ECLI:NL:RBMNE:2022:6166

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
UTR 22/2782
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omleiding zorgtoeslag en bestuursrechtelijke premie door CAK

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het CAK, vertegenwoordigd door de algemeen directeur van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). De eiser ontving zorgtoeslag, maar het CAK heeft besloten deze zorgtoeslag te gebruiken om een deel van de bestuursrechtelijke premie te voldoen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat hij een overeenkomst had met ASR en dat de melding door FBTO bij het CAK onterecht was.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 december 2022, maar eiser was niet aanwezig. Eiser had eerder verzocht om de zitting uit te stellen, omdat hij de uitnodiging te laat had ontvangen en niet op de hoogte was van de inhoud van de zitting. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat eiser op de juiste wijze was uitgenodigd en hij op de hoogte was van de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser door zijn zorgverzekeraar FBTO als wanbetaler was aangemeld bij het CAK, wat leidde tot een bestuursrechtelijke premie van € 152,20 per maand. De rechtbank oordeelde dat tegen besluiten over het betalen van een bestuursrechtelijke premie geen bezwaar of beroep kan worden ingesteld, en dat de aanmelding als wanbetaler niet in een bestuursrechtelijke procedure kan worden aangevochten.

De rechtbank concludeerde dat het CAK op de aanmelding door de zorgverzekeraar moest afgaan en dat eiser zich moest wenden tot zijn zorgverzekeraar als hij het niet eens was met de aanmelding. De rechtbank oordeelde dat het CAK de wet correct had toegepast door de zorgtoeslag als tegemoetkoming in de bestuursrechtelijke premie aan het CJIB uit te laten betalen. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2782

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
CAK, namens deze de algemeen directeur van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB),verweerder
(gemachtigde: J.J. Verkerk, werkzaam bij het CJIB).

