ECLI:NL:RBMNE:2022:6274

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
22-1540
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van de WIA-uitkering van eiser. Eiser, die arbeidsongeschikt was geworden als gevolg van chronische vermoeidheids- en psychische klachten, had in 2020 een WIA-uitkering aangevraagd. Deze was hem toegekend, maar na een herbeoordeling in 2022 concludeerde het Uwv dat hij volledig arbeidsgeschikt was en beëindigde de uitkering per 24 september 2021. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en de argumenten van eiser, die stelde dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met zijn klachten, overwogen. Eiser voerde aan dat de diagnose van de verzekeringsartsen niet correct was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische toestand. De rechtbank heeft de rapportages van de verzekeringsartsen en de psychiatrische expertises beoordeeld en geconcludeerd dat de diagnose van de verzekeringsartsen, die wezen op symptoomaggravatie, voldoende onderbouwd was. De rechtbank oordeelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de conclusies van het Uwv te twijfelen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarmee de beëindiging van de WIA-uitkering door het Uwv werd bevestigd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, aangezien de argumenten van eiser niet voldoende waren om te twijfelen aan de juistheid van het medisch onderzoek. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1540

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.F.M.L. Willems),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder (gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding

Waar de zaak over gaat
1. Op 29 mei 2018 is eiser arbeidsongeschikt geworden voor zijn werk als sales manager vanwege chronische vermoeidheids- en psychische klachten. Omdat de re-integratie van eiser vastliep, heeft zijn (voormalige) werkgever [Werkgever] om een deskundigenoordeel verzocht. In dat kader hebben de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige van het Uwv een rapport opgemaakt.
2. De verzekeringsarts stelt in zijn rapport van 25 april 2019 dat er geen verzekeringsgeneeskundige gronden zijn om eiser volledig arbeidsongeschikt te verklaren. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 19 december 2019 geadviseerd om een belastbaarheidsonderzoek door het medischexpertisecentrum Ergatis te laten uitvoeren.
3. Door Ergatis is begin 2020 een psychiatrische expertise verricht. In het kader van dat onderzoek heeft er een fysiek intakegesprek met arts-assistent S.A.H. Pegge plaatsgevonden en is eiser door psychiater G.B. Kraats en internist R.A.J. Warringa onderzocht. Ook heeft er een fysiek belastbaarheidsonderzoek en een verzekeringsgeneeskundige beoordeling door verzekeringsarts S.B. Andriessen plaatsgevonden.
4. Op 2 maart 2020 heeft eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Omdat hij op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt wordt verklaard, is per 15 juni 2020 een WIA-uitkering aan hem toegekend. De verzekeringsarts adviseert om na een half jaar een heronderzoek te (laten) verrichten.
5. Eind 2022 heeft de herbeoordeling van de WIA-uitkering plaatsgevonden. Op verzoek van de verzekeringsarts is een psychiatrische expertise door psychiater E.A. Schröder , psycholoog M. Morgenstern en verzekeringsarts R. Poedai , allen verbonden aan Psyon, uitgevoerd.
6. Omdat eiser volledig arbeidsgeschikt wordt geacht, heeft het Uwv met het besluit van 23 juli 2021 (het primaire besluit) de WIA-uitkering van eiser per 24 september 2021 beëindigd.
7. Op 8 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
8. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Ook eiser heeft schriftelijk gereageerd. Hij heeft een psychiatrische expertise van WPEX overgelegd. De verzekeringsarts heeft naar aanleiding daarvan nader gerapporteerd.
9. De (voormalige) werkgever van eiser heeft niet gereageerd op de brief waarin hem gevraagd is of hij aan het geding wil deelnemen.
10. De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2022 op een hybride zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die via een videoverbinding bij de zitting aanwezig was.

Beoordeling door de rechtbank

Het geschil
11. Eiser stelt dat de verzekeringsarts van het Uwv bij het opstellen van de FML onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten en beperkingen en daardoor
ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Hij wijst erop dat het een feit van algemene bekendheid is dat er bij Psyon standaard wordt uitgegaan van een ongespecificeerde stoornis. Een diagnose die volgens hem onvoldoende gemotiveerd is en bovendien niet aansluit bij de diagnoses die eerder zijn vastgesteld. Ook stelt hij dat het Uwv nagelaten heeft een arbeidskundige bezwaar en beroep in de beoordeling te betrekken. Hij concludeert dat het besluit gebaseerd is op onderzoek dat onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd is. Ter onderbouwing heeft hij een psychiatrische expertise ingebracht van psychiater M. van Beem van 13 september 2022, een rapport van revalidatiearts W.C.G. Blanken van 2 maart 2022 en een medisch advies van verzekeringsarts A. Özyurt van 19 september 2022.
