ECLI:NL:RBMNE:2022:6268

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
22-1922
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rijvaardigheid na betrokkenheid bij ongevallen en de gevolgen voor het rijbewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiseres, die betrokken was bij twee ongevallen, werd door het CBR verplicht om mee te werken aan een rijvaardigheidsonderzoek, waarbij haar rijbewijs werd geschorst. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had gehandeld. De rechtbank stelde vast dat de politie op basis van artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 een mededeling had gedaan aan het CBR, omdat er een vermoeden bestond dat eiseres niet over de vereiste rijvaardigheid beschikte. Dit vermoeden was gebaseerd op de ongevallen die zich hadden voorgedaan. Eiseres voerde aan dat de ongevallen het gevolg waren van een technisch mankement aan haar voertuig, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd om deze stelling te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat het CBR bevoegd was om een rijvaardigheidsonderzoek op te leggen en dat de schorsing van het rijbewijs op de juiste gronden was gebaseerd. Eiseres had ook belang bij de beoordeling van haar beroep, omdat zij kosten had gemaakt in verband met het rijvaardigheidsonderzoek. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en wees het verzoek om vergoeding van kosten af, omdat de Regeling dwingendrechtelijk is en geen ruimte biedt voor persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1922

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.M. Scholten),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder (gemachtigde: mr. S.J.M. van der Ark).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres de verplichting opgelegd mee te werken aan een rijvaardigheidsonderzoek en de geldigheid van haar rijbewijs geschorst.
Bij besluit van 22 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft bij brief van 2 mei 2022 hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2022. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1. Op 13 december 2021 heeft de politie op grond van artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) een mededeling aan het CBR gedaan vanwege het vermoeden dat eiseres niet langer over de vereiste rijvaardigheid beschikt. De mededeling is gestoeld op twee ongevallen die zich op 6 oktober en 23 november 2021 hebben voorgedaan. Eiseres is op 6 oktober 2021 van de weg geraakt en is met haar auto in een bosschage tot stilstand gekomen. Op 23 november 2021 is zij (door een uitwijkmanoeuvre) de controle over haar voertuig verloren en in een sloot beland.
2. Naar aanleiding van die mededeling heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Volgens verweerder is er sprake van een vermoeden dat eiseres niet over de vereiste rijvaardigheid beschikt om een motorrijtuig te besturen.
Het procesbelang
3. Uit het dossier blijkt dat eiseres op 25 mei 2022 het bij bestreden besluit opgelegde rijvaardigheidsonderzoek heeft verricht en zij niet voldoende rijvaardig is geacht. Verweerder heeft het rijbewijs van eiseres als gevolg daarvan bij besluit van 16 juni 2022 ongeldig verklaard. Op de zitting is gebleken dat dat besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
De beoordeling
4. De rechtbank dient gelet daarop ambtshalve te beoordelen of eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. De rechtbank overweegt dat dit het geval is. Als gevolg van het besteden besluit heeft eiseres kosten gemaakt. Zij heeft ter voorbereiding van het rijvaardigheidsonderzoek rijlessen genomen. Ook heeft zij de kosten van het rijvaardigheidsonderzoek voldaan. Die kosten vloeien voort uit het bestreden besluit en komen door de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet te vervallen.
Als zou komen vast te staan dat verweerder eiseres ten onrechte de verplichting heeft opgelegd om mee te werken aan het rijvaardigheidsonderzoek, komen die kosten voor vergoeding in aanmerking. Zij heeft daarom belang bij de beoordeling van haar beroep. [1]
De rechtbank merkt daarbij op dat dit onverlet laat dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiseres in rechte vaststaat en dat eiseres met deze procedure niet kan bereiken dat de ongeldigheid van haar rijbewijs ongedaan wordt gemaakt.
Het geschil
5. De aanleiding om eiseres een onderzoek naar de rijvaardigheid op te leggen is gelegen in een mededeling van de politie. De rechtbank moet daarom de vraag beantwoorden of verweerder aan die mededeling het vermoeden heeft kunnen ontlenen dat eiseres niet beschikte over voldoende rijvaardigheid om een motorrijtuig te besturen. Als er reden was voor een dergelijk vermoeden, diende verweerder namelijk een onderzoek naar de rijvaardigheid op te leggen en haar rijbewijs te schorsen.
De rijvaardigheid
6.1.
Eiseres stelt dat de ongevallen niet het gevolg zijn van het ontbreken van de vereiste rijvaardigheid maar de afwezigheid van een ABS-systeem in haar voertuig. Hierdoor blokkeerden de wielen en is het voertuig beide keren stuurloos geraakt.
Eiseres stelt dat het incidenten betreft en dat zij inmiddels een ander voertuig met ABS heeft aangeschaft. Herhaling zou daarom niet meer aan de orde zijn.
Eiseres merkt daarnaast op dat zij rijlessen heeft genomen en haar rijvaardigheid volgens de rijinstructeur goed is. Zij zou volgens hem prima in staat zijn om zich op een veilige wijze met een auto op de openbare weg te begeven.
6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat van de juistheid van de informatie, die in de mededeling en de daaraan ten grondslag liggende mutatierapporten is opgenomen, dient te worden uitgegaan.
