ECLI:NL:RBMNE:2022:623

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
16-705478-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot beëindiging strafzaak wegens volstrekte inactiviteit van het Openbaar Ministerie

Op 15 februari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, die sinds 14 februari 2017 als verdachte is aangemerkt, had verzocht om te verklaren dat de strafzaak tegen hem, met parketnummer 16-705478-14, is geëindigd. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van volstrekte inactiviteit van het Openbaar Ministerie sinds 2017, wat leidde tot nodeloze vertraging die de verdediging in haar belangen schaadt. De rechtbank stelde vast dat er na maart 2017 geen noemenswaardige activiteiten in de strafzaak hebben plaatsgevonden en dat het Openbaar Ministerie geen duidelijkheid heeft gegeven over de voortgang van de zaak. De rechtbank concludeerde dat het redelijkerwijs niet te verwachten viel dat het Openbaar Ministerie de strafvervolging zou voortzetten, en wees het verzoek van de verzoeker toe. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter I.J.B. Corbeij, in aanwezigheid van griffier J.D. Koteris.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
raadkamernummer : 21-017707
parketnummer : 16-705478-14
datum : 15 februari 2022
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [1984] te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Amsterdam.
hierna te noemen: de verzoeker.

Procedure

Het verzoekschrift is op 10 november 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 01 februari 2022 het verzoek in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de verzoeker mr. S.F.J. Smeets en de officier van justitie op zitting gehoord.
De verzoeker is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Verzoek

Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank zal verklaren dat de zaak met bovenvermeld parketnummer tegen de verzoeker is geëindigd. Namens de verzoeker is het volgende aangevoerd.
Verzoeker is op 14 februari 2017 aangehouden ter zake het in de periode van
1 juli 2014 tot en met 14 februari 2017 opzettelijk aanwezig hebben van een
hoeveelheid van meer dan 30 gram hash en het in de periode van 29 juli 2012
tot en met 14 februari 2017 witwassen van een appartement in [plaats] ,
Marokko. Het openbaar ministerie heeft destijds de inbewaringstelling van verzoeker
gevorderd, welke ook voor 14 dagen is toegewezen. Daarnaast is de gevangenhouding
gevorderd. Ook die is toegewezen maar deze werd op 30 maart 2017
geschorst. Tot op de dag van vandaag leeft verzoeker onder de destijds opgelegde
schorsingsvoorwaarden.
In de bijna vijf jaar daarna heeft verzoeker niets meer van het Openbaar Ministerie vernomen. Er is sprake van complete inactiviteit. Die inactiviteit levert minst genomen een
overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM op, maar
zorgt er daarnaast ook voor dat de verdedigingsrechten ernstig zijn geschaad.
Zover de vervolging alsnog na vijf inactieve jaren zou worden opgepakt is het
immers voor de verdediging zo goed als onmogelijk om nog zinvol onderzoek te
doen dan wel getuigen te horen.
Ter zitting heeft de raadsman nog gesteld dat hij een aantal malen het Openbaar Ministerie heeft benaderd en heeft geïnformeerd naar de stand van zaken maar dat hij hier nooit antwoord op heeft ontvangen.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen.
Het is juist dat de zaken inderdaad erg lang lopen maar dat het geenszins zo is dat men afziet van vervolging. Het Openbaar Ministerie is nog steeds van plan de vervolging voort te zetten en heeft inmiddels de dagvaarding gereed. De zaak ligt nu bij het planningsbureau voor het inplannen van de zaak van verzoeker en de medeverdachte(n) op een MK zitting. Daarna zal de dagvaarding aan verzoeker betekend worden. De overschrijding van de redelijke termijn zal door de zittingsrechter in de strafoplegging meegewogen (kunnen) worden.