Het toetsingskader
12.1.
In artikel 5 van de Wet WIA is bepaald dat arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) moet dit artikel zo uitgelegd worden dat slechts sprake is van arbeidsongeschiktheid als een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten. [1]
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
De rechtbank moet beoordelen of het rapport van de verzekeringsartsen van het Uwv en de psychiatrische expertise van psychiater Schröder voldoende inzichtelijk is en of de motivering de getrokken conclusies kan dragen.
12.2.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat het Uwv besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiser om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is.
12.3.
De rechtbank stelt op basis van de beschikbare medische rapportages en psychiatrische expertises vast dat de diagnose van de door eiser gepresenteerde (psychische) klachten van elkaar verschillen.
Het onderzoek van de verzekeringsarts van het Uwv van 25 april 2019
13.1.
De verzekeringsarts stelt dat er anamnestisch sprake is van overbelasting op het werk. Hij constateert dat de sociaal-medische begeleiding van eiser niet adequaat is geweest en dat er langdurig geen activiteiten gericht op herstel en re-integratie zijn ondernomen. Wel merkt hij op dat door het handelen van eiser het opvragen van informatie bij de behandelende sector aanmerkelijk is vertraagd. Eiser wordt in de gelegenheid gesteld om alsnog een machtiging te overleggen zodat die informatie bij de behandelende sector kan worden opgevraagd.
De psychiatrische expertise van Ergatis van begin 2020
13.2.
Uit het rapport van de psychiater blijkt dat het onderzoek niet volledig en veilig kon worden afgerond, omdat eiser tijdens het onderzoek een gereserveerde, afwerende en toenemend dysfoor geladen indruk maakte en die dysfore geladenheid bij verkenning van de klachtgebieden als zeer dreigend werd ervaren.
De psychiater concludeert dat, hoewel op grond van het beperkte onderzoek het bestaan van een mogelijke posttraumatische stressstoornis (PTSS) niet kan worden uitgesloten of bevestigd, differentiaal diagnostisch er rekening moet worden gehouden met andere mogelijke verklaringen voor de bestaande klachten en symptomen. Hij geeft aan dat een eventuele somatische symptoomstoornis, nagebootste stoornis en/of simulatie vooralsnog niet kan worden uitgesloten omdat de klachten en het verhaal van eiser weliswaar consistent en plausibel maar niet volledig zijn. Hij stelt dat eiser een volledig open en transparant onderzoek naar zijn mentaal welbevinden opvallend slecht verdraagt en hij bij neutrale open verkenning van de klachten en symptomen een zodanig oplopende geladenheid toont dat anamnese slechts zeer beperkt mogelijk. Hij adviseert om een bloedonderzoek en een symptoomsimulatietest (SIMS) en/of validiteitsonderzoek te laten uitvoeren, omdat eiser een weinig geconcentreerde en wat gesedeerde indruk maakte.
Uit het rapport van de internist blijkt dat voor de klachten van chronische vermoeidheid en pijn en voor de cognitieve problematiek geen neurologische verklaring is. Zijn advies is dat er aandacht komt voor coping.
Het belastbaarheidsonderzoek wordt vroegtijdig afgebroken, omdat eiser zich onvoldoende kan inspannen om betrouwbare testresultaten te verkrijgen. De klachtenpresentatie wordt door de verzekeringsarts niet invoelbaar geacht. Hij merkt op dat er sprake is van een toename van spanning als eiser naar zijn klachten wordt gevraagd. Zijn antwoorden zijn volgens de verzekeringsarts bovendien ontwijkend en weinig informatief.
Hij concludeert dat het niet mogelijk is om een betrouwbaar oordeel over de belastbaarheid te vormen en dat er geen functionelemogelijkhedenlijst (FML) kan worden opgesteld, vanwege het ontbreken van een actuele diagnose en een consistent, congruent en plausibel klachtenpatroon. Hij adviseert om aanvullend psychiatrisch onderzoek te laten verrichten.
De psychiatrische expertise van Psyon van 19 juli 2021
13.3.
De psychiater stelt in zijn rapport dat bij het psychiatrisch onderzoek afwijkingen zijn gevonden bestaande uit een beperkte coöperatie, een afwerende contactname met daarbij een breedsprakige, gedetailleerde, demonstratieve presentatie en dysfore stemming. Het ziekte-inzicht van eiser is volgens hem beperkt.
