ECLI:NL:RBMNE:2022:6214

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
16/044648-22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van minderjarigen door een familielid met verjaring en bewijswaardering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn neefje en nichtje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1986, zich gedurende een periode van ruim 4,5 jaar schuldig heeft gemaakt aan seksuele handelingen met de slachtoffers, die op het moment van de feiten tussen de 6 en 12 jaar oud waren. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van de lichamen van de slachtoffers. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat een deel van de feiten was verjaard, maar dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging voor de periode na 24 februari 2002.

De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die aanvoerde dat er sprake was van hervonden herinneringen en dat de verklaringen onbetrouwbaar waren. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de context van de familie en de taboes rondom seksualiteit binnen de cultuur van de slachtoffers. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een jeugddetentie van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, en de rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding werd geëist voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/044648-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de [locatie] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 juni 2022, 26 augustus 2022 en 17 november 2022. Op die laatste datum is de zaak inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.M. Jansen en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M. Hoevers, advocaat te Utrecht, en mr. M. Rotgans, advocaat te Utrecht, namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2006 te Utrecht bij [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 1995), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, seksuele handelingen heeft verricht, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
feit 2:
in de periode van 1 januari 2001 tot en met 24 maart 2004 te Utrecht met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 1992), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, seksuele handelingen heeft verricht, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van zijn lichaam
en
in de periode van 24 maart 2004 tot en met 31 december 2006 te Utrecht met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 4] 1992), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft verricht, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van zijn lichaam.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3.1.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de tenlastegelegde feiten, al dan niet gedeeltelijk, zijn verjaard.
De officier van justitie en de verdediging hebben zich desgevraagd op het standpunt gesteld dat de feiten in hun visie zijn verjaard voor wat betreft de periode van 1 januari 2001 tot 29 augustus 2002, en de officier van justitie voor dat deel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van verjaring heeft de rechtbank gelet op het bepaalde in de artikelen 70, 71 en 77d van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De rechtbank stelt vast dat deze artikelen in en sinds de tenlastegelegde periode (meermalen) zijn gewijzigd.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt in geval van verandering van wetgeving met betrekking tot de verjaringstermijn als uitgangspunt dat deze verandering direct van toepassing is, met dien verstande dat een reeds voltooide verjaring wordt geëerbiedigd. Dit uitgangspunt geldt ook voor verlenging van lopende verjaringstermijnen (ECLI:NL:HR:2015:3441). De rechtbank zal in de beoordeling dus moeten betrekken of de tenlastegelegde feiten reeds waren verjaard voorafgaand aan een wetswijziging van de verjaringstermijnen. Om die reden en omdat zowel de leeftijd van verdachte als die van het slachtoffer relevant is bij het bepalen van de relevante verjaringstermijn, heeft de rechtbank voor de beoordeling van de verjaring de feiten in verschillende perioden opgeknipt.
Feit 1 - periode 1 januari 2001 tot en met 28 augustus 2002
Verdachte was gedurende deze periode 14 en 15 jaar oud. Op 1 januari 2001 bepaalde artikel 71 onder 3 Sr (oud, 2000) dat bij misdrijven, waaronder die omschreven in artikel 244 Sr (oud, 1991), die gepleegd zijn ten aanzien van een minderjarige, de verjaringstermijn aanvangt op de dag na die waarop die persoon achttien jaar is geworden.
Aangeefster [slachtoffer 1] is op [Datum 1] 2013 achttien jaar geworden. Dat betekent dat de verjaringstermijn aanving op 22 september 2013. De strafbedreiging voor het overtreden van artikel 244 Sr is maximaal 12 jaren gevangenisstraf. Ingevolge artikel 70 onder 4 (oud, 1995) en artikel 77d lid 1 Sr (oud, 2000) bedroeg de verjaringstermijn 7 jaar en 6 maanden. Volgens het destijds geldende recht zou het recht tot strafvordering verjaren op 20 maart 2021, indien op dat moment nog geen daad van vervolging was verricht. Echter, op 1 april 2013 heeft de meest recente wetswijziging ten aanzien van de verjaringstermijnen plaatsgevonden, waardoor conform het hiervoor besproken arrest van de Hoge Raad de huidige verjaringstermijnen van toepassing zijn.
Artikel 71 Sr bepaalt dat de termijn van verjaring in de onderhavige zaak aanvangt op de dag na die waarop het feit is gepleegd (en dus niet langer de dag nadat het slachtoffer meerderjarig is geworden) en artikel 77d lid 3 bepaalt dat voor het onderhavige feit een verjaringstermijn geldt van 20 jaar. In beginsel zou het recht tot strafvordering dan verjaren op 2 januari 2021 tot en met 28 augustus 2022, indien op dat moment nog geen daad van vervolging was verricht. De rechtbank stelt vast dat de vordering tot inbewaringstelling aan verdachte dateert van 24 februari 2022, waarmee sprake is van een daad van vervolging en de verjaring is gestuit.
De rechtbank concludeert dat het recht tot strafvordering gedeeltelijk is verjaard en verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk ten aanzien van de tenlastegelegde pleegperiode 1 januari 2001 tot en met 23 februari 2002. De officier van justitie is wel ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van de periode 24 februari 2002 tot en met 28 augustus 2002.
Feit 1 – periode 29 augustus 2002 tot en met 29 augustus 2004
Verdachte was gedurende deze periode 16 en 17 jaar oud. De verjaringstermijn bedroeg destijds op grond van het bepaalde in artikel 77d lid 2 Sr (oud, 2000) juncto artikel 70 onder 4 Sr (oud, 1995) vijftien jaren. Ook in dit geval gold destijds dat de verjaringstermijn aanving op de dag na die waarop [slachtoffer 1] achttien jaar was geworden, oftewel vanaf [Datum 2] 2013. Omdat de datum van verjaring ook nu gelegen is na 1 april 2013, gelden de huidige verjaringstermijnen.
