.s.] gevorderd tot verwijdering van de waakhonden van het pad, óf tot het plaatsen van een hek evenwijdig lopend aan het pad met een minimale hoogte van 180 cm. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat de waakhonden hinderlijk kunnen zijn, is hij van oordeel dat op dit moment onvoldoende is gebleken dat de honden de erfdienstbaarheid zodanig belemmeren dat dit de verwijdering van de honden, dan wel een veroordeling tot het plaatsen van een hek als voorlopige voorziening rechtvaardigt. De vordering onder III. wordt daarom eveneens afgewezen.
4.16.
Omdat partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagden c.s.] hoofdelijk, in die zin dat indien de één presteert ook de ander is bevrijd, tot het binnen 5 dagen na het in deze te wijzen vonnis afgeven van de code van hek 1 en tot het ter beschikking stellen van de sleutel van hek 3 aan [eiser] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat hij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,00;
5.2.
verbiedt [gedaagden c.s.] ieder afzonderlijk tot het aanbrengen van wijzigingen in de sloten van deze hekken, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per keer dat (werknemers/loonwerkers van) [eiser] en/of zijn medefirmant [medefirmant] de toegang tot het perceel van [eiser] ten gevolge van een dergelijke wijziging belemmert, met een maximum van € 5.000,00;
5.3.
bepaalt dat de proceskosten tussen partijen wordt gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
verklaart de veroordelingen onder 5.1 en 5.2 uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian en in het openbaar uitgesproken door
mr. J.W. Langeler op 12 januari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: