ECLI:NL:RBMNE:2022:675

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4189
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake arbeidsongeschiktheid na zwangerschap en bevalling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin werd vastgesteld dat zij met ingang van 4 maart 2020 recht had op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ter hoogte van 70% van haar dagloon. Eiseres was van mening dat zij arbeidsongeschikt was door zwangerschap en/of bevalling en recht had op 100% van haar dagloon. Het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiseres beroep instelde.

Tijdens de zitting op 10 juni 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank eiseres in overweging gegeven om medische informatie van haar huisarts ter beoordeling voor te leggen aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiseres weigerde echter deze informatie te delen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten op 9 november 2021.

De rechtbank oordeelde dat het UWV een onjuiste datum in geding had gehanteerd en dat er onvoldoende bewijs was dat de klachten van eiseres als gevolg van zwangerschap en/of bevalling waren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de rapporten van de verzekeringsarts wel degelijk relevant waren. Eiseres had onvoldoende medische informatie overgelegd om haar standpunt te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat er geen causaal verband was tussen de klachten van eiseres en de zwangerschap en/of bevalling, en dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres geen recht had op een uitkering als gevolg van zwangerschap en/of bevalling. De rechtbank droeg het UWV op het griffierecht van eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4189

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres met ingang van 4 maart 2020 recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), ter hoogte van (bruto) 70% van haar dagloon.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt, omdat zij van mening was dat zij arbeidsongeschikt was door zwangerschap en/of bevalling en recht heeft op (bruto) 100% van haar dagloon. Bij besluit van 5 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 10 juni 2021. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft de rechtbank eiseres in overweging gegeven of zij alle medische informatie van haar huisarts (inclusief POH-GGZ) - over de periode van een half jaar voor haar zwangerschap (dus ongeveer 8 augustus 2018) tot 30 april 2020 - ter beoordeling wilde voorleggen aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De griffier heeft daarna meerdere malen telefonisch contact gehad met eiseres over de vraag of eiseres die medische informatie al dan niet wilde verstrekken. Eiseres heeft daarna bij brief van 28 juni 2021 verklaard dat zij niet akkoord gaat met het delen van haar medische gegevens over de periode van 8 augustus 2018 tot 8 mei 2019. Er zijn daarna geen medische stukken meer ingediend. Het onderzoek is vervolgens op 9 november 2021 gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Met het besluit van
8 oktober 2019 heeft verweerder bepaald dat eiseres in principe van 14 oktober 2019 tot
3 februari 2020 recht heeft op een zwangerschaps- en bevallingsuitkering (uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO). Op 8 november 2019 is eiseres bevallen van een zoon.
2. Op 1 februari 2020 is eiseres in dienst getreden bij [werkgever] als commercieel administratief medewerker gedurende 24 uur per week. Eiseres is op 3 februari 2020 feitelijk gestart met haar werkzaamheden. Op 2 maart 2020 heeft zij zich ziekgemeld in verband met psychische klachten. Op 3 maart 2020 is het dienstverband van eiseres beëindigd. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres niet arbeidsongeschiktheid is als gevolg van zwangerschap en/of bevalling, maar als gevolg van psychosociale problematiek. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische rapportages.