Artikel 77d lid 3 Sr bepaalt dat de verjaringstermijn 20 jaar bedraagt en ingevolge artikel 71 Sr ving de verjaringstermijn aan op 30 augustus 2002. Omdat de eerste daad van vervolging heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022 is de verjaring tijdig gestuit en is in deze periode geen sprake van verjaring, waardoor de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
Feit 1 – periode 30 augustus 2004 tot en met 31 december 2006
Verdachte was gedurende deze periode meerderjarig. Ook in dit geval gold destijds dat de verjaringstermijn aanving op de dag na die waarop [slachtoffer 1] achttien jaar was geworden, oftewel vanaf [Datum 2] 2013 en bedroeg de verjaringstermijn vijftien jaren. Omdat de datum van verjaring ook nu gelegen is na 1 april 2013, gelden de huidige verjaringstermijnen.
Artikel 70 lid 2 onder 1 Sr bepaalt dat, nu het gaat om een feit met een strafbedreiging van 12 jaren gevangenisstraf, het recht tot strafvordering niet verjaart. In deze periode is aldus geen sprake van verjaring, zodat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
Feit 2 – periode 1 januari 2001 tot en met 28 augustus 2002 (tll. art. 244 Sr.)
Verdachte was gedurende deze periode 14 en 15 jaar oud. Op 1 januari 2001 bepaalde artikel 71 onder 3 Sr (oud, 2000) dat bij misdrijven, waaronder die omschreven in artikel 244 Sr (oud, 1991), die gepleegd zijn ten aanzien van een minderjarige, de verjaringstermijn aanvangt op de dag na die waarop die persoon achttien jaar is geworden.
Aangever [slachtoffer 2] is op [Datum 3] 2010 achttien jaar geworden. Dat betekent dat de verjaringstermijn aanving op [Datum 4] 2010. Ingevolge artikel 70 onder 4 (oud, 1995) en artikel 77d lid 1 Sr (oud, 2000) bedroeg de verjaringstermijn 7 jaar en 6 maanden. Volgens het destijds geldende recht zou het recht tot strafvordering verjaren op 20 september 2017, indien op dat moment nog geen daad van vervolging was verricht. Omdat de datum van verjaring ook nu gelegen is na 1 april 2013, gelden de huidige verjaringstermijnen.
Artikel 71 Sr bepaalt dat de termijn van verjaring in de onderhavige zaak aanvangt op de dag na die waarop het feit is gepleegd en artikel 77d lid 3 bepaalt dat voor het onderhavige feit een verjaringstermijn geldt van 20 jaar. In beginsel zou het recht tot strafvordering dan verjaren op 2 januari 2021 tot en met 28 augustus 2022, indien op dat moment nog geen daad van vervolging was verricht. De rechtbank stelt vast dat de vordering tot inbewaringstelling aan verdachte dateert van 24 februari 2022, waarmee sprake is van een daad van vervolging en de verjaring is gestuit.
De rechtbank concludeert dat het recht tot strafvordering gedeeltelijk is verjaard en verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk ten aanzien van de tenlastegelegde pleegperiode 1 januari 2001 tot en met 23 februari 2002. De officier van justitie is wel ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van de periode 24 februari 2002 tot en met 28 augustus 2002.
Feit 2 – periode 29 augustus 2002 tot en met 24 maart 2004 (tll. art. 244 Sr.)
Verdachte was gedurende deze periode 16 en 17 jaar oud. Ook in dit geval gold destijds dat de verjaringstermijn aanving op de dag na die waarop [slachtoffer 2] achttien jaar was geworden, oftewel vanaf [Datum 4] 2010. In afwijking van de hiervoor besproken periode bepaalde artikel 77d lid 2 (oud, 2000) dat het eerste lid over de wettelijke halvering van de verjaringstermijn niet van toepassing was, indien de verdachte ten tijde van het plegen van het feit de leeftijd van 16 jaar had bereikt. Dit betekent dat ingevolge artikel 70 onder 4 (oud, 1995) een verjaringstermijn gold van 15 jaar die aanving vanaf 25 maart 2010. Omdat de datum van verjaring ook nu gelegen is na 1 april 2013, gelden de huidige verjaringstermijnen.
Artikel 77d lid 3 Sr bepaalt dat de verjaringstermijn 20 jaar bedraagt en ingevolge artikel 71 Sr ving de verjaringstermijn aan op 30 augustus 2002. Omdat de eerste daad van vervolging heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022 is de verjaring tijdig gestuit en is in deze periode geen sprake van verjaring, waardoor de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
Feit 2 – periode 25 maart 2004 tot en met 28 augustus 2004 (tll. art. 245 Sr.)
Verdachte was gedurende deze periode 17 jaar oud. Ook in dit geval gold destijds dat de verjaringstermijn aanving op de dag na die waarop [slachtoffer 2] achttien jaar was geworden, oftewel vanaf [Datum 4] 2010. De strafbedreiging voor het overtreden van artikel 245 Sr is maximaal acht jaren gevangenisstraf. Artikel 77d lid 2 (oud, 2000) bepaalde dat de wettelijke halvering van de verjaringstermijn niet van toepassing was, waardoor ingevolge artikel 70 onder 3 (oud, 1995) een verjaringstermijn gold van 12 jaar die aanving vanaf 25 maart 2010. Omdat de datum van verjaring ook nu gelegen is na 1 april 2013, gelden de huidige verjaringstermijnen.
Artikel 77d lid 3 Sr bepaalt dat de verjaringstermijn 20 jaar bedraagt en ingevolge artikel 71 Sr ving de verjaringstermijn aan op 26 maart 2004. Omdat de eerste daad van vervolging heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022 is de verjaring tijdig gestuit en is in deze periode geen sprake van verjaring, waardoor de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
Feit 2 – periode 29 augustus 2004 tot en met 31 december 2006
Verdachte was gedurende deze periode meerderjarig. Ook in dit geval gold destijds dat de verjaringstermijn aanving op de dag na die waarop [slachtoffer 2] achttien jaar was geworden, oftewel vanaf [Datum 4] 2010 en bedroeg de verjaringstermijn 12 jaar. Omdat de datum van verjaring ook nu gelegen is na 1 april 2013, gelden de huidige verjaringstermijnen.
Op grond van artikel 70 lid 2 onder 2 Sr geldt dat, nu de verdenking ziet op het misdrijf omschreven in artikel 245 Sr en [slachtoffer 2] destijds nog geen 18 jaar oud was, het recht tot strafvordering niet verjaart. In deze periode is aldus geen sprake van verjaring, zodat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
3.2.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat het recht tot strafvordering gedeeltelijk is verjaard en verklaart de officier van justitie voor feit 1 en feit 2 niet-ontvankelijk ten aanzien van de tenlastegelegde pleegperiode van 1 januari 2001 tot en met 23 februari 2002. De officier van justitie is wel ontvankelijk in de vervolging van beide feiten ten aanzien van de periode 24 februari 2002 tot en met 31 december 2006.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde (voor zover niet verjaard) wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde (voor zover niet verjaard) en daartoe aangevoerd dat de verklaringen van beide aangevers onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn. Er is sprake van hervonden herinneringen bij [slachtoffer 1] en de vermeende gebeurtenissen hebben minimaal 16 jaar geleden plaatsgevonden. Daarnaast heeft [slachtoffer 1] opmerkelijk gedetailleerde beschrijvingen gegeven van zowel de misbruikhandelingen als van de feiten en omstandigheden waaronder deze zouden hebben plaatsgevonden, terwijl zij ten tijde van deze vermeende gebeurtenissen zeer jong was. Het is niet geloofwaardig dat zij zich dergelijke details nog kan herinneren. Voorts is bij het uitluisteren van de verhoren gebleken dat bepaalde onderdelen van de verklaring van [slachtoffer 1] onjuist zijn geverbaliseerd. Verder speelt mee dat [aangever] tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris is teruggekomen van de belastende verklaringen die zij eerder had afgelegd over het misbruik door verdachte. [aangever] heeft aldus een onjuiste aangifte gedaan en uit haar verklaringen blijkt dat er in het verleden binnen de familie meer seksueel misbruik heeft plaatsgevonden en dat er sprake is van jarenlange vetes binnen de familie. Deze omstandigheden zijn ook relevant voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Ten slotte had de politie de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) moeten raadplegen, alvorens over te gaan tot vervolging van verdachte, gelet op de hervonden herinneringen en het feit dat de gebeurtenissen meer dan acht jaar geleden zouden hebben plaatsgevonden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft in haar informatief gesprek zeden onder meer het volgende verklaard:
Ik was ongeveer 6 jaar oud en ik was thuis, samen met [slachtoffer 2] op de [adres 2] in [plaats] . [verdachte] [
de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte]] kwam oppassen. [verdachte] en ik belandden samen op de slaapkamer van [slachtoffer 2] . [verdachte] kleedde mij uit. Hij stopte zijn geslachtsdeel in mijn mond en ik moest hem bevredigen. Het ging door tot hij klaar kwam maar hij kwam niet in mijn mond. Hij betastte me overal. [verdachte] likte ook aan mijn vagina. Ik was als verdoofd. Ik kon niets doen.
Het ging altijd volgens een vast patroon. Op zaterdagen kwam de familie vaak bij elkaar. [verdachte] zorgde dat hij dan in mijn buurt kwam en begon te gebaren dat ik mee moest komen. Als ik dan niet wilde, dan maakte hij een gebaar met zijn hand die langs zijn keel streek. Als hij na de seks was klaargekomen, dan veegde hij zijn geslachtdeel met een papiertje af.
Ik woonde samen met mijn familie op de eerste verdieping. Op de begane grond waren de kelderboxen. Ik denk dat ik 7 of 8 jaar oud was. [verdachte] pakte de sleutel van de kelderbox, die hing op een vaste plek in huis. In de schuur stonden [verdachte] en ik in het midden en ik moest van hem met mijn hand over zijn broek wrijven en zo zijn geslachtsdeel stijf maken. [verdachte] deed zijn broek naar beneden en ik moest hem oraal bevredigen. [verdachte] betastte mij over en onder de kleding over mijn borsten en over mijn lijf en hij kuste me in de nek. Hij kwam buiten mij klaar en hij gebruikte een zakdoekje om zijn geslachtsdeel af te vegen. [2]
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft in haar aangifte onder meer het volgende verklaard:
V: Welke seksuele handelingen hebben er plaatsgevonden?
A: Hij betaste mij aan mijn vagina, billen en mijn borsten, die ik nog niet had, en ik moest hem betasten. Ik moest hem oraal bevredigen of aan zijn lul zitten als het waren. Ik moest zijn geslachtsdeel soms in mijn mond nemen. Ik moest er aan sabbelen. Hij stopte zijn lul in mijn mond en moest dan diep in mij nemen maar dat lukte niet echt. Hij kuste mij. Hij heeft ook een keer of een paar keer zelfs mij oraal bevredigd. Hij likte met zijn tong om en in mijn vagina. En hij wreef met zijn lul tegen mijn aan en tegen mijn geslachtsdeel en ging er mee tussen mijn billen. Hij heeft geprobeerd anaal binnen te dringen.
V: Tegen wie doe je aangifte?
A: [verdachte] , [geboortedatum 1] 1986. [3]
Ik kan me herinneren dat ik rond de 7 jaar was. We zijn naar het pierenbadje achter ons huis gegaan waar ook een speeltuin was. In de bosjes begon hij mij te betasten.
A: Hij begon mij te betasten ook onder mijn badpak. Ik wilde terug maar hij zei; nee we zijn nog niet klaar. Hij deed zijn broek naar beneden en liet zijn lul zien. Ik moest het vastpakken en er over wrijven. Ik werd betast over mijn borsten, die ik toen nog niet had. Hij pakte mijn hand beet en trok zich zelf als het waren af. Tot hij klaar kwam, er kwam sperma uit en dan was hij klaar en konden we terug gaan. Hij trok zichzelf af met mijn hand die hij vast had. Zo kon hij dus klaar komen. [4]
O: Dan gaan we terug naar die keer bij dat peuterbad.
V: Wat raakte hij toen van jou aan?
A: Hij begon mij te betasten bij mijn boezem onder en op mijn badpak. Ik moest daarna aan hem zitten. Hij heeft wel de bandjes van mijn badpak meer naar beneden gedaan zodat mijn boezem gebied ontbloot was. Nu was het even snel aftrekken en dat was het. Het gekke was dat hij altijd wel papier bij zich had om het schoon te vegen. Dat papier gooide hij altijd wel weg. Als of hij het voorbereide. [5]
V: Is er een moment die jij je als de meest erge of vervelende keer kunt herinneren. Vertel ons daar eens alles over?
