ECLI:NL:RBMNE:2022:6608

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
UTR 22/5436
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake boete op grond van de Geneesmiddelenwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een arts, had bezwaar gemaakt tegen een boete van € 3000,- die hem was opgelegd door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wegens overtreding van artikel 68 van de Geneesmiddelenwet. Verzoeker stelde dat hij deel uitmaakt van een groep artsen die het Zelfzorgcovid-protocol heeft ontwikkeld, en dat het opleggen van de boete zijn prescriptievrijheid in gevaar brengt, wat leidt tot een onaanvaardbare belangenaantasting.

De voorzieningenrechter overwoog dat er geen sprake was van een spoedeisend belang, omdat verzoeker niet in een financiële noodsituatie verkeerde en dat de angst voor toekomstige boetes niet voldoende was om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter benadrukte dat het bij het treffen van een voorlopige voorziening moet gaan om het persoonlijke belang van verzoeker en dat de belangen van anderen, zoals andere artsen en patiënten, niet relevant zijn voor deze procedure.

Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen evident onrechtmatig besluit was van de minister en dat er geen spoedeisend belang bestond bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Het verzoek werd dan ook afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5436

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 december 2022 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. V. Platteeuw)
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker een boete opgelegd van € 3000,- wegens overtreding van artikel 68 van de Geneesmiddelenwet (Gnw).
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. De voorzieningenrechter beschikt over voldoende informatie om uitspraak te doen. Hieronder legt de voorzieningenrechter dat verder uit.

Spoedeisend belang

2. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. Het kan namelijk zijn dat na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog moet worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt.
3. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat hij onderdeel uitmaakt van een groep artsen die het Zelfzorgcovid-protocol heeft ontwikkeld. Dit protocol schrijft de geneesmiddelen ivermectine en hydroxychloroquine onder bepaalde omstandigheden voor. Alle artsen die zijn aangesloten bij de Zelfzorgcovid-beroepsgroep hebben inmiddels boetes gekregen vanwege het voorschrijven van ivermectine. Ter vermijding van tal van soortgelijke procedures is het van belang om spoedig een uitspraak te krijgen. Het spoedeisend belang is er volgens verzoeker in gelegen dat het uitblijven van een rechtmatigheidsoordeel van de voorzieningenrechter tot de situatie zal leiden dat artsen onder druk van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd - door dreiging met boetes en het initiëren van tuchtklachten - worden belemmerd in hun prescriptievrijheid. Voor verzoeker geldt daarbij dat hij als recidivist kan worden aangemerkt, met mogelijk nieuwe, hogere, boetes tot gevolg. Het redden van mensenlevens moet voorop staan. Verzoeker verwijst naar een arrest van de Hoge Raad van 2 maart 2001 [1] , waaruit volgt dat patiëntzorg maatstaf is. Het opleggen van boetes en de dreiging ervan zal leiden tot de situatie dat artsen uit angst voor represailles niet de patiëntzorg kunnen verlenen die van hen mag worden verwacht. Verzoeker benadrukt dat Covid nog steeds aanwezig is binnen de samenleving en patiënten die vragen om het de behandeling op grond van het Zelfzorgcovid-protocol kunnen niet de behandeling krijgen die zij wensen zonder dat de arts boetes en een tuchtklacht riskeert. De opgelegde boete is een onaanvaardbare belangenaantasting en dermate ingrijpend dat verzoeker iedere dag in een rechtsonzekere situatie verkeert en daarom niet naar behoren kan functioneren. Daarom vraagt verzoeker de voorzieningenrechter om het besluit te schorsen.
4. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat niet is gesteld of gebleken dat verzoeker in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren als hij gehouden is de opgelegde boete van € 3.000,- te betalen.
5. De voorzieningenrechter benadrukt vervolgens dat het bij het treffen van een voorlopige voorziening moet gaan om verzoekers eigen, persoonlijke belang. Dat er belangen van anderen, waaronder andere artsen en patiënten, een rol kunnen spelen, maakt niet dat er een voorlopige voorziening ten aanzien van de aan verzoeker opgelegde boete getroffen moet worden. Het voorkomen van procedures vormt geen spoedeisend belang in deze zaak van verzoeker. Ook de bij verzoeker aanwezige angst om als recidivist hogere boetes opgelegd te krijgen, leidt niet tot spoedeisend belang. Tegen eventuele toekomstige boetes staan ook rechtsmiddelen open en de toekomstige boetes zullen afzonderlijk worden beoordeeld.
6. Voor zover verzoeker aanvoert dat hij in zijn prescriptievrijheid wordt belemmerd en niet de door hem gestelde en gewenste mogelijk levensreddende zorg aan zijn patiënten kan verlenen, overweegt de voorzieningenrechter dat het verzoeker met het bestreden besluit niet onmogelijk wordt gemaakt om de medicijnen voor te schrijven die hij wenst. Dat verzoeker hiermee een financieel risico loopt, komt voor zijn eigen rekening en risico. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat in het geval dat het bestreden besluit in een bodemprocedure niet in stand blijft, verzoeker financiële compensatie kan vorderen van de minister.
7. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat geen sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.

Belangenafweging

8. De door verzoeker gevraagde voorziening kan alleen nog worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in beroep in stand zal blijven. Daarvan is hier geen sprake. De reden daarvoor is de volgende. Tussen partijen is in geschil of verweerder bevoegd is om vanwege overtreding van artikel 68 van de Gnw een boete op te leggen. De beantwoording van die vraag is iets wat zich op voorhand niet direct leent voor deze spoedprocedure omdat daarvoor een grondiger onderzoek nodig is. Daar komt bij dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter op voorhand ook niet duidelijk is dat ernstig getwijfeld moet worden aan de juistheid van verweerders besluit op dit punt.
9. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Landwaart-Ekkelenkamp, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.