Het oordeel van de rechtbank

Het geschil

4. Volgens eiseres is het medisch onderzoek onzorgvuldig verricht. Daarnaast voert zij aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat zij al arbeidsongeschikt was in de periode aansluitend aan haar bevallingsverlof. Volgens haar zijn de klachten het gevolg van zwangerschap en/of bevalling, waardoor zij recht heeft op een uitkering voor ziekte door zwangerschap en/of bevalling. Volgens verweerder is eiseres niet arbeidsongeschikt als direct gevolg van zwangerschap en/of bevalling.
Beoordelingskader
5. Op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW heeft de vrouwelijke verzekerde, indien zij, nadat het recht op uitkering ingevolge de WAZO is geëindigd, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, zolang die ongeschiktheid duurt, doch ten hoogste gedurende 104 aaneengesloten weken.
6. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de arbeidsongeschiktheid een direct gevolg moet zijn van de zwangerschap en/of bevalling, wil aanspraak kunnen worden gemaakt op een uitkering ingevolge artikel 29a van de Zw. [1]
7. De door de rechtbank te beantwoorden vraag is dus of de klachten van eiseres, als gevolg waarvan zij arbeidsongeschikt is om haar arbeid te verrichten, op de datum in geding hun oorzaak vinden in de zwangerschap en/of bevalling.
8. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. De door een uitkeringsgerechtigde ervaren klachten zijn op zichzelf geen reden om aan te nemen dat de medische beoordeling van verweerder onjuist is.
Datum in geding
9. De rechtbank stelt vast dat de WAZO-uitkering van eiseres liep tot 3 februari 2020. Aansluitend heeft zij 24 uur per week gewerkt en zij heeft zich op 2 maart 2020 ziekgemeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat vervolgens in haar rapporten uit van een datum in geding van 30 april 2020.
10. De rechtbank constateert dat verweerder is uitgegaan van een onjuiste datum in geding. Op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW heeft een vrouwelijke verzekerde recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, indien zij aansluitend op de WAZO-uitkering ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de zwangerschap en/of bevalling. ``Aansluitend’’ betekent in dit artikellid onmiddellijk volgend op de WAZO-uitkering, waarbij geduid wordt op de objectieve omstandigheid dat er van een dergelijke omstandigheid sprake is. Het artikellid legt derhalve aan verweerder in voorkomende omstandigheden de plicht op om te onderzoeken of een werkneemster aansluitend aan de WZO-uitkering naar objectief medisch inzicht al dan niet geschikt was om haar arbeid te verrichten. De datum in geding in onderhavige zaak is daarom 3 februari 2020. Verweerder heeft in deze zaak dus een onjuiste datum in geding aangehouden. Dit is een gebrek en het bestreden besluit wordt daarom vernietigd. Omdat uit de rapporten van de verzekeringsarts echter wel kan worden afgeleid dat de beoordeling ziet op het einde van de WAZO-periode, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
11. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht, omdat er onwaarheden in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn opgenomen. Eiseres voert ook aan dat toen zij telefonisch niet te bereiken was, er door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen voicemailbericht is ingesproken en zij niet is teruggebeld.
12. De r echtbank is van oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet aan de zorgvuldigheidseisen. In het rapport van 28 september 2020 wordt benoemd dat na ontvangst van de medische info telefonisch contact zal worden opgenomen met eiseres en op 28 september 2020 het antwoordapparaat van eiseres aan stond. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toen weliswaar niets ingesproken, maar dit maakt niet dat er sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft namelijk dossieronderzoek verricht en er heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beschikbare medische informatie meegewogen. Dat er door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onwaarheden in het dossier zijn opgenomen en hierdoor sprake is van onzorgvuldigheid, volgt de rechtbank evenmin. De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermelde citaten zijn merendeels gebaseerd op de informatie van de huisarts/POH-GGZ en is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgenomen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Medische beoordeling
13. Eiseres voert aan dat de medische beoordeling onjuist is. Zij voelt zich somber en heeft wellicht PTSS, maar zij is niet suïcidaal. Eiseres was ziek door zwangerschap en kreeg na de bevalling heftige klachten. Eiseres was bij de POH-GGZ van de huisarts onder behandeling voor postnatale depressie. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een brief van de huisarts van 21 april 2021 overgelegd met een tweetal posten van het huisartsenjournaal van 3 december 2019 en 25 februari 2020.