A: Dat hij probeerde binnen te dringen. Het vond plaats in zijn kamer. Ik stond voor hem en toen begon hij mij te betasten. Hij zei dat ik mijn broek naar beneden moest doen, maar hij kleedde mij dan samen uit. Hij had mijn broek en ondergoed uitgedaan en dat lag op de grond. Hij betaste mij bij mijn billen. Ik kan me goed herinneren dat hij een hoog kussen had en dat in het midden van zijn bed legde. Ik moest erop gaan liggen en ik lag dan dwars op het bed. Ik hoefde hem die keer niet oraal te bevredigen of wat dan ook. Hij zei dat ik moest gaan liggen. Ik vroeg wat hij ging doen. Hij zei: Niets, ga maar spelen. Ik lag daar en hij had een crème, ik weet niet welke, maar dat smeerde hij op en tussen mijn billen en gleed met zijn lul tussen mijn billen. Hij probeerde met zijn vinger binnen te dringen. Het lukte niet, want ik had veel pijn. Hij pakte nog meer crème en probeerde het weer. Het lukt weer niet en het deed heel veel pijn. Ik lag daar dus op het bed. Hij gleed eerst met zijn geslachtsdeel tussen mijn billen en toen met zijn vinger. Hij ging met zijn halve vinger naar binnen maar het deed veel pijn. Hij betast mijn billen en hij probeerde met zijn lul naar binnen te dringen. Het deed echt te veel pijn en ik schreeuwde bijna en toen deed hij zijn hand op mijn mond, zijn linker hand, hij haalde toen zijn hand weg en zei dat ik niet moest schreeuwen. [6] Hij probeerde het weer en toen gleed hij eerst met zijn lul tussen mijn billen en probeerde zijn lul er weer in te steken. Het kon niet, het deed zo veel pijn. Ik maakte dan veel geluid en dan stopte hij weer even en deed het toen weer met zijn vinger. Ik zei dat ik het niet leuk vond en dat hij moest stoppen en dat ik anders heel hard zou gaan schreeuwen. Hij heeft nog wel met zijn lul tussen mijn billen gewreven. Hij haalde zijn lul bij mij vandaan. Ik denk dat hij zich zelf is gaan aftrekken. Ik heb dat niet gezien, want ik lag met mijn gezicht naar de muur. Ik voelde op een gegeven moment nattigheid op mijn billen, rechter bil en een beetje op mijn onderrug. Hij pakte een papiertje en maakte mij schoon, ook de crème haalde hij van mij af.
A: Ik was toen wat ouder, ik denk 9 jaar. [7]
V: Hoe vaak hebben er seksuele handelingen plaatsgevonden op de slaapkamer van [verdachte] ?
A; Ik kan me twee gevallen herinneren.
Ik kwam in de kamer en [verdachte] zei dat we de deur dicht moesten doen.
We moesten bij hem in bed gaan liggen. [verdachte] lag op zijn linker zij en we moesten tegen hem aan gaan liggen. Ik lag in het midden en [slachtoffer 3] voor mij en [verdachte] achter mij. [slachtoffer 3] was ook nog best jong. Ik denk dat hij 9 jaar was. Ik rond de 6 jaar. [verdachte] was al wat ouder. [verdachte] zei dat hij nog moe was en zo wilde gaan spelen. Hij begon mij te betasten. We hadden wel onze kleding aan. Hij trok mij naar hem toe, hield mij vast met beide handen en wreef met zijn lul tegen mijn billen aan. Met zijn hand ging hij onder mijn trui en betaste mij bij mijn boezem. Hij had de dekens over ons heen getrokken. Mijn andere oom mocht zich niet omdraaien om te kijken wat er gebeurde.
A: Het was hard en hij maakte neukbewegingen tegen mij aan. [8]
A: Ik heb nog een herinnering. Dat wat ik nu vertel is later gebeurd. Ik denk dat ik rond de 10 jaar was.
We woonden dus op de [Straat 1] en een nicht van mijn moeder woonde vlak bij ons. We waren bij haar op visite. Hij heeft me toen voor de kelderbox betast. Hij probeerde nog de kelderbox te openen, maar had niet de juiste sleutel. Bij het muurtje duwde hij me en begon me te betasten. Hij wreef tegen mij aan met zijn lichaam. Hij begon mij te kussen betasten over boezem en billen. Ik was toen al wat voller. Het was eerst op mijn kleding. Hij draaide mij om en begon met zijn geslachtsdeel tegen mijn billen aan te wrijven. Hij knikte iets door zijn knieën om op die hoogte te komen. [9] Daarna draaide hij mij weer om en dan moest ik hem oraal bevredigen.
V: Hoe ging het oraal bevredigen in zijn werk?
A: Het ging best snel en ging zoals altijd. Mond open. Hij zei niet meer dat ik het een kusje moest geven, maar stopte hem er echt in. Ik moest kokhalzen en dan werd hij echt boos. Als ik het niet goed deed, dan trok hij zich zelf af en moest ik helpen met aftrekken. Hij spuugde dan in zijn hand. Ook die keer.
A: Hij is niet op mij klaargekomen. Hij had een papiertje in zijn hand en liet de sperma daarop vallen. In de ene hand was hij met mijn hand en zijn geslachtsdeel bezig en in zijn andere hand haalde hij het papiertje uit zijn broekzak. [10]
O: Je hebt verklaard dat [verdachte] ook jouw vagina heeft gelikt.
V: Hoe vaak heeft hij dat gedaan?
A: Ik denk 2 of drie keer. Het was niet eenmalig.
V: Je hebt verteld dat toen [verdachte] kwam oppassen hij jouw vagina heeft gelikt in [slachtoffer 2] zijn kamer. Vertel eens hoe dat ging?
A: Hij schoof eerst het bed voor de deur zodat mijn broer niet binnen kon komen. Hij had mij uitgelegd en op bed neergelegd. Hij had een kussen neergelegd en heeft mij betast. Hij ging op zijn knieën. Hij kuste de binnenkant van mijn bovenbenen en toen ging hij met zijn tong echt over mijn vagina likken.
V: Wat deed hij precies?
A: Kusjes er op geven en likken aan de bovenkant en de binnenkant van mijn schaamlippen.
V: Is hij met zijn tong in jouw vagina geweest?
A: Ja hij stak zijn tong er in en eruit. [11]
Aangever [slachtoffer 2] heeft in zijn informatief gesprek zeden onder meer het volgende verklaard:
Het is tussen mijn 11e en 13e gebeurd.
