ECLI:NL:RBMNE:2022:6398

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
16.309515.21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot jeugddetentie en voorwaardelijke PIJ-maatregel voor woningoverval met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 november 2021 samen met anderen een woningoverval heeft gepleegd in [plaats 2]. De verdachte, geboren in 2002, werd beschuldigd van diefstal met geweld en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld in de overval, waarbij hij het slachtoffer met ducttape aan een stoel heeft vastgebonden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 220 dagen, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, waaronder ADHD en een oppositionele-opstandige gedragsstoornis, en de aanbevelingen van deskundigen die pleitten voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank heeft ook de schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], behandeld, waarbij een bedrag van € 62.551,83 werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de bijzondere voorwaarden voor de PIJ-maatregel vastgesteld, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling in een forensische setting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.309515.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 juni 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2002,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] te [plaats 1] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. J. Bekke, en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. L.C. de Lange, advocaat te Utrecht, alsmede de deskundigen B. Westra, reclasseringswerker van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering en R. van de Graaf, jeugdreclasseringswerker van Samen Veilig Midden-Nederland, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1
op 11 november 2021 in [plaats 2] uit de woning gelegen aan de [adres] samen met anderen 1.000 euro, een autosleutel, een paspoort, een ID-kaart, diverse horloges, diverse sieraden, een mobiele telefoon (iPhone), een laptop (MacBook), een creditcard, bankpassen (ING en ABN AMRO) en een Securitas beveiligingskaart van [slachtoffer] heeft gestolen, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] ;
feit 2
op 11 november 2021 in [plaats 2] samen met anderen [slachtoffer] in haar woning gelegen aan de [adres] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van een woningoverval en het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte had een actieve bijdrage, door samen met een van de medeverdachten de woning te betreden en bij het slachtoffer te blijven, zodat die andere medeverdachte op zoek kon gaan naar de waardevolle spullen. Door ook daarna bij het slachtoffer te blijven, konden de medeverdachten met de buit ontsnappen en kon de buit veilig worden gesteld. Die actieve bijdrage van verdachte geldt ook voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving, omdat hij het slachtoffer met tape heeft vastgebonden aan de stoel. Bovendien was verdachte volledig op de hoogte van het vooraf bedachte plan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor de feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte door mevrouw [slachtoffer] van 11 november 2021 [2] ;
- het proces-verbaal van verhoor aangeefster van 12 november 2021 [3] , met bijlage;
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 7 juni 2022.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

5.BEWEZENVERKLARING

feit 1
op 11 november 2021 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met anderen uit de woning gelegen aan de [adres] , 1.000 euro, een autosleutel, een paspoort, een ID-kaart, diverse horloges, diverse sieraden, een mobiele telefoon (iPhone), een laptop (MacBook), een creditcard, bankpassen (ING en ABN AMRO) en een Securitas beveiligingskaart, die aan [slachtoffer] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (in het zwart gekleed en met bedekt gelaat):
- onverhoeds die woning binnen te lopen en
- die [slachtoffer] vast te pakken bij de schouders en richting een stoel te duwen en
- die [slachtoffer] met de benen vast te tapen aan die stoel en haar polsen kruislings over elkaar vast te tapen en
- dreigend tegen die [slachtoffer] te schreeuwen/zeggen “ik steek je”, “nu je pincode anders wordt het anders”, dat het niet uitgemaakt had als de deur dicht had gezeten want ze zouden haar toch wel pakken, dat ze haar telefoon moest geven en moest vertellen waar de kluis zich bevond en wat haar wachtwoorden van de laptop waren;
feit 2
op 11 november 2021 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] in haar woning gelegen aan de [adres] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door (in het zwart gekleed en met bedekt gelaat, bij die [slachtoffer] te blijven, haar in de gaten te houden en die woning te doorzoeken), de benen van die [slachtoffer] vast te tapen aan een stoel en haar polsen kruislings over elkaar vast te tapen, waardoor die [slachtoffer] enkele uren op die stoel moest blijven zitten.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Ten aanzien van feit 1 en 2 is sprake van eendaadse samenloop.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht en verdachte te veroordelen tot:
  • een jeugddetentie voor de duur van tien maanden met aftrek van het voorarrest waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
  • een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel), geheel voorwaardelijk onder de voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd, inhoudende dat verdachte:
 meewerkt aan reclasseringstoezicht;
 niet naar het buitenland gaat;
 zich laat opnemen in Forensisch Centrum voor Adolescenten (hierna: FCA) locatie [locatie] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door instanties die verantwoordelijk zijn voor plaatsing;
 zich laat behandelen door een in samenspraak tussen de reclassering en het FCA nog nader te bepalen ambulante zorgverlener;
 verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering en indien dit vanuit het FCA nodig wordt bevonden aan het eind van zijn klinisch traject;
 een dagbesteding in de vorm van opleiding en/of werk heeft;
 inzage geeft in zijn financiën en hulpverlening/begeleiding accepteert indien dit noodzakelijk blijkt te zijn;
 inzicht geeft in zijn sociale netwerk aan behandelaars en reclassering;
 op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met medeverdachten en het slachtoffer;
 zich niet bevindt in de gemeente [plaats 2] ;
 zijn medewerking verleent aan controles op middelengebruik, indien dit nodig wordt geacht door de reclassering.
De officier van justitie heeft gevorderd te bepalen dat aan Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering de opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Daarnaast heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het daaraan gekoppelde toezicht gevorderd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte volgens het jeugdstrafrecht te veroordelen en de op te leggen jeugddetentie niet langer te laten duren dan het voorarrest. Verdachte wil zo snel mogelijk beginnen met werken aan zijn toekomst en staat open voor hulpverlening en begeleiding, aldus de raadsman.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Jeugdstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit negentien jaar oud en dus meerderjarig. Uitgangspunt is dat op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, het volwassenenstrafrecht wordt toegepast, tenzij de rechtbank in bijzondere omstandigheden aanleiding ziet daarvan af te wijken en op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. Hiertoe kan de rechtbank beslissen op grond van de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Uit de psychiatrische rapportage van 12 april 2022, opgemaakt door N.W. Verstappen, arts en psychiater in opleiding en C.A.M. van der Meijs, psychiater, volgt dat wordt geadviseerd het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Verdachte heeft een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand en is in zijn kindertijd niet behandeld voor een deel van de psychiatrische stoornissen (ADHD) die een rol spelen in het tenlastegelegde. Tevens heeft hij in zijn adolescentie, tijdens zijn verblijf in Spanje, grotendeels buiten de maatschappij geleefd. Er zijn mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding, aldus de psychiaters.
Uit de psychologische rapportage van 13 april 2022, opgemaakt door P.M.A. van Oss, GZ-psycholoog, blijkt dat aan de hand van de “Wegingslijst adolescentenstrafrecht” indicaties aanwezig zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht, met name op het gebied van het cluster handelingsgerichte vaardigheden. Ondanks een bovengemiddelde intelligentie kan verdachte de risico’s van zijn gedrag moeilijk inschatten. Onder invloed van de ADHD-problematiek handelt hij zonder nadenken. Hij maakt weliswaar in contact een sociaal vaardige indruk, maar op sociaal-emotioneel gebied is er sprake van een achterstand, die zichtbaar wordt in een sterke beïnvloedbaarheid en afhankelijkheid van externe ondersteuning. Een pedagogische en groepsgerichte aanpak is niet strikt noodzakelijk, maar draagt wel bij aan een positief functioneren van verdachte, getuige zijn verbeterde functioneren in Spanje. Bovendien heeft hij nog steeds de wens en de intellectuele capaciteiten om een schoolopleiding af te ronden. Er zijn ook contra-indicaties aanwezig in de zin van jarenlange gedragsproblemen, de ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en de aantrekkingskracht die uit lijkt te gaan van het rand-criminele circuit, al heeft verdachte wel het voornemen om daar afstand van te nemen. Op basis van de weging van deze (contra) indicaties, wordt, onder andere vanwege de sociaal-emotionele problematiek van verdachte, de voorkeur gegeven aan toepassing van het jeugdstrafrecht boven het volwassenstrafrecht, aldus de GZ-psycholoog.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de officier van justitie en de verdediging en ten aanzien van verdachte het jeugdstrafrecht toepassen.
Ernst en aard van de feiten
In de middag van 11 november 2021 had mevrouw [slachtoffer] , de bewoonster van het huis aan de [adres] in [plaats 2] , een afspraak met haar computerdocent, die al geruime tijd bij haar thuis kwam om computerles te geven. Wat mevrouw [slachtoffer] niet wist, was dat deze computerdocent op een eerder moment door iemand was benaderd met de vraag of hij een geschikte plek wist om een overval te plegen, waarop hij de naam en het adres van mevrouw [slachtoffer] had genoemd. Deze twee medeverdachten hebben gezamenlijk een plan gemaakt voor de overval, maar voor de feitelijke uitvoering ervan hebben zij twee andere personen benaderd, onder wie verdachte. In de dagen voor de overval hebben zij in het kader van voorverkenningen allen contact gehad met elkaar, waarbij onder meer is gesproken over het kopen van ducttape, om dat indien nodig te kunnen gebruiken, en waarbij een medeverdachte een plattegrond van de woning heeft getekend en heeft aangegeven waar de waardevolle spullen lagen. Verdachte is met een andere (uitvoerende) medeverdachte in het zwart gekleed en met zijn gelaat bedekt, op 11 november 2021 op het afgesproken tijdstip naar de woning van mevrouw [slachtoffer] gegaan. Zij hebben mevrouw [slachtoffer] bij de voordeur overrompeld, zijn haar huis binnengedrongen en hebben haar in de keuken op een stoel gedwongen. Verdachte heeft haar daaraan vastgebonden met ducttape. De medeverdachte is direct begonnen met het doorzoeken van het huis, terwijl verdachte bij mevrouw [slachtoffer] is gebleven. De medeverdachte die de buit, bestaande uit onder meer dure sieraden en bankpasjes, heeft vergaard, heeft het huis na korte tijd verlaten. Een van de medeverdachten zat in zijn auto vlakbij de woning op hem te wachten, waarna zij ervandoor zijn gegaan. Verdachte is bij mevrouw [slachtoffer] gebleven, zodat zij haar bankpasjes niet kon blokkeren. Toen verdachte nog bij het slachtoffer was, hebben de andere medeverdachten in Utrecht getracht het geld op de bankrekening van mevrouw [slachtoffer] om te zetten in cryptovaluta. Terwijl mevrouw [slachtoffer] nog altijd in haar eigen woning werd vastgehouden door verdachte, heeft zij de mogelijkheid gezien naar het toilet te gaan, een telefoon mee te smokkelen en de politie te bellen. Toen verdachte dit ontdekte, is ook hij gevlucht. Verdachte heeft zich een aantal dagen daarna op het politiebureau gemeld. De medeverdachten zijn de dag na de overval c.q. twee weken na het bewezenverklaarde aangehouden.
