ECLI:NL:RBMNE:2022:6279

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
22-2269
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van WIA-uitkering en medische onderbouwing

In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de WIA-uitkering van eiser, die sinds 21 augustus 2019 een uitkering ontvangt op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser heeft in maart 2021 gemeld dat zijn gezondheid per 1 juli 2020 is verslechterd, wat leidde tot een herbeoordeling door het UWV. Het UWV concludeerde echter dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser, dat eerder op 70,45% was vastgesteld, was verlaagd naar 69,99%, maar dat dit geen invloed had op de hoogte van de WIA-uitkering.

Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt, wat resulteerde in een bestreden besluit van het UWV waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting heeft de rechtbank de argumenten van eiser en de medische rapporten van het UWV beoordeeld. Eiser betoogde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hem niet lichamelijk had onderzocht en niet voldoende rekening had gehouden met zijn hypermobiliteit.

De rechtbank oordeelde dat het UWV zorgvuldig had gehandeld en dat de medische rapporten aan de vereisten voldeden. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe medische feiten waren die de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid konden veranderen. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2269

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder.

Inleiding

Waar de zaak over gaat
1. Eiser ontvangt sinds 21 augustus 2019 een uitkering op grond de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is toen op 70,45% vastgesteld.
2. Op 29 maart 2021 heeft eiser bij het UWV gemeld dat zijn gezondheid per 1 juli 2020 achteruit is gegaan. Het UWV heeft naar aanleiding daarvan een herbeoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige laten uitvoeren. Dit heeft tot het besluit van 12 juli 2021 (het primaire besluit) geleid. In dat besluit heeft het Uwv eiser laten weten dat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage en zijn WIA-uitkering niet wijzigen.
3. Eiser is het daar niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. In het besluit van 28 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het UWV heeft in dat besluit wel onderkend dat in het primaire besluit een vergissing is gemaakt door te stellen dat het arbeidsongeschiktheidspercentage niet is gewijzigd. Dat is namelijk wel het geval. Het is van 70,45% naar 69,99% verlaagd. De geringe afname heeft echter geen invloed op (de hoogte van) de WIA-uitkering van eiser.
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Aanvullende stukken van het Uwv
5.1.
Op 26 oktober 2022, door de rechtbank ontvangen op 31 oktober 2022, heeft het Uwv de rechtbank laten weten dat hij zich niet op de zitting van 4 november 2022 door een gemachtigde laat vertegenwoordigen. Hij heeft wel een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 oktober 2022 overgelegd waarin wordt gereageerd op de aanvullende medische gegevens die eiser op 21 oktober 2022 heeft ingediend.
5.2.
De rechtbank heeft op de zitting geoordeeld dat het rapport weliswaar pas kort voor de zitting is ingediend, maar dat het wel kan worden toegelaten omdat eiser op de zitting heeft aangegeven dat hij het rapport heeft gelezen en omdat hij op de zitting ook een standpunt daarover heeft ingenomen. Het rapport bevat daarnaast geen nieuwe informatie en heeft een zeer beperkte omvang, namelijk 1 pagina. Het toelaten van het rapport is daarom niet in strijd is met de goede procesorde.
6. De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser deelgenomen.