De eerste keer wat ik mij kan herinneren, was bij mij thuis, mijn ouderlijk huis. Hij zei: je moet even meekomen, naar de schuur ik moet daar wat doen. Ik ben meegegaan en toen begon hij aan mij te zitten, hij trok mijn broek uit en ik verstijfde. [12]
Toen ik meeging naar de schuur was ik niet ouder dan 11-12 jaar. Dat was op de [Straat 1] in [Wijk] [plaats] . Hij ging in mijn anus naar binnen.
Mijn oom is [verdachte] .
Het is ook een keer bij mij in huis, in mijn kamer gebeurd. Hij had een gameboy meegenomen. Hij zei: als je mij pijpt mag je mijn gameboy hebben. Ik zei dat ik niet wilde. Toen heeft hij met zijn penis in mijn anus gezeten. Ik was toen 12 jaar oud. [13]
Aangever [slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte onder meer het volgende verklaard:
A: Het heeft plaatsgevonden in mijn ouderlijk huis op de [Straat 1] in [plaats] , de eerste keer was toen in de schuur. Het heeft ook plaatsgevonden bij mijn opa en oma op de [Straat 2] in [plaats] , dat was in de slaapkamer van opa en oma. Een ander moment was ook in mijn ouderlijk huis, in mijn eigen slaapkamer. En er is nog een derde: waar mijn tante heeft gewoond op de [Straat 3] , het gebeurde in de schuur. [14]
A: [verdachte] kwam vroeger wel eens langs op de fiets. Maar op een dag zei hij: ik moet even de schuur in, ga je met me mee. In de schuur draaide hij de schuur dicht en hij zat te kloten aan spullen en toen zei hij van: draai je om. Ik dacht waarom? Ik deed het. En op het moment dat hij mijn broek uitdeed, verstijfde ik, ik was in shock. Hij zei: we gaan spoken wegjagen. Ik begreep niet wat hij bedoelde. Toen gebeurde er het een en ander. Eerst deed hij een vinger in mijn anus. Ik zei dat ik het niet leuk vond en dat hij moest kappen. Hij zei niet hard praten, andere mensen kunnen ons horen. Toen heeft hij geprobeerd zijn penis in mijn anus te stoppen. Hij heeft het eerst een paar keer met zijn vinger gedaan, voordat hij met zijn penis het deed. De eerste keer heeft hij denk ik zijn eikel in mijn anus gedaan. [15]
V: Maar hoe weet je dat hij zijn speeksel gebruikte?
A: Dat deed hij ook op zijn vinger. Toen hij zijn vinger in mijn anus deed, deed hij speeksel op zijn vinger.
V: Met hoeveel vingers is hij in je anus geweest?
A: Eén. [16]
V: Kun je ons vertellen over de keer die jij je het beste kan herinneren?
A: Ja, dat was bij mij thuis, op mijn slaapkamer.
Hij zei toen tegen mij: als je mijn penis in je mond doet, krijg je mijn gameboy. Ik heb dat dus geweigerd, maar hij heeft toen wel zijn penis in mijn anus gedaan. Hij heeft mij omgedraaid, heeft mijn broek uitgetrokken, waarschijnlijk heeft hij weer speeksel gebruikt. Ik kan mij deze goed herinneren, want hij wilde niet stoppen. Hij ging deze keer dieper met zijn penis in mijn anus. Het stopte, omdat hij stopte uit zichzelf. [17]
Uiteindelijk ben ik met [verdachte] naar de schuur gegaan en daar heeft [verdachte] zijn penis in mijn anus gedaan. Er gebeurden altijd twee dingen: eerst zijn vingers in mijn anus, dan zijn penis. Meestal was het deze volgorde. [18]
Getuige [getuige] [rechtbank: jongere broer van verdachte] heeft onder meer het volgende verklaard:
V: Is er dan iets op seksueel gebied gebeurd tussen jou en [verdachte] ?
Noot verbalisant [verbalisant 2] : ik zie dat [slachtoffer 3] ja knikt en dat hij zichtbaar emotioneel wordt. [19]
V: Ben jij zelf getuige geweest vroeger van seksueel misbruik van anderen?
A: Ja, daar ben ik getuige van geweest. Dan gaat met name om mijn nicht [slachtoffer 1] , dat zij
seksueel misbruikt is.
V: Wat heb je gezien?
A: Dat we met zijn drieën in een bed lagen bij hem op de slaapkamer en dat hij haar misbruikt heeft.
V: Wat deed hij?
A: Op plekken zitten waar hij niet aan had mogen zitten. [20]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] staat onder meer het volgende:
Op 3 april 2020 heeft verbalisant [verbalisant 2] een geluidsbestand ontvangen van aangeefster [slachtoffer 1] . Haar moeder heeft tijdens een familiebijeenkomst het gesprek opgenomen. In die familiebijeenkomst werd [verdachte] , de verdachte, geconfronteerd.
Vervolgens even later zegt een andere man het volgende:
Tweede fragment (Screen_Recording_ [bestandsnaam] )
NNman4: Heb jij spijt van wat je hebt gedaan?
NNman: Ik heb spijt van wat ik heb gedaan.
En vervolgens even later [21]
NNman4: Jawel, wat jou overkomen is, moet je niet bij andre mensen doen.
NNman: Ja. Is goed... ik was misbruikt.
NNman4: Dat ga je niet doen bij de kinderen van je familie.
NNman: Misschien was wel misbruik maar dan was het...
NNman4: Een vieze Pedo ben je?
NNman: Ja, misschien was ik die dag wel misbruikt, en heb ik doe dag ook misbruikt. [22]
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft bij de rechter-commissaris onder meer het volgende verklaard:
Bij gesprek 2 was ik aanwezig. Het laatste stuk NNman van gesprek 2 is zeker [verdachte] geweest. [23]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt voorop dat volgens artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever/-geefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Betrouwbaarheid: consultatieplicht LEBZ?