Het is onduidelijk gebleven wat er met de buit, en dan met name met de sieraden, is gebeurd. Diezelfde avond is de buit verstopt in, maar ook weer opgehaald uit, de tuin van een familielid van een van de medeverdachten in Leersum. Op enig moment is bij twee medeverdachten het gevoel ontstaan dat zij gevolgd werden, waarna zij langs de weg telkens delen van de buit hebben weggegooid, aldus een van hen. Feit is dat slechts één horloge is teruggevonden.
Door aldus te handelen heeft verdachte veel leed en verdriet veroorzaakt bij mevrouw [slachtoffer] , hetgeen onder meer blijkt uit de verklaring die in het kader van het spreekrecht naar voren is gebracht en de toelichting op de vordering tot schadevergoeding. De ervaring leert dat slachtoffers van ernstige delicten als de onderhavige, de woningoverval en wederrechtelijke vrijheidsberoving, nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. De rechtbank heeft ter terechtzitting vernomen dat de gebeurtenissen tot op de dag van vandaag hevige emoties bij mevrouw [slachtoffer] oproepen en nog steeds van grote invloed zijn op haar leven, mede omdat verdachte degene was die haar met ducttape aan haar stoel vastbond. Anderzijds heeft mevrouw [slachtoffer] het ook als ‘dubbel’ ervaren dat verdachte het gesprek met haar is aangegaan en hij zich, zeker in vergelijking met de andere medeverdachte, ‘vriendelijk’ heeft opgesteld. Niettemin, verdachte en zijn medeverdachten hebben in het geheel niet stilgestaan bij het persoonlijke leed dat zij hierdoor bij het slachtoffer hebben teweeggebracht en hebben hun persoonlijke en financiële belangen vooropgesteld. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft laten zien dat hij geen enkel respect heeft voor andermans goederen en eigendommen en voor de lichamelijke integriteit van anderen. De rechtbank acht dit alles zeer ernstig en vindt het bovendien zorgelijk dat verdachte, die nog jong is, zich aan een dergelijk feit schuldig heeft gemaakt. Hij is pas kort voor het bewezenverklaarde benaderd door jongens die hij niet kende en heeft zich geconformeerd aan het plan. Dat alles kennelijk enkel en alleen om er zelf financieel op vooruit te gaan.
De rechtbank rekent verdachte voorts aan dat dergelijke feiten doorgaans grote onrust in de gemeenschap veroorzaken en bovendien een grote inbreuk vormen op het gevoel van veiligheid van de (buurt)bewoners. Immers, een woning is bij uitstek de plaats waar men zich veilig en geborgen moet kunnen voelen. De rechtbank heeft tevens rekening gehouden met het gewelddadige karakter van deze feiten, waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt en in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg worden gebracht.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 20 januari 2022. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van:
  • de rapportage van SAVE Midden-Nederland van 3 januari 2022, opgemaakt door R. van de Graaf;
  • de psychiatrische rapportage van 12 april 2022, opgemaakt door N.W. Verstappen, arts en psychiater in opleiding en C.A.M. van der Meijs, psychiater;
  • de psychologische rapportage van 13 april 2022, opgemaakt door P.M.A. van Oss, GZ-psycholoog;
  • de rapportage van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 3 juni 2022, opgemaakt door B. Westra;
  • het e-mailbericht van 5 juni 2022 van N.W Verstappen, arts in opleiding tot medisch specialist (psychiatrie), inhoudende antwoorden op de door de verdediging gestelde vragen ten aanzien van de in de psychiatrische rapportage van 12 april 2022 geadviseerde voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rapportage van SAVE Midden-Nederland van 3 januari 2022
Uit de rapportage komt naar voren dat verdachte een in de kern beschadigde jongen is, met een belast verleden. Het recidiverisico wordt ingeschat als matig tot hoog. De rode draad in de gedragsproblemen is externaliserend gedrag in de vorm van liegen, stelen, het niet accepteren van gezag, toenemende agressie, schoolverzuim, blowen, grens- en normoverschrijdend gedrag en zelfbepalend gedrag. Daarnaast is sprake van het ontbreken van reflectie en probleeminzicht en onvoldoende motivatie om mee te werken aan behandeling. Gezien het gebrek aan motivatie voor behandeling, de hardnekkige coping van vluchten en vermijden en de resultaten van de ingezette hulpverlening tot nu toe, waarbij niet tot de kern van zijn problematiek lijkt te zijn gekomen, denkt SAVE dat mogelijk een behandeling in een forensische setting geïndiceerd is. Verdachte kan zich dan niet onttrekken aan behandeling en de behandeling kan tot de kern komen, aldus de rapporteur.