Inleiding

1. Verweerder heeft bij besluit van 8 maart 2022 aan eiser meegedeeld dat de zorgtoeslag die eiser ontvangt gebruikt zal worden om een deel van de bestuursrechtelijke premie te voldoen. Dit heeft als gevolg dat in opdracht van het CAK de zorgtoeslag zal worden uitbetaald aan het CJIB.
1.1.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op 29 maart 2022 heeft verweerder de ontvangst van dit bezwaar bevestigd.
1.2.
Op 4 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft op 15 juni 2022 beroep ingesteld tegen het besluit van 4 mei 2022. Eiser voert aan dat hij per 1 februari 2022 een overeenkomst heeft met ASR en dat de melding door FBTO bij het CAK onterecht is.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op de zitting van 1 december 2022. Eiser is niet op de zitting verschenen. De gemachtigde van verweerder was wel aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Eisers verzoek om de zitting uit te stellen.
2. Eiser heeft op 30 november 2022 verzocht om de zitting uit te stellen. Eiser geeft aan dat er sprake is van een oneerlijke procedure omdat hij de uitnodiging voor de zitting pas laat heeft ontvangen. Verder geeft eiser aan dat hij niet weet waarover de zitting gaat.
3. De rechtbank heeft eisers verzoek om de zitting uit te stellen afgewezen. Hieronder legt de rechtbank uit waarom.
4. De rechtbank heeft op 1 november 2022 de uitnodigingsbrief voor de zitting van 1 december 2022 aangetekend aan eiser verzonden. Uit de track en trace gegevens ( [track en trace gegevens] ) blijkt dat bezorging van deze brief bij eiser niet lukte en dat de brief vervolgens naar een PostNL punt is gegaan (aan de [adres] te [woonplaats] ). Op 23 november 2022 is deze zending bij de rechtbank retour gekomen.
5. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank eiser op de juiste wijze heeft uitgenodigd voor de zitting. De gevolgen van het feit dat eiser de aangetekend verzonden brief van 1 november 2022 niet heeft afgehaald bij het PostNL punt komen voor rekening en risico van eiser. Bovendien heeft de rechtbank op 24 november 2022 een kopie van de brief van 1 november 2022 nogmaals aangetekend en per gewone post aan eiser verzonden en op 28 november 2022 is de brief ook naar eisers e-mailadres gestuurd. Uit eisers reactie, bij de rechtbank binnengekomen op 30 november 2022, blijkt dat eiser de brief van 24 november 2022 met daarbij de uitnodiging voor de zitting van 1 december 2022 had ontvangen. Eiser wist dus dat en wanneer de zitting zou plaatsvinden.
6. Omdat eiser op de juiste wijze is uitgenodigd voor de zitting en uit eisers reactie van 30 november 2022 bleek dat hij van de zitting op 1 december 2022 op de hoogte was, heeft de rechtbank eisers verzoek om de zitting uit te stellen afgewezen. Niet is gebleken dat hij niet naar de zitting kon komen. Dat eiser niet wist waar de zitting over zou gaan is ook geen reden om de zaak uit te stellen. Van andere redenen waarom de behandeling van de zaak had moeten worden uitgesteld is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank heeft eiser daarom voorafgaand aan de zitting op 1 december 2022 per mail bericht dat de zitting gewoon doorgaat en heeft toegelicht waar de zaak inhoudelijk over zal gaan.
Inhouding van de zorgtoeslag
7. De rechtbank stelt vast dat eiser door zijn zorgverzekeraar FBTO was aangemeld als wanbetaler bij het CAK vanwege een premieachterstand van meer dan zes maanden. Door deze melding was eiser vanaf maart 2022 maandelijks een bestuursrechtelijke premie verschuldigd van € 152,20 per maand. In de wet is het zo geregeld [1] dat tegen besluiten over het moeten betalen van een bestuursrechtelijke premie geen bezwaar of beroep kan worden ingesteld. Omdat de aanmelding als wanbetaler door de zorgverzekeraar een voorwaarde is voor het verschuldigd zijn van de bestuursrechtelijke premie, kan ook deze aanmelding niet in een bestuursrechtelijke procedure worden aangevochten. Dit betekent dat de rechtbank niet kan beoordelen of FBTO eiser terecht als wanbetaler heeft aangemeld bij het CAK. [2]
8. Ook het CAK moet afgaan op de aanmelding door de zorgverzekeraar en mag niet zelf nagaan of eiser ook werkelijk een premieachterstand had van ten minste zes maanden. Als eiser het niet eens is met de aanmelding als wanbetaler, moet hij zich wenden tot zijn zorgverzekeraar. Uit de stukken leidt de rechtbank af dat eiser op 22 april 2022 overigens weer is afgemeld als wanbetaler. Over de vraag of eiser per 1 februari 2022 al dan niet een overeenkomst heeft met ASR kan de rechtbank ook geen oordeel geven. Een klacht over of geschil met een zorgverzekeraar zal eiser moeten voorleggen aan de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen. Uit de stukken blijkt dat eiser dit inmiddels ook heeft gedaan.
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder de wet op de juiste wijze heeft toegepast. Verweerder mocht eisers zorgtoeslag als tegemoetkoming in de bestuursrechtelijke premie aan CJIB uit laten betalen. De bevoegdheid hiertoe is neergelegd in artikel 18f, zesde lid, van de Zorgverzekeringswet. Dit houdt in dat als de zorgtoeslag aan eiser wordt uitbetaald, dit bedrag rechtstreeks wordt overgemaakt aan het CJIB. De ingehouden zorgtoeslag wordt dan in mindering gebracht op de bestuursrechtelijke premie en voor het restantbedrag stuurt het CJIB een acceptgiro. Verweerder heeft dit bij eiser ook zo gedaan en heeft dus conform de wet gehandeld.
10. Uit het voorgaande volgt dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank verklaart het beroep van eiser dan ook ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
20 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.
2.Zie hierover bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:450.