De verdediging heeft aangevoerd dat bij aangeefster [slachtoffer 1] sprake is van hervonden herinneringen en dat de gebeurtenissen meer dan acht jaar geleden zouden hebben plaatsgevonden, zodat het Openbaar Ministerie de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) had moeten raadplegen voor advies. Dit is niet gebeurd. Er is daarmee onvoldoende kritisch gekeken naar de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen, aldus de verdediging.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat bij de aangeefster geen sprake is van hervonden herinneringen. Uit haar verklaringen bij de politie maar ook bij de rechter-commissaris blijkt niet dat zij haar herinneringen jarenlang niet heeft
kunnenherinneren, maar dat zij de herinneringen jarenlang heeft weggestopt. Zij verklaart dat het een geheim is dat zij haar hele leven bij zich heeft gedragen en dat zij het niet eerder durfde te vertellen. Zij verklaart verder dat de specifieke herinneringen relatief snel weer bovenkwamen op het moment dat het misbruik ter sprake kwam in de familie en bij de politie.
Nog afgezien hiervan, volgt de rechtbank de raadsman niet in het verweer dat de LEBZ had moeten worden ingeschakeld. Hiertoe bestond geen verplichting op grond van het vervolgingsbeleid van het Openbaar Ministerie. En, hoewel het zeer goed voorstelbaar was geweest dat de LEBZ in deze zedenzaak om advies was gevraagd, maakt de enkele omstandigheid dat dit niet is gebeurd de verklaringen van aangevers op zichzelf niet onbetrouwbaar. De rechtbank zal hierover een eigen oordeel moeten vellen op basis van het procesdossier en het verhandelde ter zitting.
Betrouwbaarheid en details
In de onderhavige zaak gaat het om twee aangevers die naar eigen zeggen apart van elkaar in deels overeenkomende periodes slachtoffer zijn geworden van seksuele handelingen van verdachte. Uit de afgelegde verklaringen van beide aangevers komt het volgende naar voren. De aangevers zijn een neefje en nichtje van verdachte en zij zijn allemaal onderdeel van een hechte familie die vaak bij elkaar kwam. Het misbruik vond veelal plaats tijdens familiegelegenheden, dan wel wanneer verdachte op bezoek kwam bij de aangevers thuis, soms om op te passen. Verdachte probeerde vervolgens de aangevers te onttrekken aan het zicht van eventuele andere aanwezigen en bracht ze naar een plek waar zij alleen waren. Daar pleegde hij vervolgens seksuele handelingen met de aangevers.
De rechtbank acht de verklaringen van aangevers authentiek en betrouwbaar, gelet op het feit dat de verklaringen kenmerkende gelijkenissen vertonen, en zij beiden verklaren over een gelijksoortig patroon waarbinnen de seksuele handelingen van verdachte plaatsvinden. Naast de setting waarbinnen het misbruik plaatsvond, zoals hiervoor omschreven, is bijvoorbeeld opvallend dat beide aangevers verklaren dat de seksuele handelingen van verdachte zich overwegend richtten op de anus, dat verdachte daarbij spuug of crème gebruikte en dat hij doekjes bij zich had om zichzelf en hen af te vegen. Ook heeft hij beide aangevers geprobeerd ertoe te bewegen dat zij hem oraal zouden bevredigen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat uit de verklaringen van verschillende familieleden blijkt dat in deze familie niet of nauwelijks over seksualiteit werd gesproken. Zo verklaarden beide aangevers bij de rechter-commissaris dat er uit schaamte niet over seks gesproken wordt en dat het een taboe is binnen de (islamitisch-Marokkaanse) cultuur, hetgeen ook door hun moeder bij de rechter-commissaris is bevestigd. Ook nadat het misbruik uitkwam, blijkt uit de verklaringen dat de aangevers daarover nauwelijks hebben gesproken met familie en dat zij daarbij ook geen details hebben gedeeld over hoe en welk seksueel misbruik er precies zou hebben plaatsgevonden. Pas bij de politie zijn zij over de details van het misbruik gaan verklaren. Op de vraag bij de rechter-commissaris aan [slachtoffer 1] waarom het voor haar zo lastig is om over het misbruik de details te vertellen, zegt zij dat dit uit schaamte is en er niet over seks wordt gesproken. Het een taboe is binnen de islamitische Marokkaanse cultuur. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat aangevers hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd.
Het gegeven dat aangeefster [slachtoffer 1] details heeft genoemd terwijl zij destijds mogelijk te jong is geweest om die jaren later nog te herinneren, doet voor de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van de kern van haar verklaringen over het misbruik. De stelling van de verdediging dat er sprake kan zijn geweest van onderlinge beïnvloeding en afstemming tussen de aangevers en andere familieleden en dat een motief daarvoor mogelijk gelegen is in schulden die verdachte bij de familie had, acht de rechtbank onaannemelijk nu er geen concrete aanwijzingen bestaan dat die beïnvloeding of afstemming ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en het onaannemelijk is dat de aangevers enkel vanwege mogelijke schulden verdachte zouden beschuldigen van zulke ernstige zedenfeiten.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat zij de verklaringen van beide aangevers betrouwbaar acht en deze verklaringen zal gebruiken voor het bewijs. Zij verwerpt het verweer van de verdediging.
Ondersteunend bewijs
De tot het bewijs gebezigde verklaringen van de aangevers vinden verder steun in de verklaring van getuige [getuige] en het opgenomen gesprek tussen verdachte en andere familieleden. Verdachte bekent tijdens dit gesprek weliswaar niet direct dat hij de aangevers heeft misbruikt, maar van een stellige ontkenning is ook geen sprake. Bewoordingen als ‘misschien was ik die dag wel misbruikt, en heb ik die dag ook misbruikt' zijn moeilijk te rijmen met verdachtes stellige ontkenning ter zitting dat er in het geheel geen seksueel misbruik (ook niet bij hemzelf) in het verleden heeft plaatsgevonden.
Aldus komt de rechtbank op basis van de inhoud van de verklaringen van aangevers, ondersteund door de overige bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van feit 1 voor de periode van 24 februari 2002 tot en met 20 september 2006. Feit 2 acht zij eveneens bewezen, maar voor een kortere
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en sluit ten aanzien van de pleegperiodes aan bij hetgeen de aangevers hebben verklaard met betrekking tot hun leeftijden ten tijde van het misbruik. Voor feit 1 acht de rechtbank de gehele periode, waarin zij de officier van justitie ontvankelijk acht (24 februari 2002 tot en met 20 september 2006) bewezen. Voor feit 2 is dat een kortere periode, namelijk van 24 maart 2003 tot en met 23 maart 2005. Ten aanzien van de pleegperiode die hierbuiten valt, spreekt de rechtbank verdachte partieel vrij.