De psychiatrische rapportage van 12 april 2022
Uit de psychiatrische rapportage volgt dat bij verdachte sprake is van ADHD, een oppositionele-opstandige gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met histrionische, borderline, narcistische en antisociale (cluster B) trekken. Tevens is er sprake van een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde waren deze psychische aandoeningen aanwezig. De symptomen van ADHD (ondoordacht en impulsief gedrag, prikkelhonger), persoonlijkheidsproblematiek (geen adviezen aannemen, zichzelf stoer voordoen, beperkt empathisch vermogen) en ontwikkelingsachterstand (consequenties niet overzien) speelden een rol in het betrokken raken bij het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt om verdachte de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen.
Wat betreft het juridisch kader heeft de psychiater aangegeven dat een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) ontoereikend zal zijn om de benodigde randvoorwaarden te scheppen qua duur. Een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden als alternatief juridisch kader brengt een groter risico op onttrekking aan voorwaarden met zich mee. Daarnaast zal een eventuele omzetting van het strafdeel absoluut niet bijdragend zijn voor een gunstige ontwikkeling van verdachte. Behandeling van persoonlijkheidsproblematiek vereist een langdurig en voorspelbaar traject. Derhalve wordt geadviseerd om bovenstaand traject te laten plaatsvinden in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De psychologische rapportage van 13 april 2022
Uit voornoemde psychologische rapportage volgt dat bij verdachte sprake is van een andere
gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale, borderline, narcistische trekken en van ADHD van het overwegend impulsieve/hyperactieve type. Het wordt aannemelijk geacht dat verdachtes betrokkenheid bij het tenlastegelegde voor een groot deel verklaard kan worden uit de gediagnosticeerde persoonlijkheidsstoornis en ADHD-problematiek. Zijn impulsiviteit, de beïnvloedbaarheid, tekortschietende coping en zwakke gewetensfunctie lijken een rol hebben gespeeld, in de zin dat verdachte zich op impulsieve wijze heeft laten leiden door zijn behoeften, zonder rekening te houden met de gevolgen en risico’s voor anderen en/of voor zichzelf. Zijn gevoeligheid voor spanning, waardering en status en de sterke egocentrische gerichtheid op directe behoefte bevrediging lijken hierbij een centrale rol gespeeld te hebben. Op grond van de beschreven doorwerking van de stoornissen van verdachte in het tenlastegelegde wordt geadviseerd hem dit in verminderde mate toe te rekenen.
Om recidive te voorkomen wordt behandeling van verdachte noodzakelijk geacht, gericht op de ontwikkeling van zijn impulscontrole, gewetensfunctie en een positieve identiteit. Gezien de problematiek gaat de voorkeur uit naar een gestructureerde, forensische setting, met behandelexpertise en consultatiemogelijkheden op het gebied van psychiatrische en persoonlijkheidsproblematiek bij adolescenten. De behandeling zou geboden kunnen worden als een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, maar dit lijkt verdachte nog te veel ruimte te bieden om zich te onttrekken. Een GBM biedt een wat steviger kader en stok achter de deur, maar als belangrijk nadeel hiervan wordt gezien dat het overtreden van de voorwaarden resulteert in detentie en niet tot voortzetting van de behandeling. Het PIJ-
kader biedt wel mogelijkheden om voortzetting van de noodzakelijk behandeling te borgen. Op basis van de wegingslijst PIJ-indicatie wordt ingeschat dat het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel vanuit gedragsdeskundig perspectief de meeste garantie biedt voor een succesvolle behandeling en het terugdringen van recidivegevaar en daarmee het best denkbare alternatief lijkt voor beïnvloeding.
Het reclasseringsadvies van 3 juni 2022
Gezien de ernst van de strafbare feiten, de lange hulpverleningsgeschiedenis van verdachte en de inschatting van de risico’s op herhaling van delictgedrag onderschrijft de reclassering in voornoemd advies de stelling van de psychiater en GZ-psycholoog, inhoudende dat een forse stok achter de deur noodzakelijk is. Verdachte kan dan vooruit worden geholpen en gaan werken aan het verkrijgen van zelfinzicht, het (leren) nemen van verantwoordelijkheid voor zijn keuzes en het accepteren van hulpverlening in dit proces. Hierbij bestaat de verwachting dat hiervoor de tijd genomen moet worden en er sprake zal moeten zijn van een flinke externe motivatie om verdachte goed op gang te kunnen krijgen/te houden en tot een goede samenwerking te kunnen komen. Deze motivatie wordt naar de mening van de reclassering het best vorm gegeven in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
Naar aanleiding van het advies van de psychiater en GZ-psycholoog tot oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel heeft de raadsman bij e-mailbericht van 3 juni 2022 aangegeven een deugdelijke onderbouwing te missen voor de inzet van de voorwaardelijke PIJ-maatregel, onder meer gelet op het feit dat verdachte zichzelf heeft gemeld alsmede zijn proceshouding en zijn bereidheid tot medewerking aan hulpverlening en behandeling. Hij heeft verzocht tot het oproepen van de psycholoog en psychiater voor de inhoudelijke behandeling dan wel tot het ontvangen van een schriftelijke toelichting.
Uit het e-mailbericht van 5 juni 2022 van N.W. Verstappen, arts en psychiater in opleiding, mede opgesteld namens P.M.A. van Oss, GZ-psycholoog, blijkt het volgende:

De door de verdediging genoemde factoren zijn tijdens het opstellen van de rapporten in overweging genomen. Het patroon in de hulpverleningsgeschiedenis van betrokkene was echter zwaarwegend in het advies voor een voorwaardelijke PIJ.

