ECLI:NL:RBMNE:2022:601

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
C/16/516713 / HL ZA 21-35
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van verzet en bewijsvoering in ruilovereenkomst tussen partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 februari 2022 een tussenuitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een geschil tussen twee partijen, [partij I] en [partij II], die een ruilovereenkomst hebben gesloten voor de uitwisseling van een vrachtwagen en een vakantiewoning. [partij I] vordert schadevergoeding van [partij II] wegens het niet nakomen van de overeenkomst. [partij II] heeft verzet aangetekend tegen een eerder verstekvonnis, waarin hij werd veroordeeld tot nakoming van de ruilovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzet tijdig is ingesteld, omdat [partij II] pas op 3 januari 2021 kennisnam van het verstekvonnis. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het instellen van verzet niet is gaan lopen, omdat het verstekvonnis niet in persoon is betekend. De rechtbank heeft [partij I] opgedragen te bewijzen dat de ruilovereenkomst daadwerkelijk tot stand is gekomen, aangezien er veel onduidelijkheid bestaat over de voorwaarden en de uitvoering van de overeenkomst. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor uitlating door [partij I] over de wijze van bewijsvoering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/516713 / HL ZA 21-35
Vonnis in verzet van 9 februari 2022
in de zaak van
[partij I],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. G.A.M.F. Spera te Maastricht [.] ,
tegen
[partij II],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
eiser in het verzet,
advocaat mr. A.C.F. Berkhof te Goes.
Partijen zullen hierna [partij I] en [partij II] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het door deze rechtbank op 28 oktober 2020 tussen [partij I] en [partij II] bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer / rolnummer C/16/507637 / HL-ZA 20-257;
  • de verzetdagvaarding (aan te merken als de conclusie van antwoord) en eis in reconventie met 9 producties, betekend op 22 januari 2021;
  • het tussenvonnis van 17 maart 2021;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 4 tot en met 7, ontvangen op 28 april 2021;
  • de akte wijziging van eis van [partij I] ontvangen op 28 april 2021;
  • productie 10 van [partij II] van 11 mei 2021;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 11 mei 2021;
  • de akte van [partij I] van 9 juni 2021;
  • de akte van [partij II] van 6 juli 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[partij II] en [partij I] zijn via Marktplaats.nl met elkaar in contact gekomen. [partij II] had via een advertentie zijn vakantiewoning in Duitsland, gelegen aan [straatnaam 1] [nummeraanduiding] te Duitsland (hierna: de vakantiewoning) te koop aangeboden. [partij I] had op Marktplaats een advertentie gezet voor de verkoop van de vrachtwagen van het merk DAF met het kenteken [kenteken 1] plus een woontrailer van het merk Pacton met het kenteken [kenteken 2] (hierna gezamenlijk: de vrachtwagen).
2.2.
Partijen hebben met elkaar gesproken over de voorwaarden om tot een ruil te komen van de vrachtwagen van [partij I] tegen de vakantiewoning van [partij II] .
2.3.
Partijen zijn met het oog hierop naar de vakantiewoning van [partij II] in Duitsland gereisd ter bezichtiging van de woning door [partij I] . De overeenkomsten tot levering van elektra en water voor de vakantiewoning zijn toen reeds op naam van [partij I] gezet en [partij I] heeft de sleutel van de vakantiewoning en de bijbehorende brievenbus gekregen van [partij II] .
2.4.
Daarna heeft in Nederland de bezichtiging door [partij II] van de vrachtwagen plaatsgevonden. [partij I] heeft bij die gelegenheid in Nederland de vrachtwagen meegegeven aan [partij II] om deze voor een APK te laten keuren in [plaatsnaam 1] . Deze APK keuring heeft plaatsgevonden.
2.5.
Op 7 december 2019 is de vrachtwagen door handhavers van de gemeente [naam gemeente] geparkeerd langs de openbare weg in [plaatsnaam 2] -Noord aangetroffen. Op 10 februari 2021 heeft de buitengewone opsporingsambtenaar [A] (hierna: [A] ) hierover – voor zover relevant – het volgende aan [partij I] gemaild.