Beoordeling

De maatstaf bij de beoordeling van het verzoek is of in de zaak van verzoeker – die nog niet formeel geëindigd is – niettemin gezegd kan worden dat de vervolging niet wordt voortgezet. Daarvan is sprake indien er niet of nauwelijks meer activiteiten worden verricht in het strafrechtelijk onderzoek en het daarnaast redelijkerwijs niet te verwachten valt dat het Openbaar Ministerie tegen de verdachte de strafvervolging zal inzetten of voortzetten. Het betreft hier een tot terughoudendheid nopende maatstaf.
Overschrijding van de redelijke termijn kan in de strafzaak aanleiding geven tot strafvermindering, maar leidt niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rov. 3.21-3.23). Dat staat er tevens aan in de weg dat de rechter op de voet van artikel 29f Sv verklaart dat de zaak is geëindigd op de grond dat het recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is geschonden. [1] Wel kan een zaak voor geëindigd worden verklaard indien het gelet op de inactiviteit van de kant van het Openbaar Ministerie, onredelijk is dat de vervolging doorgang vindt.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige verzoek uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
Verzoeker is sinds 14 februari 2017 als verdachte aangemerkt;
Op 11 november 2019 was het einddossier gereed; dat dossier is tot op heden niet aan de verdediging verstrekt.
De raadsman dient op 10 november 2021 het onderhavige verzoek in;
De officier van justitie deelt op 28 januari 2022 mee dat verzoeker zal worden gedagvaard.
De rechtbank stelt vast dat het Openbaar Ministerie geen nadere informatie heeft gegeven over de reden waarom het onderzoek zolang heeft geduurd, noch heeft gesteld dat er in die tijd onderzoekshandelingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat er na maart 2017 geen noemenswaardige activiteiten in deze strafzaak hebben plaatsgevonden. Verder stelt de rechtbank vast dat er vanuit het Openbaar Ministerie de afgelopen vijf jaar – ondanks herhaaldelijke verzoeken van de raadsman van verzoeker – geen duidelijkheid is gegeven over de voortgang van de zaak. Eerst na indiening van het onderhavige verzoekschrift blijkt dat het einddossier al op 11 november 2019 gereed was en desondanks tot op heden niet aan de raadsman van verzoeker is verstrekt.
Verzoeken om een zaak voor geëindigd te verklaren dienen terughoudend te worden getoetst vanwege de verstrekkende gevolgen van toewijzing van een verzoek om beëindiging van de strafzaak.
Naar het oordeel van de rechtbank is de volstrekte inactiviteit van de kant van het Openbaar Ministerie in dit geval dusdanig lang dat dit een grond vormt voor beëindiging van de strafzaak. De rechtbank weegt daarbij mee dat verzoeker sinds 31 maart 2017 in een schorsing van de voorlopige hechtenis loopt en zich aan schorsingsvoorwaarden moet houden. Nu er vanaf 2017 al sprake is van inactiviteit van het Openbaar Ministerie, betekent dit een nodeloze vertraging die de verdediging, vanwege de verdenking van witwassen, mogelijk schaadt in haar belangen.
De mededeling van de officier van justitie ter zitting dat de zaak bij het planningsbureau ligt ter appointering op een zitting van de meervoudige kamer waarna verzoeker zal worden gedagvaard maakt dit niet anders. Immers die activiteiten zijn pas ontplooid nadat de officier van justitie kennis had gekregen van het onderhavige verzoekschrift en moeten bezien worden in het licht van de totale periode van inactiviteit.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het handelen van het Openbaar Ministerie gedurende de jaren dat de strafvervolging tegen verzoeker loopt, redelijkerwijs niet te verwachten viel dat het Openbaar Ministerie tegen de verdachte de strafvervolging zal voortzetten.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek
toe;
-
verklaartde strafzaak tegen verzoeker, bekend onder parketnummer 16-705478-14,
geëindigd.
Deze beslissing is gegeven door
Mr. I.J.B. Corbeij, rechter,
in tegenwoordigheid van J.D. Koteris, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2022.

Voetnoten

1.Hoge Raad 1 oktober 2019 ECLI:NL:HR:2019:1472