ECLI:NL:RBMNE:2022:6284
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Last onder dwangsom wegens kamergewijze verhuur zonder vergunning en de redelijkheid van de begunstigingstermijn
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de eigenaar van een woning in Utrecht, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres verhuurde sinds 1 februari 2021 kamers in haar woning zonder de benodigde vergunningen. Na een melding over de kamerverhuur heeft het college een onderzoek ingesteld en vastgesteld dat eiseres niet over de vereiste omzettingsvergunning beschikte. Op 15 juni 2021 heeft het college eiseres gelast om vóór 1 januari 2022 het kamergewijs verhuren van de woning te beëindigen, met een dreiging van een dwangsom van € 7.500,- bij niet-naleving. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze last en verzocht om verlenging van de begunstigingstermijn, welke door het college werd toegewezen tot zes weken na de beslissing op het bezwaar.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college dat haar bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2022 behandeld en op dezelfde dag uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat eiseres, ondanks het verstrijken van de begunstigingstermijn, belang had bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, onder andere vanwege mogelijke schade door misgelopen huurinkomsten. De rechtbank concludeerde dat eiseres de Huisvestingswet en Huisvestingsverordening had overtreden door zonder vergunning kamers te verhuren. De lengte van de begunstigingstermijn was in geschil, waarbij eiseres stelde dat deze verlengd had moeten worden vanwege haar onwetendheid over de regelgeving.
De rechtbank oordeelde dat de begunstigingstermijn van ongeveer veertien maanden redelijk was en dat het college niet in strijd met het proportionaliteitsbeginsel had gehandeld. Eiseres had voldoende tijd gehad om aan de last te voldoen en haar onwetendheid over de regels kwam voor haar rekening. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontving. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.