ECLI:NL:RBMNE:2022:6272

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
21-3815
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van IVA-uitkering met terugwerkende kracht en de beoordeling van bijzondere gevallen onder de Wet WIA

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 17 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een IVA-uitkering aan een werknemer die sinds 25 april 2012 een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De werknemer had in 2014 om herbeoordeling van zijn WIA-uitkering verzocht, wat leidde tot een verklaring van volledige arbeidsongeschiktheid door het Uwv. In maart 2020 verzocht de werknemer opnieuw om herbeoordeling vanwege verslechtering van zijn gezondheid. Het Uwv kende de werknemer per 10 september 2020 een IVA-uitkering toe, maar met terugwerkende kracht tot maximaal 52 weken, te weten tot 9 maart 2020. Eiser, de werkgever, was het niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat er sprake was van een bijzonder geval, waardoor de uitkering eerder zou moeten ingaan.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv terecht de IVA-uitkering met een terugwerkende kracht van 52 weken heeft toegekend. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast voor het aantonen van een bijzonder geval bij eiser ligt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de beslissing van het Uwv in overeenstemming was met de wetgeving, waarbij de terugwerkende kracht van de IVA-uitkering beperkt is tot 52 weken, tenzij er sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden die eiser aanvoerde niet als zodanig konden worden aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3815

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] ., uit [woonplaats] , eiseres (gemachtigde: P.S. Dijkstra),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder (gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding

Waar de zaak over gaat
1. De (ex-)werknemer van eiser, de heer [naam] (de werknemer), ontvangt sinds 25 april 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is toen op 70,34% vastgesteld.
2. In 2014 heeft hij vanwege verslechtering van zijn gezondheidstoestand om herbeoordeling van zijn WIA-uitkering verzocht. Die herbeoordeling heeft ertoe geleid dat hij door het Uwv (op arbeidskundige gronden) volledig arbeidsongeschikt is verklaard.
De verzekeringsarts heeft bepaald dat er na een jaar een heronderzoek moet plaatsvinden.
3. Op 9 maart 2020 heeft de werknemer vanwege een verslechterde gezondheidstoestand wederom om herbeoordeling van zijn WIA- uitkering verzocht. Ook eiser heeft op 8 september 2020 om herbeoordeling van de WIA-uitkering verzocht.
4. Naar aanleiding van de herbeoordeling heeft het Uwv met het besluit van 31 maart 2021, de werknemer per 10 september 2020, naast volledig ook duurzaam arbeidsongeschikt geacht (het primaire besluit). Aan hem is een uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) toegekend. Eiser heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
5. Het Uwv heeft het bezwaar van eiser op 7 september 2021 (het bestreden besluit) gegrond verklaard. Omdat de beperkingen van de werknemer volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep al op 18 juli 2014 duurzaam waren, is hij in beroep alsnog per die datum volledig en duurzaam arbeidsongeschikt verklaard. Aan hem is vanaf 9 maart 2019 een IVA-uitkering toegekend.
Het Uwv heeft aangegeven dat bij de toekenning van de IVA-uitkering op grond van de wet een terugwerkende kracht van één jaar wordt gehanteerd. Het ijkpunt is de melding verslechterde gezondheidstoestand van de werknemer van 9 maart 2020.
Omdat er geen sprake is van een bijzonder geval is eerder toekennen van de IVA-uitkering volgens het Uwv niet mogelijk.
6. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
7. De werknemer heeft aangegeven niet aan het geding te willen deelnemen. Hij heeft geen toestemming verleend om de stukken die medische gegevens bevatten aan eiser te verstrekken.
8. De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, bijgestaan door de arts-deskundige Heijstek, en de gemachtigde van het Uwv.