Daaruit blijkt volgens verweerder dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 23, derde lid onder a, en bijlage A, onderdeel I.2., derde lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid 2011 (de Regeling). Er is daarom sprake van een terecht vermoeden dat eiseres niet beschikt over de vereiste rijvaardigheid.
Verweerder stelt dat hij, gezien het dwingendrechtelijke karakter van de wet- en regelgeving, op grond van dat vermoeden gehouden is een onderzoek naar de rijvaardigheid op te leggen.
Dat de ongevallen het gevolg zouden zijn geweest van het ontbreken van een ABS-systeem blijkt volgens verweerder niet uit de politiestukken en is door eiseres ook niet aannemelijk gemaakt.
Het rijbewijs
7.1.
Eiseres stelt, samengevat, dat verweerder het rijbewijs niet op grond van artikel 5 sub g van de Regeling kan schorsen. Dit is volgens haar een vangnetbepaling. Verweerder had daarom aan het meer specifieke sub e moeten toetsen en concluderen dat het rijbewijs niet geschorst kan worden omdat eiseres niet ten minste drie aanrijdingen heeft veroorzaakt. Het schorsen van het rijbewijs van eiseres op grond van sub g leidt volgens haar bovendien tot rechtsongelijkheid omdat in vergelijkbare gevallen het rijbewijs slechts bij minstens drie aanrijdingen binnen een jaar zou mogen worden geschorst.
7.2.
Verweerder stelt niet in te zien waarom hij de schorsing van het rijbewijs niet op artikel 5 sub g van de Regeling heeft mogen baseren aangezien uit de mededeling van de politie blijkt dat eiseres beide keren de macht over het stuur is verloren.
Het juridische kader
8. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
De beoordeling
9.1.
De rechtbank oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat eiseres binnen een tijdbestek van ongeveer twee maanden twee ongevallen heeft veroorzaakt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de in de mutatierapporten opgenomen feiten voldoende uitgebreid en nauwkeurig. Verweerder heeft daaruit het vermoeden afgeleid dat eiseres niet over de vereiste rijvaardigheid beschikte en dat zij er blijk van heeft gegeven het voertuig niet in bedwang te kunnen houden. Eiseres betwist die conclusie en stelt dat de ongevallen door een technisch mankement aan de auto zijn veroorzaakt. Het is echter aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit het geval is geweest. De enkele stelling dat hiervan sprake is, is onvoldoende.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ongevallen het gevolg zijn geweest van het ontbreken van een ABS-systeem dan wel van een andere buiten eiseres gelegen oorzaak. Vooral omdat volgens de eigen verklaring van eiseres de banden van de auto in orde waren en het voertuig enkele maanden voor de ongevallen APK was (goed)gekeurd. Verder is niet aannemelijk geworden dat het ontbreken van een ABS-systeem de oorzaak van de ongevallen zijn geweest. Eiseres heeft immers tot aan de twee ongevallen zonder problemen met een auto zonder ABS-systeem gereden. Verweerder heeft uit de melding en mutatierapporten daarom het vermoeden mogen afleiden dat eiseres niet over de vereiste rijvaardigheid beschikte omdat zij er blijk van heeft gegeven het voertuig niet in bedwang te kunnen houden. Gelet daarop was verweerder bevoegd en, gezien de regelgeving, ook gehouden om eiseres een onderzoek naar de rijvaardigheid op te leggen.
9.2.
Voor wat betreft de schorsing van het rijbewijs volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat verweerder de schorsing ten onrechte op artikel 5 sub g van de Regeling heeft gebaseerd. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt is sub e op onderhavige situatie niet van toepassing omdat sub e ziet op gevallen waarbij er sprake is van drie of meer aanrijdingen binnen een tijdsbestek van één jaar. Artikel 5 van de Regeling geeft verder geen enkele aanwijzing dat sprake is van een rangorde in de schorsingsgronden en evenmin dat alleen sub e van toepassing is als er sprake is van een aanrijding.
De stelling van eiseres, dat in geval van een aanrijding enkel sub e als schorsingscriterium kan gelden, betekent dat verweerder bij twijfel over de rijvaardigheid nimmer tot schorsing van het rijbewijs zou kunnen overgaan als niet aan het criterium van drie aanrijdingen wordt voldaan. Die zienswijze strookt niet met de bedoeling van de wetgever, namelijk het bevorderen van de verkeersveiligheid.
9.3.
Eiseres stelt dat de gevolgen van het besluit voor haar persoonlijk onevenredig uitvallen. De rechtbank overweegt dat de Regeling dwingendrechtelijk van aard is. Dit betekent dat verweerder gehouden is tot het opleggen van een onderzoek naar de rijvaardigheid en het schorsen van het rijbewijs indien aan de voorwaarden als genoemd in die Regeling is voldaan. Hierbij heeft verweerder geen ruimte om de persoonlijke omstandigheden van eiseres te laten meewegen.
9.4.
Wat betreft de kosten van het rijvaardigheidsonderzoek overweegt de rechtbank dat dergelijke kosten op grond van artikel 133 van de WVW voor rekening komen van eiseres. Eiseres heeft verzocht om vergoeding, matiging of kwijtschelding van de kosten.
De rechtbank ziet geen aanleiding het verzoek van eiseres toe te wijzen omdat het beroep ongegrond wordt verklaard. Op grond van artikel 133 van de WVW is geen vermindering of kwijtschelding mogelijk. Daarnaast heeft eiseres ook niet onderbouwd dat zij de kosten van het onderzoek financieel niet kan dragen.
Conclusie
10. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Hooker, rechter, in aanwezigheid van J. Fagel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.