Achteraf kan gesteld worden dat betrokkene jarenlang stelselmatig is overschat in zijn vaardigheden en daardoor onderhandeld (de rechtbank begrijpt: onderbehandeld). Dat hij nu, in detentie, wel gecommitteerd is aan behandeling is naar de mening van onderzoekers illustratief. Immers betrokkene blijkt binnen strikte kaders wel in staat om te profiteren van behandeling, maar bij lossere kaders verliest hij al snel de opgedane vaardigheden. Hij is namelijk sterk beïnvloedbaar door anderen en gaat bij onvoldoende externe structuur prikkelzoekend en impulsief gedrag vertonen. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat dit door de huidige periode in detentie is veranderd. De verdediging geeft aan dat betrokkene zichzelf heeft gemeld en zich nu coöperatief opstelt. Onderzoekers twijfelen niet aan zijn intentie en huidige inzichten. Echter dient te worden opgemerkt dat hij zichzelf bij politie heeft gemeld op aandringen van zijn pleegmoeder. Hij heeft aangegeven dat hij haar benaderde omdat zij hem kan aanzetten tot de juiste handelingen. Tevens vertelt hij dat hij betrokken raakte bij het tenlastegelegde onder invloed van anderen. Dit is tekenend voor de mate van beïnvloedbaarheid door derden zowel in positieve als negatieve zin. In combinatie met zijn gebrekkige impulscontrole is het een gegeven dat betrokkene zijn intenties niet kan vasthouden binnen lossere kaders.

Bij andere minder striktere kaders dan een voorwaardelijke PIJ zou betrokkene weten dat hij elk moment kan worden “weggestuurd” (voorwaardelijk strafdeel) dan wel dat de periode van zijn verblijf toch binnen afzienbare termijn eindigt (GBM). Betrokkene kampt met forse hechtingsproblematiek en vertelt zelf dat het lang duurde voor hij het contact echt aanging in Spanje. Hij benadrukt het belang van duurzame relaties met mensen die hebben bewezen dat ze voor hem gaan. De voorwaardelijke PIJ geeft in deze de meeste zekerheid aan betrokkene om de hulpverleningsrelatie aan te durven gaan en tot daadwerkelijke doorbreking van patronen te komen.

Concluderend zijn onderzoekers van mening dat betrokkene, ondanks zijn oprechte intenties, zonder een langer durend stringent extern kader niet in staat is om zichzelf langdurig te committeren aan een behandeltraject. De aanname dat hij dit wel zal kunnen volhouden wanneer de teugels iets gevierd worden is eerder gemaakt en eindigde telkens in een mislukking. Betrokkene nu de gelegenheid bieden om zich te bewijzen binnen een te licht juridisch kader zal ertoe leiden dat hij voortijdig een behandeltraject afbreekt zonder dat het recidiverisico is verminderd.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en psychiater over en volgt deze adviezen over de vraag of en in hoeverre het tenlastegelegde aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten.
De op te leggen maatregel en straf
PIJ-maatregel
Om de door de officier van justitie gevorderde PIJ-maatregel op te kunnen leggen, moet zijn voldaan aan de verschillende voorwaarden die in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht worden genoemd. Ten eerste moet verdachte een gebrekkige ontwikkeling of stoornis hebben. Ten tweede moet het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd een misdrijf zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld of het feit moet behoren tot één van de misdrijven omschreven in onder andere artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Ten derde moet de PIJ-maatregel volgens de wet noodzakelijk zijn voor de veiligheid van andere personen of goederen. Als laatste moet de PIJ-maatregel in het belang van de ontwikkeling van verdachte zijn.
Gelet op de misdrijven waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt en de conclusies van de gedragskundige rapportages over verdachte, is aan deze voorwaarden voldaan. Bij verdachte is immers vastgesteld dat ten tijde van het plegen van de strafbare feiten sprake was van ADHD, een oppositionele-opstandige gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met histrionische, borderline, narcistische en antisociale (cluster B) trekken. Daarnaast worden de misdrijven waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt bedreigd met een strafmaximum van vier jaren of meer. Er is een matige tot hoge kans is dat verdachte opnieuw delinquent (gewelddadig) gedrag zal vertonen en de PIJ-maatregel is in het belang van de ontwikkeling van verdachte, aldus de bevindingen van de deskundigen.
Nu aan de voorwaarden voor het opleggen van een PIJ-maatregel is voldaan, en met inachtneming van de hiervoor besproken adviezen van de psychiater en psycholoog, zal de rechtbank een voorwaardelijke PIJ-maatregel aan verdachte opleggen met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank zal een proeftijd van twee jaren verbinden aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank stelt vast dat de maatregel opgelegd wordt ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen. Derhalve kan de maatregel verlengd worden, telkens met ten hoogste twee jaren en tot een maximum van zeven jaren, zoals bedoeld in artikel 77t, derde lid van het Wetboek van Strafrecht. In het geval dat een betrokkene na afloop van die maximale termijn van zeven jaar en na terugplaatsing niet uitbehandeld is, en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de omzetting van de PIJ-maatregel in TBS eist, voorziet het bepaalde in artikel 77tc van het Wetboek van Strafrecht in omzetting in die maatregel.