Anamnestisch lijkt eiser volgens hem aan de diagnose PTSS te voldoen. Er zijn volgens de psychiater bij het onderzoek echter veel aanwijzingen voor symptoomaggravatie waardoor het de vraag is hoe betrouwbaar de anamnese is. Hij wijst op het gebrek aan detaillering, de afwezigheid van copingstrategieën of compensatiegedrag en de demonstratieve klachtenpresentatie. Belangrijk hierbij is volgens hem ook dat de medewerking van eiser tijdens het onderzoek beperkt was. Hij stelt dat eiser op veel vragen geen antwoord gaf of geprikkeld, kortaf en devaluerend naar hem toe reageerde.
Het is vanwege de gebrekkige coöperatie van eiser aan het onderzoek volgens de psychiater niet mogelijk om tot een definitieve diagnose te komen. Hij kan de in de behandelende sector gestelde diagnose PTSS daarom noch bevestigen noch uitsluiten. Hij adviseert om de gepresenteerde klachten vooral in het licht van aanpassingsproblematiek aan de psychosociale situatie en de afwezigheid van nuttige dagbesteding te interpreteren. Er is volgens hem sprake van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis.
De verzekeringsarts concludeert dat eiser op basis van het psychiatrisch onderzoek volledig belastbaar kan worden geacht. Gezien het beloop van het onderzoek kan volgens hem worden afgevraagd hoe betrouwbaar de (klachten)presentatie van eiser is. Hij stelt dat de (klachten)presentatie ook het gevolg kan zijn van een cultuurgebonden wijze om geestelijk lijden te communiceren. Daarnaast is volgens hem zeer voorstelbaar dat er, gezien de langdurige afwezigheid van werk, deconditionering en verlies van arbeidsritme is opgetreden.
De psychiatrische expertise van WPEX van 13 september 2022
13.4.
De psychiater stelt dat de huidige klachten van eiser vergelijkbaar zijn met de klachten op de datum in geding, te weten 24 september 2021. Er is sprake van vermoeidheid, nachtmerries, pijnklachten, concentratie- en slaapproblemen, herbelevingen, piekeren, waakzaamheid en prikkelbaarheid.
Hij vindt dat eiser een authentieke indruk maakt en dat er geen aanwijzingen zijn voor het aanzetten of bagatelliseren van de klachten. In tegenstelling tot de eerdere onderzoeken wordt bij het huidig onderzoek door hem geen aanwijzingen voor aggravatie gezien.
Ten aanzien van de objectiveerbaarheid van de klachten stelt hij dat het verhaal van eiser plausibel overkomt, geen duidelijke inconsistenties bevat (ook niet ten opzichte van de verwijs- en meegezonden informatie), en congruent is met het psychiatrisch onderzoek. De klachten schrijft hij op de datum in geding toe aan PTSS en een somatische-symptoomstoornis. Hij concludeert dat de PTSS en de somatische-symptoomstoornis op het energetisch vlak en in het persoonlijk en sociaal functioneren beperkingen geven. Hij kan zich daarom niet vinden in de FML die de verzekeringsarts van het Uwv heeft opgesteld.
De verzekeringsarts onderschrijft het standpunt van de psychiater, namelijk dat het psychiatrisch onderzoek aanleiding geeft om verdergaande beperkingen aan te nemen.
De revalidatiearts is van oordeel dat er bij eiser langzamerhand sprake lijkt te zijn van een medische eindsituatie. Het is volgens hem onwaarschijnlijk dat bij eiser nog significante verbetering van het klachtenbeeld optreedt en van de daarbij behorende beperkingen.
Het onderzoek van de verzekeringsarts van het Uwv van 4 oktober 2022
13.5.
Naar aanleiding van het expertise-onderzoek van WPEX heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv nader gerapporteerd. Hij stelt dat het door eiser verrichte onderzoek geen aanleiding geeft het eerder ingenomen standpunt te herzien.
Hij geeft aan dat het onderzoek niet valide is, omdat er geen symptoomsimulatietest is afgenomen. Hij wijst op het feit dat er sprake is van een opmerkelijke discrepantie tussen de visie van Van Beem , die de 3e psychiater is die een expertise verricht, en de twee eerdere psychiaters te weten Kraats en Schröder , die beiden symptoomaggravatie hebben waargenomen en symptoomvaliditeit onderzoek noodzakelijk achtte. Hij merkt op dat eiser al twee keer eerder geweigerd heeft daaraan mee te werken.
De visie van Van Beem , die zonder onderzoek te doen naar de symptoomvaliditeit alles wat eiser presenteert aanneemt, valt volgens hem niet te rijmen met de visie van de twee eerdere psychiatrische expertises waarbij er duidelijke discrepanties zijn vastgesteld. Ook wijst hij op het feit dat de internist bij de medische expertise geen verklaring voor de vermoeidheidsklachten heeft gevonden.