Bijlage

Wegenverkeerswet 1994
- Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten of omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels gesteld.
- Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
(…)
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
- Artikel 132
1. Behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen is diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich: (…)
b. Ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
- Artikel 133
1. In de in artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel c, bedoelde gevallen legt het CBR bij het in dat artikel bedoelde besluit betrokkene de verplichting op zich te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
(…)
4. De kosten verbonden aan het opleggen van een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid komen ten laste van iedereen aan wie overeenkomstig het eerste lid de verplichting tot deelname aan zo’n onderzoek is opgelegd. De hoogte van deze kosten wordt door het CBR vastgesteld. In geval van niet, niet geheel of niet op aangegeven wijze of binnen de aangegeven termijnen betalen van deze kosten vaardigt het CBR een dwangbevel uit aan de nalatige.
(…)
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
- Artikel 2
1. Een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet wordt gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage.
(…).
- Artikel 3
1. Feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 2 kunnen blijken uit:
(…)
a. eigen waarneming en gegevens afkomstig van de politie;
(…)
- Artikel 5
Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
e. betrokkene heeft binnen een periode van een jaar ten minste drie aanrijdingen veroorzaakt;
(…)
g. betrokkene is niet in staat het motorrijtuig in bedwang te houden;
(…).
- Artikel 23
(…)
3. Het CBR besluit ten slotte dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid:
a. in geval van feiten en omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder A, onderdeel I Vaardigheid in het omgaan met het motorrijtuig, of II. Bedrevenheid in het deelnemen aan het verkeer;
(…).
Bijlage 1 bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijk of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven:
A. Rijvaardigheid en rijgedrag
I. Vaardigheid in het omgaan met het motorrijtuig
(…)
I.2 Beheersing van het motorrijtuig
(…)
3. Overige feiten of omstandigheden waaruit een gebrek in de vaardigheid in de beheersing van het motorrijtuig blijkt:
a. het motorrijtuig niet onder controle houden;
(…)

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 27 april 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BQ2628; r.o. 2.4.1.) en van 31 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1446; r.o. 5).