Goedendag dhr. [partij I] ,
U heeft bij ons een verzoek gedaan om informatie op te vragen over een situatie die heeft plaatsgevonden op 7 december 2019 in [plaatsnaam 2] -Noord.
Ik ben aan de hand van een melding, dat er in een vrachtwagen geslapen wordt ter plaatse geweest op de [straatnaam 2] in [plaatsnaam 2] -Noord. Ik trof de vrachtwagen aan. Niet veel later kwam er een persoon bij de vrachtwagen. Deze persoon vertelde mij dat hij een woningruil had gedaan. Hij had zijn woning in Duitsland geruild voor deze vrachtwagen. Hij gaf mij verder aan, dat hij niet tevreden was over de vrachtwagen.
2.6.
Bij het verstekvonnis van 28 oktober 2020 is [partij II] veroordeeld tot nakoming van de tussen [partij I] en [partij II] gesloten overeenkomst van ruil, met dien verstande dat [partij II] het juridische en feitelijke eigendom van zijn vakantiewoning aan [partij I] overdraagt en [partij II] is veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [partij I] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 644,89 en de eventuele nakosten. De vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen.
2.7.
Dit verstekvonnis is door de deurwaarder op 10 november 2020 aan [partij II] betekend, door het op zijn adres in een gesloten envelop in de brievenbus achter te laten.
2.8.
Op 18 januari 2021 heeft [partij I] [partij II] aangeschreven. Hierin staat – voor zover relevant – het volgende.

2.5. Nu u niet in verzet bent gekomen tegen het voormelde (verstek-)vonnis, is het vonnis thans in kracht van gewijsde gegaan en gaat cliënt ervan uit dat u de hieruit voortvloeiende verplichtingen alsmede de in het voorgaande geschetste betalingsverplichtingen erkent en onverkort zult nakomen.
2.6.Voor zover u niet tot nakoming van voormelde verplichtingen zult overgaan, vordert cliënt dan ook vervangende schadevergoeding voor de niet-nakoming van uw verplichtingen, te weten een betaling van €42.500,00 voor het niet-leveren van het vakantiehuis in Duitsland alsmede € 12.500,00 voor de maandelijkse termijnen ter hoogte van € 500,00 voor het aan cliënt te vergoeden overwaarde-verschil. Tevens behoudt cliënt zich uitdrukkelijk het recht voor de met u gesloten overeenkomst, voor zover u verder blijft weigeren aan uw verplichtingen te
voldoen, te ontbinden
2.9.
Op 1 maart 2021 heeft de heer [B] (hierna: [B] ) een schriftelijke verklaring opgesteld. Hierin staat – voor zover relevant – het volgende.

27-10-2019Was ik getuigen van de afspraken die gemaakt zijn door Dhr. [partij I] en Dhr. [partij II] .
- Ruil deal van de Vrachtwagen en Woontrailer van Dhr. [partij I] , Voor het Woonhuis in Duitsland ( [straatnaam 1] [nummeraanduiding] ) van Dhr. [partij II] , plus € 12.500,- met een regeling van € 500,- p.m voor de Overwaarden van de Vrachtwagen en Woontrailer.
- Dhr. [partij II] kreeg de Vrachtwagen en Woontrailer mee voor de APK keuring na de keuring had Dhr. [partij II] de keuze deze direct over te schrijven en zelf te verzekeren of de geschorste Vrachtwagen en Woontrailer direct terug te brengen naar de opslag.
