In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een arts, had bezwaar gemaakt tegen een boete van € 3000,- die hem was opgelegd door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wegens overtreding van artikel 68 van de Geneesmiddelenwet. Verzoeker stelde dat hij deel uitmaakt van een groep artsen die het Zelfzorgcovid-protocol heeft ontwikkeld, en dat het opleggen van de boete zijn prescriptievrijheid in gevaar brengt, wat leidt tot een onaanvaardbare belangenaantasting.
De voorzieningenrechter overwoog dat er geen sprake was van een spoedeisend belang, omdat verzoeker niet in een financiële noodsituatie verkeerde en dat de angst voor toekomstige boetes niet voldoende was om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter benadrukte dat het bij het treffen van een voorlopige voorziening moet gaan om het persoonlijke belang van verzoeker en dat de belangen van anderen, zoals andere artsen en patiënten, niet relevant zijn voor deze procedure.
Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen evident onrechtmatig besluit was van de minister en dat er geen spoedeisend belang bestond bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Het verzoek werd dan ook afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.