14. In het rapport van 28 september 2020 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat uit de informatie van de huisarts/POH-GGZ 24 september 2020 blijkt dat er sprake is van psychosociale problematiek. Enerzijds als gevolg van een problematische situatie vanwege de ex-partner van eiseres en anderzijds vanwege probleemgedrag van de zoon van de huidige partner. De ziekte van de jongste zoon van eiseres wordt in het geval van de beoordeling van arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en/of bevalling buiten beschouwing gelaten. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake van arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en/of bevalling, omdat de psychische problematiek het gevolg is van psychosociale problematiek die in het geheel geen causaal verband heeft met zwangerschap en/of bevalling. In het rapport van 7 januari 2021 benadrukt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de oorzaak van de klachten gelegen is in psychosociale factoren.
15. In het rapport van 3 juni 2021 handhaaft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en bevalling. Daarnaast heeft de psychosociale problematiek betrekking op een eerdere relatie en heeft de baby last van ernstig eczeem. Beide factoren staan niet in relatie tot zwangerschap/bevalling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert ook dat eiseres na de WAZO-periode drie maal drie dagen heeft gewerkt. Vanwege het verrichten van werkzaamheden na de WAZO-periode is volgens haar de periode waarin een beroep kan worden gedaan op arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap/bevalling doorbroken.
16. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet in haar standpunt dat vanwege het verrichten van werkzaamheden na de WAZO-periode, de periode waarin een beroep kan worden gedaan op arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap/bevalling is doorbroken. Dat iemand drie weken drie dagen per week heeft gewerkt, betekent niet dat er geen gevolgen meer kunnen zijn door de zwangerschap en/of bevalling. Het ligt immers op de weg van verweerder om te onderzoeken of er aansluitend aan het bevallingsverlof naar objectief medisch inzicht al dan niet sprake is van arbeidsongeschiktheid.
17. De rechtbank constateert echter ook dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich baseert op de in het dossier aanwezige medische stukken. De rechtbank constateert dat de huisarts in de brief van 21 april 2021 verklaart dat hij eiseres diverse malen in de periode november 2019 tot en met maart 2020 op zijn spreekuur heeft gezien. Het klinisch beeld betrof naar zijn kennis en beoordeling een postnatale depressie. Daaruit volgt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen relatie met klachten als direct gevolg van zwangerschap en/of bevalling. Eiseres baseert zich op de informatie van de huisarts en dat hieruit kan worden afgeleid dat de klachten wel als direct gevolg van zwangerschap en/of bevalling moeten worden aangemerkt.
18. De rechtbank heeft ter zitting besproken dat zij niet over de medische informatie van vóór de zwangerschap beschikt. Eiseres heeft ter zitting wel toegelicht dat zij in die periode een opleiding deed en werkte. De rechtbank heeft daarom besloten dat eiseres deze medische informatie alsnog mocht verstrekken, zodat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierop kon reageren. Eiseres heeft vervolgens ervoor gekozen dat zij deze informatie niet wil verstrekken.
Het is echter aan eiseres om met medische informatie te onderbouwen dat er twijfel bestaat over de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Omdat de rechtbank niet beschikt over medische stukken over de periode vóór de zwangerschap, kan niet worden beoordeeld of er sprake is van causaal verband tussen de klachten van eiseres en de zwangerschap en/of bevalling. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de brief van haar huisarts van 21 april 2021, bezien in het licht van de informatie van de huisarts/POH-GGZ van 24 september 2020, onvoldoende aanknopingspunten dat sprake is van zwangerschaps- en bevallingsgerelateerde arbeidsongeschiktheid. De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres met de medische informatie die beschikbaar is en met wat zij aanvoert, onvoldoende twijfel heeft gezaaid over de medische beoordeling. Nu eiseres geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om de verzekeringsgeneeskundige rapportages voor onjuist te houden. Het is immers juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiseres zelf haar klachten en belastbaarheid ervaart, kan in de systematiek van de arbeids(on)geschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
19. Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen causaal verband is tussen de klachten en de zwangerschap en/of bevalling, als bedoeld in artikel 29a, vierde lid, van de ZW. Verweerder heeft dus terecht vastgesteld dat eiseres geen recht heeft op een uitkering als gevolg van zwangerschap en/of bevalling.
20. Gelet op het onder 10. geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. De rechtbank ziet echter wel aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:689.