Overwegingen

Het geschil
9. Eiser heeft in het beroepschrift aangevoerd dat hij zich niet met de medische beoordeling en de uitkomst daarvan kan verenigen. Op de zitting heeft hij toegelicht en verduidelijkt dat hij de medische beoordeling niet betwist. De strekking van zijn beroepsgrond is dat de IVA-uitkering eerder dan door het Uwv is bepaald moet ingaan, omdat er sprake is van een bijzonder geval zoals bedoeld in artikel 64, elfde lid, tweede volzin, van de Wet WIA.
Hij wijst op het feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 16 juli 2021 heeft bevestigd dat de werknemer al op 18 juli 2014 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Doordat er een verkeerde prognose op de functionelemogelijkhedenlijst (FML) is vermeld wat betreft de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen, is er toen geen IVA-uitkering toegekend.
Ook wijst hij op het feit dat het Uwv verzuimd heeft het heronderzoek dat in 2015 had moeten plaatsvinden, te verrichten. Als dit wel had plaatsgevonden, zou de IVA-uitkering volgens eiser in ieder geval al in 2015 zijn toegekend. Hoewel er geen sprake is van een algemeen herbeoordelingsplicht, is het Uwv volgens eiser gehouden zijn eigen advies daarover op te volgen. Hij is gelet daarop van mening dat het feit dat er pas in 2020 om herbeoordeling van de WIA-uitkering is verzocht, hem niet kan worden tegengeworpen.
10. Het Uwv wijst op het feit dat de IVA-uitkering op grond van de wet een terugwerkende kracht heeft van maximaal 52 weken. Alleen in bijzondere gevallen kan eerder uitkering worden toegekend. De door eiser genoemde omstandigheden kunnen volgens het UWV niet als een bijzonder geval worden aangemerkt.
11. Niet in geschil is dat de werknemer vanaf 18 juli 2014 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en hij daarom in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Partijen verschillen van mening over de ingangsdatum van de IVA-uitkering.
Ter beoordeling ligt de vraag of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een bijzonder geval zoals bedoeld in artikel 64, elfde lid, tweede volzin, van de Wet WIA.
Het toetsingskader
12. Artikel 64, elfde en twaalfde lid van de Wet WIA beperken de terugwerkende kracht bij het alsnog toekennen van een uitkering tot 52 weken, tenzij er sprake is van een bijzonder geval.
Het begrip ‘bijzonder geval’ moet volgens vaste rechtspraak naar zijn aard restrictief worden uitgelegd. [1] Op eiser rust de bewijslast van de aanwezigheid van een bijzonder geval.
De beoordeling
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de IVA-uitkering terecht met een terugwerkende kracht van 52 weken toegekend. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is voor verdere terugwerkende kracht dan tot 9 maart 2020, omdat er geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 64, elfde lid, tweede volzin, van de Wet WIA.
In de omstandigheid dat het Uwv in 2015 (en daarna) een heronderzoek achterwege heeft gelaten, ondanks dat de verzekeringsarts in zijn rapport van 18 juli 2014 dat onderzoek na een jaar aangewezen achtte, ziet de rechtbank geen reden om een bijzonder geval aan te nemen. Uit de Wet WIA vloeit namelijk niet voort dat het Uwv na de toekenning van een WIA-uitkering verplicht is om een herbeoordeling uit te voeren. Daarnaast heeft eiser zelf geen actie ondernomen door zelf om een heronderzoek te vragen toen dat onderzoek in 2015 niet plaatsvond. De rechtbank is niet gebleken dat eiser niet (eerder) daartoe in staat was.
Ook het feit dat de verzekeringsarts op de FML van 18 juli 2014 per abuis heeft vermeld dat verbetering van de belastbaarheid redelijk tot goed was, kan niet als een bijzonder geval worden aangemerkt. In het besluit van 7 oktober 2014 dat daarop is gebaseerd, is aan de werknemer met ingang van 25 september 2014 een loonaanvullingsuitkering toegekend. Dat besluit is onherroepelijk. Het feit dat eiser ervoor heeft gekozen om niet tegen dat besluit op te komen, komt voor zijn rekening en risico.
Conclusie
14. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Hooker, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2022.
De griffier is niet in staat
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1830 r.o. 4.2.3.