Toezicht
De rechtbank zal Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering de opdracht geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft strafbare feiten gepleegd die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van
personen. De deskundigen hebben de kans dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen
ingeschat op matig tot hoog. De rechtbank neemt dat oordeel over. Om die reden beveelt de
rechtbank dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar
zijn.
Jeugddetentie
Gelet op de aard en ernst van de feiten en straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, zal de rechtbank aan verdachte – naast de voorwaardelijke PIJ-maatregel – een jeugddetentie opleggen voor de duur 220 dagen. Dit betekent dat verdachte op 22 juni 2022 kan worden opgenomen in FCA, locatie [locatie] . Ter terechtzitting van 7 juni 2022 heeft B. Westra van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering bevestigd dat hij daar terecht kan. De rechtbank acht het, mede gelet op de oplegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel, niet aangewezen nog een voorwaardelijke jeugddetentie aan verdachte op te leggen.
Conclusie
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 220 dagen met aftrek van het voorarrest. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte de voorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen, met daaraan verbonden de voorwaarden zoals hierna genoemd in het dictum. De voorwaarden en het daaraan gekoppelde toezicht worden dadelijk uitvoerbaar verklaard. Tot slot zal de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het moment tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde jeugddetentie.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 265.911,45, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 november 2021.
De vordering valt uiteen in de volgende posten:
Eigen bijdrage ziektekosten € 280,00
Reiskosten € 579,00
Vervoerskosten in verband met diefstal van beide autosleutels € 1.298,30
Beveiliging huis € 8.138,15
Gestolen sieraden € 240.616,00
Immateriële schade € 15.000,00
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot hoofdelijke toewijzing van de gehele vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van schadevergoedingsmaatregel, waarbij het aantal dagen gijzeling op nihil dient te worden gesteld.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu dit een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren. Het betreft, met name ten aanzien van de materiële schade, een omvangrijke en qua aard complexe vordering, die door de civiele rechter dient te worden behandeld.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de ziektekosten, de reis- en parkeerkosten en de vervoerskosten geen opmerkingen gemaakt. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze dient te worden gematigd. Wat betreft de kosten voor beveiliging van het huis heeft hij bepleit dat dit deel van de vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt, nu onvoldoende causaal verband bestaat tussen het bewezenverklaarde en de schade. Tot slot heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de bespreking van de post aangaande de sieraden het strafproces onevenredig zal belasten, nu niet kan worden vastgesteld welke sieraden zijn weggenomen, wat hun staat was en wat de dagwaarde was. De raadsman heeft derhalve verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van dit onderdeel van de vordering, dan wel de rechtbank verzocht gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid.
Ten aanzien van de leeftijd van verdachte heeft de raadsman verzocht om bij (gedeeltelijke) toewijzing geen hoofdelijke aansprakelijkheid maar pondspondsgewijze verdeling toe te passen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van verdachte(n) en de door de benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht tot een bedrag van € 242.707,30.
Dit bedrag bestaat uit de volgende posten:
Eigen bijdrage ziektekosten € 280,00
Vervoerskosten in verband met diefstal van beide autosleutels € 1.298,30
Reiskosten € 513,00
Gestolen sieraden € 240.616,00
De rechtbank acht de posten ‘
eigen bijdrage ziektekosten’ en ‘
vervoerskosten in verband met diefstal van beide autosleutels’ volledig toewijsbaar.
De post ‘
reiskosten’ valt uiteen in de volgende onderdelen:
-
Psycholoog Leiden
150 kilometer x 7 bezoeken in 2022 x € 0,30 [4] = € 315,00
-
Fysiotherapeut Ede
100 kilometer x 3 bezoeken in 2021 x € 0,26 = € 78,00
100 kilometer x 4 bezoeken in 2022 x € 0,30 = € 120,00
-
Advocaat Utrecht
40 kilometer x 3 bezoeken in 2022 x € 0,30 = € 36,00
-
Parkeerkosten Utrecht
€ 30,00
De rechtbank acht de reiskosten ten aanzien van de bezoeken aan de psycholoog en de fysiotherapeut toewijsbaar, ten bedrage van € 513,00 [5] .
Ten aanzien van de reis- en parkeerkosten in verband met de bezoeken aan de advocaat geldt dat deze kosten géén rechtstreekse materiële schade ten gevolge van het strafbare feit zijn. [6] De kosten zijn wel aan te merken als proceskosten en in dat kader acht de rechtbank de gevorderde reis- en parkeerkosten (€ 66,00) toewijsbaar.
Wat betreft de post ‘
gestolen sieraden’ stelt de rechtbank voorop dat het aan de benadeelde partij is haar vordering zodanig te onderbouwen dat het bestaan van haar vordering (naar burgerlijk recht) in de voegingsprocedure in voldoende mate kan worden vastgesteld. Indien de benadeelde partij nalaat haar vordering in voldoende mate te onderbouwen - en het bestaan daarvan ook niet in voldoende mate uit de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid - dan zal de benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de benadeelde partij haar vordering op dit punt in voldoende mate heeft onderbouwd. De verdachten hebben de sieraden weggenomen en met uitzondering van één horloge is niets teruggevonden. Het is dan ook aan de verdachten te wijten dat het voor het slachtoffer niet mogelijk is exact te bepalen welke sieraden zijn weggenomen en wat de staat van die sieraden was ten tijde van het bewezenverklaarde. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij heeft gedaan wat nog wél mogelijk was ter onderbouwing van haar schade, namelijk aan de hand van foto’s de collectie in kaart brengen en een expert inschakelen voor het opstellen van een schadestaat. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de benadeelde partij haar vordering voldoende heeft onderbouwd. Het is vervolgens aan verdachte om deze vordering gemotiveerd te betwisten. Nu verdachte dat niet dan wel onvoldoende heeft gedaan, is deze schadepost volledig toewijsbaar.