Ook is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van de onder feit 1, gedachtestreepjes 3 en 4, tenlastegelegde handelingen en de onder feit 2, gedachtestreepjes 3 en 4, tenlastegelegde handelingen en de rechtbank spreekt verdachte daarvan partieel vrij.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 24 februari 2002 tot en met 20 september 2006 te
Utrecht, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 1995), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten meermalen, in elk geval eenmaal
- het duwen/brengen en houden en (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, vinger in de anus van die [slachtoffer 1] en
- het duwen/brengen en houden en (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] en
- het betasten/aanraken van de vagina en de billen en de borsten van die [slachtoffer 1]
en
- het likken van de vagina van die [slachtoffer 1] en
- het laten betasten/aanraken van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 1] en het zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1] en het zich aftrekken in de nabijheid van/naast die [slachtoffer 1] ;
feit 2:
in de periode van 24 maart 2003 tot en met 23 maart 2004 te Utrecht, met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 1992), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten meermalen, in elk geval eenmaal
- het duwen/brengen en houden en (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, vinger in de anus van die [slachtoffer 2] en
- het duwen/brengen en houden en (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer 2]
en
in de periode van 24 maart 2004 tot en met 23 maart 2005 te Utrecht, met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 1992), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt ontuchtelijke handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten meermalen, in elk geval eenmaal
- het duwen/brengen en houden en (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, vinger in de anus van die [slachtoffer 2] en
- het duwen/brengen en houden en (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer 2] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
feit 2: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
en
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, welke jeugddetentie dient te worden omgezet naar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, voor wat betreft de te bewijzen periode waarin verdachte minderjarig was;
- een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, voor wat betreft de te bewijzen periode waarin verdachte meerderjarig was.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim 4,5 jaar schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van zijn neefje en nichtje die destijds tussen de 6 en 12 jaar oud waren. Vaststaat dat de bewezenverklaarde handelingen, gepleegd bij kinderen ernstige psychische, emotionele en lichamelijke schade kunnen toebrengen. Dit blijkt ook uit de onderbouwing van de vorderingen van de benadeelde partijen, de schriftelijke slachtofferverklaringen en de aangiften van de slachtoffers. Met zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit en de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers, welke beschadiging niet alleen in hun jeugd heeft doorgewerkt, maar ook nu nog aan de orde is. Verdachte heeft zich daarbij slechts laten leiden door zijn eigen lust- en behoeftebevrediging.
De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte zich heeft vergrepen aan zeer jonge slachtoffers, die ook nog eens door de familie aan zijn waakzaamheid werden toevertrouwd. Hij handelde zeer berekenend door de slachtoffers te onttrekken aan het zicht van de rest van de familie waarbij hij deed alsof hij graag met de kinderen ging spelen. Zijn nichtje verbood hij expliciet iets tegen hun ouders te zeggen, waarbij hij op momenten ook dreigende uitlatingen deed. Ook moet hij zich zeer bewust zijn geweest van het in de familie aanwezige taboe op praten over seksualiteit, waardoor de slachtoffers jarenlang niets durfden te zeggen, uit angst voor de gevolgen voor henzelf of de familie als geheel.
Persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel van de justitiële documentatie van 26 april 2022 blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank weegt dit niet in strafverzwarende of strafmatigende zin mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een de verdachte betreffend Pro Justitia onderzoek d.d. 5 september 2022, opgemaakt door R.J.A. van Helvoirt, GZ-psycholoog, A. Brouwer, arts in opleiding tot psychiater en T.A. Wouters, psychiater. Verdachte heeft geweigerd om aan het onderzoek mee te werken. Bij verdachte is sprake van een momenteel in remissie zijnde stoornis in het gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne. Het vaststellen van een parafiele stoornis bleek niet mogelijk in het onderhavige onderzoek en er werden ook geen aanwijzingen gezien voor een psychotische stoornis, een stemmingsstoornis, een ontwikkelingsstoornis, een verstandelijke beperking of een ernstige neurocognitieve stoornis. Ook is niet duidelijk geworden of de in remissie zijnde stoornissen ook aanwezig waren ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. Hierdoor kunnen de rapporteurs ook niets zeggen over de toerekenbaarheid, het recidiverisico of aanbevelingen doen tot interventies.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 15 november 2022, opgemaakt door N. Blaauw, reclasseringswerker.
Verdachte heeft ook niet meegewerkt aan het opmaken van dit reclasseringsadvies. De reclassering stelt wel vast dat vanuit de levensloop van betrokkene een patroon van disfunctioneren op verschillende leefgebieden lijkt te bestaan. Zo lijkt het hem niet te lukken om banen en woningen vast te houden en is er sprake van financiële problematiek. Ook laat hij volgens referenten grensoverschrijdend gedrag zien. Vanwege zijn weigerachtige houding lijkt de responsiviteit laag te zijn en kan er niet geadviseerd worden of interventies en/of toezicht nodig zijn.
Conclusie
Verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten tussen de 15 en 20 jaar oud en daarmee voor een groot deel minderjarig. Dit roept de vraag op welk sanctiestelsel moet worden toegepast, het jeugdstrafrecht of het reguliere strafrecht voor volwassenen. De rechtbank overweegt hierbij dat differentiatie in de wijze van afdoening naar het moment waarop de feiten zijn begaan, nadrukkelijk niet de bedoeling is geweest van de wetgever (MvT,
Kamerstukken II2012/13, 33498, 3, p. 55), zodat de rechtbank één sanctiestelsel zal toepassen voor de gehele bewezenverklaring. De hoofdregel daarbij is dat toepassing wordt gegeven aan het sanctiestelsel voor volwassenen, maar de rechter kan in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, reden zien voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
De rechtbank ziet in deze zaak aanleiding tot toepassing van het jeugdstrafrecht. Daarbij betrekt de rechtbank dat niet alle bewezenverklaarde handelingen eenvoudig zijn te plaatsen in de tijd, terwijl verdachte gedurende het merendeel van de door aangevers genoemde incidenten minderjarig lijkt te zijn geweest. Gelet hierop, acht de rechtbank het passend om bij het bepalen van het toe te passen sanctiestelsel dit in het voordeel van verdachte uit te leggen. De rechtbank acht het daarom aangewezen op grond van artikel 495 lid 4 en lid 5 Sv het jeugdstrafrecht toe te passen ten aanzien van de gehele bewezenverklaarde periode.