Overwegingen

Het beoordelingskader
7. De rechtbank moet aan de hand van de beroepsgronden van eiser beoordelen of het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat zijn medische situatie op 12 juli 2021, de datum in geding, niet is gewijzigd en om die reden zijn WIA-uitkering ongewijzigd heeft voortgezet.
8. Het Uwv heeft zijn beslissing gebaseerd op rapporten van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundige. Hij mag dat doen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Ze moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en moeten voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en besluiten kunnen in beroep worden aangevochten. Daarvoor moet de eisende partij dan wel aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de medische rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Om aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar nodig. Dat betekent dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, niet voldoende is om een hogere mate van arbeidsongeschiktheid aan te nemen.
Zorgvuldigheid
9.1.
Eiser vindt dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hem niet lichamelijk heeft onderzocht. Hij stelt dat zij het daarnaast deed voorkomen of ze volledig op de hoogte was van zijn hypermobiliteit, terwijl hij sterk de indruk had dat zij niet goed wist wat hypermobiliteit is en wat dat in zijn geval betekent. Hij merkt op dat in het medisch rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook geen melding van de hypermobiliteit is gemaakt, terwijl het een belangrijke oorzaak is van zijn fysieke problemen. Omdat zij dossierkennis had heeft ze volgens eiser bovendien niet onbevangen haar onderzoek uitgevoerd. Haar medisch rapport is volgens hem een kopie van het rapport van de primaire verzekeringsarts en is op een aantal punten onvolledig en onjuist. Als voorbeeld geeft hij aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport niet heeft vermeld dat hij zijn linkerschoenen aan het begin van het gesprek heeft uitgedaan en na beëindiging van het gesprek weer heeft aangedaan. Ook de behandelingen door de arts Orthomanuele geneeskunde en het revalidatietraject bij Winnock zijn volgens hem ten onrechte niet in het rapport opgenomen dan wel besproken.
9.2.
Het Uwv vindt dat het onderzoek volgens de regels die daarvoor gelden en voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst op het feit dat in het beroepschrift geen nieuwe medische feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht die zien op de datum in geding. Gelet op de aard van de klachten en de datum in geding, kon volgens haar worden volstaan met het opvragen van informatie bij de huisarts én de neuroloog. Zij stelt dat dit tijdens het spreekuur ook met eiser is besproken.
De informatie van de huisarts en neuroloog gaf volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding tot nieuwe inzichten over de medische situatie van eiser op de datum in geding. Ook de opmerkingen van eiser over zijn klachten, het niet beschreven staan van het uittrekken van een schoen en (omstandigheden rondom het staken van) behandeling(en) geven volgens haar geen aanleiding om aan te nemen dat de medische situatie of de belastbaarheid van eiser anders was dan door haar is aangenomen. De stelling dat er in het rapport geen melding is gemaakt van hypermobiliteit, kan zij niet volgen, omdat in het medisch rapport wel melding is gemaakt van het feit dat hij verteld heeft dat er sprake is van hypermobiliteit. De diagnose hypermobiliteit leidt volgens haar niet tot specifieke arbeidsbeperkingen. Zij legt uit dat de functionelemogelijkhedenlijst (FML) geen weergave van ervaren klachten, maar van naar objectief medische maatstaven vastgestelde beperkingen.
De beoordeling
10. De rechtbank moet toetsen of het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is dat het enkele feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een betrokkene niet lichamelijk heeft onderzocht niet maakt dat er sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. [1] Het is namelijk aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep om te beoordelen of het verrichten van lichamelijk onderzoek toegevoegde waarde heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit geval daar geen aanleiding voor gezien. De rechtbank kan haar daarin volgen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit haar rapport van 31 januari 2022, blijkt dat zij alle relevante en beschikbare (medische) informatie, waaronder ook informatie over het revalidatietraject, hypermobilitiet en het gebruik van fentanylpleisters, in haar besluitvorming heeft betrokken. Ook heeft zij eiser op een hoorzitting/spreekuur gezien waarbij zij diverse observaties heeft verricht. Niet blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep klachten of relevante informatie heeft gemist dan wel geen goed beeld gehad van de medische situatie van eiser heeft gehad. De rechtbank is het dan ook niet met eiser eens dat het medisch rapport onvolledig of onjuist is.
Dat niet alles wat tijdens het spreekuur besproken is in het medisch rapport is opgenomen, maakt niet dat het onderzoek onzorgvuldig is aangezien het rapport geen woordelijke weergave is van wat op het spreekuur besproken is.
De beroepsgrond slaagt niet.
De medische beoordeling
11.1
Eiser is het niet eens met de uitkomst van zijn arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Hij vindt dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen. Hij geeft aan dat zijn klachten zijn verslechterd en dat zijn medicatie weer verhoogd is. Hij merkt op dat hij op 11 april een intake heeft bij de pijnpoli van het UMC Utrecht voor een combinatietherapie van fysio-, manuele en ergotherapie. Ter onderbouwing heeft hij informatie van de geriatrie en psychosomatisch oefentherapeute en van de fysio-manueel therapeut ingebracht. De geriater en psychosomatisch oefentherapeute geeft aan de behandelingen niet tot minder pijn hebben geleid en dat eiser daarom besloten heeft om de behandelingen stop te zetten.
De fysio-manueel therapeut geeft aan dat therapie niet tot blijvende pijnvermindering heeft geleid en dat de klachten juist zijn toegenomen. Hij ziet, reflecterend op de afgelopen jaren, een cliënt met een consequent verhaal van persisterende chronische pijnklachten die geleidelijk toenemen en een sterk afnemende fysieke belastbaarheid.
11.2.
Het Uwv handhaaft zijn besluit en stelt dat de door eiser ingebrachte informatie geen aanleiding geeft tot nieuwe inzichten over zijn medische situatie dan wel zijn beperkingen op datum in geding, te weten 12 juli 2021. De informatie ziet namelijk op het behandeltraject dat ruimschoots na de datum in geding heeft plaatsgevonden
De beoordeling
12. De rechtbank twijfelt niet aan de juistheid van de medische beoordeling en zij zal uitleggen waarom niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport duidelijk en inzichtelijk uitgelegd hoe zij tot haar beoordeling is gekomen. Zij bevestigt de eerdere medische beoordeling. Ze ziet op basis van de medische informatie geen aanleiding voor een andere belastbaarheid bij eiser dan bij de eerdere WIA-beoordeling (bij einde wachttijd) is vastgesteld. Zonder (medische) onderbouwing van de kant van eiser ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep belangrijke informatie heeft gemist of onjuist heeft uitgelegd waardoor eiser onvoldoende beperkt is geacht. De rechtbank heeft ook geen aanleiding om te twijfelen aan de deskundigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat eiser vindt dat hij verdergaand beperkt is dan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen, maakt nog niet dat de medische beoordeling onjuist is.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
13. De beroepsgronden slagen niet. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Hooker, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2022.
De griffier is niet in staat
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:569