- Na de APK keuring zou Dhr. [partij I] - Dhr. [partij II] helpen met de verkoop van zijn auto in Duitsland en Dhr. [partij II] helpen zijn laatste spullen te verhuizen naar de Vrachtwagen en Woontrailer.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[partij I] vordert – na wijziging van eis – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [partij II] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding, ter hoogte van € 55.000,00, althans een nader te bepalen bedrag, althans nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het in gebreke zijn, dan wel de dag van de dagvaarding tot de dag van de algehele voldoening van de schuld wegens niet-nakoming van de overeenkomst alsmede de onrechtmatige vervreemding van de voertuigen van [partij I] ;
II. [partij II] te veroordelen tot schadevergoeding ter hoogte van € 10.000,00, althans een nader te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het in gebreke zijn, dan wel de dag van de onrechtmatige daad, dan wel de dag van de dagvaarding tot de dag van de algehele voldoening van de schuld wegens het ontstaan van de financiële problemen voor [partij I] alsmede als vergoeding van zijn immateriële schade en de onrechtmatige handelingen richting hem;
III. [partij II] te veroordelen tot betaling van € 1.425,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, althans een nader te bepalen bedrag, berekend conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
IV. [partij II] te veroordelen tot betaling aan [partij I] van de nakosten van deze procedure ter hoogte van € 163,00 zonder betekening, dan wel € 248,00 met betekening.
3.2.
[partij I] legt hieraan ten grondslag dat partijen een ruilovereenkomst hebben gesloten op grond waarvan hij zijn vrachtwagen zou ruilen tegen de vakantiewoning van [partij II] met bijbetaling van [partij II] van € 10.000,00 in maandelijkse termijnen van € 500,00. [partij I] heeft zijn vrachtwagen aan [partij II] geleverd, maar [partij II] heeft zijn vakantiewoning niet aan [partij I] geleverd. [partij I] stelt dat [partij II] de vrachtwagen verkocht heeft aan [C] (hierna [C] ), dat [partij I] gehouden was de vrachtauto aan [C] te leveren en dat de vrachtauto onderdeel uitmaakt van de bedrijfsvoorraad van [naam onderneming] te [plaatsnaam 3] . Vervolgens is de verbintenis van [partij II] tot levering van de woning aan [partij I] omgezet in een verbintenis tot het betalen van vervangende schadevergoeding op grond van de brief van 18 januari 2021. [partij I] betwist dat het verzet tijdig is ingesteld.
3.3.
[partij II] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [partij I] alsnog worden afgewezen, met veroordeling van [partij I] in de proceskosten en de nakosten. Volgens [partij II] is het verzet tijdig ingesteld, omdat hij pas 3 januari 2021 met het verstekvonnis bekend is geworden. [partij II] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de door [partij I] gestelde ruilovereenkomst nooit tot stand is gekomen, omdat partijen geen wilsovereenstemming hebben bereikt. Bovendien zou de ruilovereenkomst andere voorwaarden hebben dan [partij I] stelt. [partij II] zou zijn vakantiewoning ruilen tegen de vrachtwagen, een personenauto van het merk Smart met kenteken [kenteken 3] (hierna: de Smart) en bijbetaling van € 10.000,00 door [partij I] . Verder heeft [partij II] zijn verplichtingen opgeschort, omdat [partij I] zijn verplichtingen niet is nagekomen. [partij II] stelt niets te weten van een verkoop van de vrachtwagen aan [C] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[partij II] vordert – voor het geval de vorderingen van [partij I] worden toegewezen – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
II voor recht te verklaren dat de gesloten ruilovereenkomst tussen [partij I] en [partij II] is ontbonden, dan wel deze te ontbinden;
III veroordeling van [partij I] tot betaling van de proceskosten.
3.6.
[partij II] legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. [partij I] heeft zich niet gehouden aan zijn verplichtingen die uit de ruilovereenkomst voortvloeien. [partij I] heeft structureel nagelaten de vrachtauto aan [partij II] te leveren, en omdat hij die en de Smart niet levert en de betaling niet voldoet ligt de overeenkomst tot ruil voor ontbinding gereed.
3.7.
[partij I] voert als verweer aan dat hij zich wel aan zijn verplichtingen heeft gehouden, maar dat [partij II] dit niet heeft gedaan.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Tijdigheid van het verzet

4.1.