Wat betreft de betrouwbaarheid van Schröder merk hij op dat er bij Psyon onafhankelijke, BIG-geregistreerde psychiaters werken, die zorgvuldig onderzoek doen en daarover conform de richtlijnen rapporteren. Deze psychiaters zijn volgens hem net zo onafhankelijk en zorgvuldig als de andere aanbieders van psychiatrische expertises.
De beoordeling
14.1.
In het expertiserapport van Kraats en van Schröder wordt gesteld dat er aanwijzingen zijn voor het aanzetten van klachten (symptoomaggravatie) en dat rekening moet worden gehouden met andere mogelijke verklaringen voor de bestaande klachten en symptomen. Geconcludeerd wordt dat de beperkingen niet terug te voeren zijn naar een ziekte of gebrek.
In het expertiserapport van Van Beem wordt gesteld dat er sprake is van een open klachtenpresentatie die invoelbaar wordt geacht. In tegenstelling tot de eerdere onderzoeken worden er geen aanwijzingen voor symptoomaggravatie waargenomen.
Eiser stelt dat de psychiatrische expertise van Van Beem moet worden gevolgd. Hij licht toe dat er geen klik was met Schröder en dat hij zich tijdens het onderzoek door hem onder druk gezet en onheus bejegend voelde. Dat heeft volgens eiser de bevindingen en het resultaat van het onderzoek van Schröder in voor hem negatief opzicht beïnvloed.
14.2.
De rechtbank is met het Uwv van oordeel dat in dit geval doorslaggevende betekenis kan worden toegekend aan de psychiatrische expertise van Schröder die op basis van een uitgebreid onderzoek inzichtelijk heeft geconcludeerd dat bij eiser sprake is van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis. De motivering van de psychiater acht de rechtbank overtuigend. Zijn rapport geeft blijk van zorgvuldig onderzoek en is consistent.
Hij heeft gemotiveerd onderbouwd dat er veel aanwijzingen zijn voor symptoomaggravatie en dat de klachten in het licht van aanpassingsproblematiek aan de psychosociale situatie en de afwezigheid van nuttige dagbesteding moet worden geïnterpreteerd.
Zijn bevindingen komen overeen met de eerdere psychiatrische expertise van Kraats . Anders dan eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de onafhankelijkheid en deskundigheid van Schröder te twijfelen. Het enkele feit dat eiser zich door hem onder druk gezet en onheus bejegend voelde is, wat daar ook van zij, daartoe onvoldoende. Ook kan op grond daarvan niet worden geconcludeerd dat zijn medische beoordeling onzorgvuldig en/of onjuist is. Dat de verzekeringsarts, mede gebaseerd op het oordeel van Schröder , tot de conclusie is gekomen dat de eerder gestelde diagnoses, waaronder PTSS en CVS, onwaarschijnlijk worden geacht, kan de rechtbank volgen.
De rechtbank is het ook met het Uwv eens dat de medische expertise van Van Beem geen aanleiding geeft om aan de juistheid van de bevindingen van Schröder te twijfelen, omdat er geen symptoomvaliditeitstest is uitgevoerd. De rechtbank volgt het Uwv in zijn oordeel dat die test in dit geval van essentieel belang is om aggravatie of het nabootsen van klachten te kunnen onderzoeken en/of uitsluiten. Gelet op het hiervoor genoemde, kan aan de expertise van Van Beem niet de waarde worden toegekend die eiser daar aan hecht en heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit.
14.3.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, is er geen reden waarom de arbeidskundige beoordeling niet in stand kan blijven.
Verzoek tot benoeming deskundige
15. Eiser heeft op de zitting verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen, in het geval waarin de rechtbank hem niet zou volgen in zijn standpunt over de beoordeling door het Uwv.
16 De rechtbank kan op grond van artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een deskundige benoemen. Zoals in overweging 14 is overwogen, heeft wat door eiser aan argumenten naar voren is gebracht de rechtbank niet doen twijfelen aan de juistheid van het medisch onderzoek. De rechtbank ziet om die reden geen aanleiding voor de benoeming van een medisch deskundige voor het verrichten van een deskundigenonderzoek zoals door eiser is bepleit en wijst het verzoek hiertoe af.
Conclusie
17. De beroepsgronden slagen niet. Het Uwv heeft de WIA-uitkering van eiser terecht beëindigd. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Hooker, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2022.
De griffier is niet in staat
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 12 februari 2020 ECLI:NL:CRVB:2020:286 r.o. 4.1.