Gelet op de hiervoor omschreven ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat met geen andere straf kan worden volstaan dan een onvoorwaardelijke jeugddetentie die het reeds ondergane voorarrest overstijgt. Bij het bepalen van de hoogte van deze jeugddetentie, heeft de rechtbank evenwel ook oog gehad voor het feit dat verdachte zijn handelen niet heeft gestaakt toen hij meerderjarig was.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden. De rechtbank is zich ervan bewust dat verdachte geruime tijd meerderjarig is, thans zijn voorlopige hechtenis doorbrengt in een penitentiaire inrichting en het om die reden voor de hand zou liggen om te bepalen dat verdachte de straf zal uitzitten in een penitentiaire gevangenis voor volwassenen. Artikel 6:6:29 Sv bepaalt dat de straf van jeugddetentie door de rechter geheel of gedeeltelijk kan worden vervangen door een van de straffen genoemd in artikel 9, eerste lid, Sr indien de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf geheel of gedeeltelijk zou moeten plaatsvinden nadat de veroordeelde de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt en deze naar het oordeel van de rechter niet meer voor een zodanige straf in aanmerking komt.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 23 maart 2004 (ECLI:NLHR:2004:AO1751) overwogen dat artikel 77k Sr (thans artikel 6:6:29 Sv) pas voor toepassing in aanmerking kan komen nadat de uitspraak waarbij jeugddetentie is opgelegd in kracht van gewijsde is gegaan. Gelet op dit arrest van de Hoge Raad zal de rechtbank de jeugddetentie op dit moment niet omzetten.

9.BENADEELDE PARTIJEN

[slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 13.883,67. Dit bedrag bestaat uit € 1.383,67 materiële schade en € 12.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering en daartoe aangevoerd dat het te complex is om te bepalen of er sprake is van directe causaliteit tussen de feiten van lang geleden en de huidige schade bij de benadeelde partij.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij vast komen te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen. De schade is naar het oordeel van de rechtbank toereikend onderbouwd en de rechtbank wijst dit bedrag geheel toe.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 13.883,67 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de wettelijke rente dient aan te vangen op de dag van de uitspraak, te weten 1 december 2022 tot de dag van volledige betaling, nu de rechtbank het niet redelijk acht als verdachte de wettelijke rente zou moeten betalen vanaf 20 september 2006 of eerder.
Verdachte wordt ook veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 13.883,67, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 104 dagen gijzeling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 12.830,25. Dit bedrag bestaat uit € 330,25 materiële schade en € 12.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
9.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.5
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering en daartoe aangevoerd dat het te complex is om te bepalen of er sprake is van directe causaliteit tussen de feiten van lang geleden en de huidige schade bij de benadeelde partij.
9.6
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij vast komen te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen. De materiële schade is naar het oordeel van de rechtbank toereikend onderbouwd en de rechtbank wijst dit bedrag geheel toe.
Naar het oordeel van de rechtbank is tevens komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden. De rechtbank is wel van oordeel dat in vergelijking met zijn zus [slachtoffer 1] er bij [slachtoffer 2] sprake is van een kortere pleegperiode en minder bewezenverklaarde handelingen door verdachte. Ook was zijn zus jonger ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank waardeert de schade bij [slachtoffer 2] daarom op een bedrag van € 10.000,-.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 10.330,25 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de wettelijke rente dient aan te vangen op de dag van de uitspraak, te weten 1 december 2022 tot de dag van volledige betaling, nu de rechtbank het niet redelijk acht als verdachte de wettelijke rente zou moeten betalen vanaf 23 maart 2005 of eerder.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard en bepaalt dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte wordt ook veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 10.330,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 86 dagen gijzeling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77gg, 244 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde pleegperiodes van 1 januari 2001 tot en met 23 februari 2002;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 13.883,67;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 13.883,67 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 104 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 10.330,25;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 10.330,25 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 86 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Spee, voorzitter, mrs. H.F. Koenis en J.P. Verboom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 december 2022.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2006 te Utrecht, althans in Nederland, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 1995), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten (telkens) meermalen, in elk geval eenmaal
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, vinger in de anus van die [slachtoffer 1] en/of
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer 1] en/of
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] en/of
- het betasten/aanraken van de vagina en/of de billen en/of de borsten van die [slachtoffer 1] en/of
- het likken van de vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- het laten betasten/aanraken van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 1] en/of het zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1] en/of het zich aftrekken in de nabijheid van/naast die [slachtoffer 1] ;
( art 244 Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 24 maart 2004 te Utrecht, althans in Nederland met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 1992), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten (telkens) meermalen, in elk geval eenmaal
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, vinger in de anus van die [slachtoffer 2] en/of
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer 2] en/of
- het betasten/aanraken van de billen van die [slachtoffer 2] en/of
- het laten betasten/aanraken van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 2] en/of het zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1] en/of het zich aftrekken in de nabijheid van/naast die [slachtoffer 2] ;
( art 244 Wetboek van Strafrecht )
en/of
hij in of omstreeks de periode van 24 maart 2004 tot en met 31 december 2006 te Utrecht, althans in Nederland, met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 1992), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtelijke handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten (telkens) meermalen, in elk geval eenmaal
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, vinger in de anus van die [slachtoffer 2] en/of
- het duwen/brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen van zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer 2] en/of
- het betasten/aanraken van de billen van die [slachtoffer 2] en/of
- het laten betasten/aanraken van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 2] en/of het zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1] en/of het zich aftrekken in de nabijheid van/naast die [slachtoffer 2] ;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 24 februari 2022, genummerd PL0900-2019344856, PL0900-2019349088 en PL0900-2019363311, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 134. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden van [slachtoffer 1] , pagina 12.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 17.
4.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 20.
5.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 22.
6.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 23.
7.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 24.
8.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 27.
9.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 27.
10.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 28.
11.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 29.
12.Een proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden van [slachtoffer 2] , pagina 72.
13.Een proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden van [slachtoffer 2] , pagina 73.
14.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 78.
15.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 79.
16.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 80.
17.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 81.
18.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 82.
19.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , pagina 33.
20.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , pagina 35.
21.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 91.
22.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 92.
23.Een proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van [slachtoffer 1] , pagina 5.