De rechtbank acht de benadeelde partij niet-ontvankelijk voor zover de vordering ziet op de kosten die zijn gemaakt in het kader van de post ‘
beveiliging van het huis’. In het algemeen geldt dat kosten van beveiliging in verband met toekomstige gebeurtenissen niet kunnen worden aangemerkt als materiële schade die het gevolg is van een eerdere gebeurtenis. Dat volgt ook uit de wetsgeschiedenis [7] . In de onderhavige casus zijn de beveiligingsmaatregelen na de bewezen verklaarde feiten aangeschaft als beveiliging tegen toekomstige soortgelijke feiten, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen Dat de certificaten van de schilderijen bij de overval zijn weggenomen en dat de benadeelde partij daarom bang is dat men terug zal komen om ook de schilderijen zelf mee te nemen, doet aan het voorgaande niet af. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de bewezen verklaarde feiten. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek komt in de volgende gevallen (samengevat) vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade in aanmerking:
  • wanneer het oogmerk bestond zodanig nadeel toe te brengen;
  • bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting in de persoon op andere wijze;
  • bij aantasting van de nagedachtenis van de overledene.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat van de onder b. bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Op basis van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat, te weten lichamelijk letsel ontstaan door de toepassing van ducttape, een verergering van tinnitusklachten en een (voorlopige) diagnose van een posttraumatische stressstoornis. Tevens gebruikt het slachtoffer sinds het bewezenverklaarde medicatie, te weten antidepressiva en kalmeringstabletten. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
De rechtbank begroot de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid op een bedrag van € 7.500,00. Het overige deel van de gevorderde immateriële schade (€ 7.500,00) zal worden afgewezen.
Wettelijke rente
De ingangsdatum van de wettelijke rente wordt gesteld op 11 november 2021, zijnde de datum waarop de bewezen verklaarde feiten zich hebben voorgedaan.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Zoals hiervoor is weergegeven acht de rechtbank de gevorderde reis- en parkeerkosten
(€ 66,00), gemaakt ten behoeve van de bezoeken aan de advocaat, in dit kader toewijsbaar.
Hoofdelijkheid en matiging
De rechtbank stelt vast dat verdachte de bewezen verklaarde feiten samen met anderen heeft gepleegd, wat betekent dat voor verdachte een wettelijke verplichting bestaat tot vergoeding van schade aan de benadeelde partij ter hoogte van een bedrag van in totaal € 250.207,30 waarbij verdachte hoofdelijk verbonden is met de medeplegers van het misdrijf. De rechtbank is echter van oordeel dat toekenning van die volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Om die reden zal de schadevergoedingsverplichting van verdachte met toepassing van artikel 6:109 BW worden gematigd tot het hierna genoemde bedrag. Daartoe acht de rechtbank in de eerste plaats redengevend dat verdachte in strafrechtelijke zin weliswaar als medepleger moet worden aangemerkt, en dus aansprakelijk is voor dezelfde schade als zijn medeplegers, maar dat zijn aandeel en zijn mate van schuld in het gebeuren anders is geweest dan die van de mededaders. Verdachte is namelijk pas later betrokken geraakt bij de groep en verdachte was volgens het slachtoffer degene die zich “vriendelijk” opstelde. Ook staat vast dat verdachte geen enkele bemoeienis heeft gehad met hetgeen er nadien met de buit is gebeurd. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend, en uit de psychologische en psychiatrische rapportages blijkt dat verdachte een jong en kwetsbaar persoon is met een belaste voorgeschiedenis. Toekenning van de volledige schadevergoeding zou onder deze omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank tot het onaanvaardbare gevolg leiden dat verdachte een schuld heeft die hij zijn gehele werkzame leven niet zal kunnen aflossen, ook gelet op de daarover te vergoeden rente. Daarmee gaat verdachte, in het geval de medeverdachten geen verhaal bieden en verdachte de schade volledig zal moeten betalen, een leven tegemoet waarin hij wordt geconfronteerd met een dusdanig hoge schuld, dat verdachte daar zeer langdurig de ingrijpende gevolgen van zal ondervinden. De rechtbank ziet in al het voorgaande aanleiding de schadevergoedingsverplichting van verdachte te matigen tot een vierde deel van de gehele schade, ofwel tot een bedrag van € 62.551,83, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2021. Verdachte zal daarbij hoofdelijk worden veroordeeld.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van € 62.551,83 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
De rechtbank zal daarbij, conform de vordering van de officier van justitie, het aantal dagen gijzeling dat kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt op nihil stellen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 47, 55, 77c, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 282 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
  • legt aan verdachte op
  • bepaalt dat de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
  • stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
  • als voorwaarden gelden dat verdachte:
 zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Deze medewerkingsplicht is hierna nader gepreciseerd in het kader van de bijzondere voorwaarden conform het advies van de reclassering;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
 medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende dat verdachte:
 zich meldt op afspraken bij de reclassering, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
 een of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien;
 zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, waarbij geldt dat de reclassering aanwijzingen kan geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
 ten behoeve van opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is;
 meewerkt aan huisbezoeken;
 de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
 zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
 meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
 niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat zonder toestemming van de reclassering;
 zich laat opnemen in FCA, locatie [locatie] , of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de instanties die verantwoordelijk zijn voor plaatsing (gemeente [gemeente] en reclassering), waarbij geldt dat:
 de opname op 22 juni 2022 start en de gehele periode van de maatregel duurt of zoveel korter als reclassering nodig vindt;
 verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
 het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling;
 meewerkt aan de indicatiestelling en plaatsing als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt;
 zich laat behandelen door een in samenspraak tussen de reclassering en het FCA nog nader te bepalen ambulante zorgverlener, waarbij geldt dat:
 de behandeling in samenspraak met FCA start;
 de behandeling de gehele proeftijd duurt of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
 verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
 het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling;
 in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang verblijft, te bepalen door de reclassering en indien dit vanuit het FCA nodig wordt bevonden aan het eind van zijn klinische traject, waarbij geldt dat:
 het verblijf de gehele proeftijd duurt of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
 verdachte zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
 een dagbesteding heeft in de vorm van opleiding en/of werk, waarbij geldt dat hij niet verandert van dagbesteding zonder toestemming van de reclassering;
 inzage geeft in zijn financiën en hierbij hulpverlening/begeleiding accepteert indien dit noodzakelijk blijkt te zijn;
 inzage geeft in zijn sociale netwerk aan behandelaars en reclassering, waarbij hij hen op de hoogte houdt van eventuele ontwikkelingen/wijzigingen hierin, het bespreekbaar maakt wanneer hier een negatieve invloed van uitgaat/uit dreigt te gaan en zich hiervan leert te distantiëren (als concreet behandeldoel);
 op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachten [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2002), [medeverdachte 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2003) en [medeverdachte 3] (geboren op [geboortedatum 4] 2005), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig acht;
 op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de slachtoffer [slachtoffer] , tenzij het herstelbemiddeling op uitdrukkelijk verzoek van het slachtoffer betreft, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig acht;
 zich niet bevindt op de [straat] te [plaats 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
 medewerking verleent aan controles op middelengebruik, indien dit nodig
wordt geacht door de reclassering (op indicatie en ter monitoring);
waarbij de politie wordt opgedragen toezicht te houden op naleving van de contactverboden en het locatieverbod;
waarbij Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden (met uitzondering van de contactverboden en het locatieverbod) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 62.551,83, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2021 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor een bedrag van
  • verklaart de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook hoofdelijk in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat € 62.551,83 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter, mr. R.A. Hebly en mr. A.E. van der Wal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.A. Batelaan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juni 2022.
Mr. A.E. van der Wal is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 11 november 2021 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit de woning gelegen aan de [adres] , 1000 Euro, althans enig geldgedrag en/of een autosleutel en/of een paspoort en/of een ID-kaart en/of diverse horloges en/of diverse sieraden en/of een mobiele telefoon (iPhone) en/of een laptop (MacBook) en/of een creditcard en/of bankpassen (ING en/of ABN AMRO) en/of een Securitas beveiligingskaart, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (terwijl hij/zij in het zwart was/waren gekleed en/of zijn/hun gelaat had(den) bedekt)
- onverhoeds die woning binnen te rennen/lopen en/of
- die [slachtoffer] vast te pakken bij de schouders en richting een stoel te duwen, althans te geleiden en/of
- die [slachtoffer] met de benen vast te tapen aan die stoel en/of haar polsen kruislings over elkaar vast te tapen en/of
- dreigend tegen die [slachtoffer] te schreeuwen/zeggen “ik steek je” en/of “nu je pincode anders wordt het anders” en/of dat het niet uitgemaakt had als de deur dicht had gezeten want ze zouden haar toch wel pakken en/of dat ze haar telefoon moest geven en/of moest vertellen waar de kluis zich bevond en/of wat haar wachtwoorden van de laptop waren, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 11 november 2021 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] in haar woning gelegen aan de [adres] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door (terwijl hij/zij in het zwart was/waren gekleed en/of zijn/hun gelaat had(den) bedekt en/of bij die [slachtoffer] bleef/bleven en/of haar in de gaten hield(en) en/of die woning doorzocht(en))
de benen van die [slachtoffer] vast te tapen aan een stoel en/of haar polsen kruislings over elkaar vast te tapen, waardoor die [slachtoffer] enkele uren, althans gedurende langere tijd, op die stoel moest blijven zitten.
(art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt processen-verbaal. Die processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 25 januari 2022, doorgenummerde dossierpagina’s 1-714, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, Districtsrecherche Gooi en Vechtstreek, onderzoek 14Nool / MD1R021045. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Pagina’s 31-33.
3.Pagina’s 59-64.
4.In de berekening is rekening gehouden met een vergoeding van € 0,26 per kilometer in 2021 en € 0,30 per kilometer in 2022.
5.€ 315,00 + € 78,00 + € 120,00 = € 513,00
7.Artikel 6:96, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (MvA II, Parl. Gesch. Boek 6, p. 336)