[partij I] betwist dat het verzet tijdig is ingesteld. Dit zal dan ook als eerste worden beoordeeld. Artikel 143 lid 2 Rv bepaalt het volgende. “
Het verzet moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na de betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. De in de eerste volzin bedoelde termijn is acht weken indien de gedaagde ten tijde van de in de eerste volzin bedoelde betekening of daad geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland heeft, maar zijn woonplaats of werkelijk verblijf buiten Nederland bekend is.Van dit laatste is geen sprake, [partij II] had een bekende woonplaats. Verzet moet dan ook binnen vier weken worden ingesteld na – kort gezegd – betekening in persoon, een door [partij II] gepleegde daad van bekendheid of nadat is gestart met de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis.
4.2.
Het verstekvonnis is niet in persoon betekend. Deze is in een gesloten envelop achtergelaten in de brievenbus. De termijn voor het instellen van verzet is daarom niet gaan lopen vanaf 10 november 2020. [partij I] heeft nog gewezen op artikel 3:37 BW, wat bepaalt dat een verklaring werking heeft zodra het de geadresseerde bereikt. Dit artikel ziet op rechtshandelingen in het vermogensrecht in het algemeen. Artikel 143 Rv ziet specifiek op het instellen van verzet. Dit artikel moet dan ook als een lex specialis worden gezien ten opzichte van artikel 3:37 BW. Wat betekent dat artikel 143 Rv voorrang heeft boven het algemene artikel 3:37 BW en daarmee dat het achterlaten in de brievenbus van het verstekvonnis onvoldoende is om de termijn voor het instellen van verzet te laten starten.
4.3.
[partij II] heeft geen daad van bekendheid verricht. Een daad van bekendheid houdt in dat [partij II] zelf een handeling moet hebben verricht waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij over voldoende gegevens met betrekking tot de inhoud van zijn veroordeling beschikt om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten (Hoge Raad 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ0652). [partij I] betoogt dat het onwaarschijnlijk is dat [partij II] tot 3 januari 2021 daadwerkelijk zijn post niet heeft gelezen, ook als hij wel achtereenvolgens in het ziekenhuis en bij zijn buurvrouw verbleef, dan wel dat hij dit had moeten doen of aan iemand had moeten opdragen. [partij I] miskent hiermee dat – los van de vraag of het waar is – de onwaarschijnlijkheid van het niet hebben gelezen van de post en de ‘plicht’ om hiervoor iemand te regelen er niet toe kan leiden dat [partij II] een daad van bekendheid heeft gepleegd. [partij I] betoogt verder dat hij op 19 december 2020, dan wel – zoals hij op de zitting verklaarde – begin januari 2021 naar [partij II] toe is gereden en hem het verstekvonnis heeft gegeven, onder mededeling van de inhoud hiervan. Ook dit leidt echter niet tot een daad van bekendheid aan de zijde van [partij II] . De Hoge Raad heeft in de uitspraak van 23 september 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AT4071) hierover het volgende geoordeeld. “
Door het enkele aanhoren van het vonnis pleegt de veroordeelde geen daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis hem bekend is als in art. 81 lid 1 (oud) Rv. bedoeld, ook al zou moeten worden aangenomen dat hij door dat aanhoren globaal van de inhoud van het verstekvonnis op de hoogte is geraakt.” [partij I] stelt verder dat hij via WhatsApp en telefonisch contact heeft gehad met [partij II] . Uit de overgelegde Whatsapp berichten volgt echter niet dat [partij II] bekend was met het verstekvonnis. Uit het feit dat partijen telefonisch contact hebben gehad, wat volgt uit de gespreksgeschiedenis, volgt dit evenmin, omdat dit niet aantoont dat [partij II] met het verstekvonnis bekend was.
4.4.
[partij I] is (nog) niet begonnen met de executie van het verstekvonnis. De datum voor het instellen van verzet is dus ook niet op deze grond gaan lopen.
4.5.
Gelet op het vorengaande is komen vast te staan dat [partij II] niet eerder dan 3 januari 2021 kennis heeft genomen van het verstekvonnis. Hij stelt zelf vanaf deze datum bekend te zijn geraakt met het verstekvonnis. Hierdoor is vanaf dit moment de termijn om verzet in te stellen gaan lopen. De stellingen van [partij I] over daden van bekendheid na 3 januari 2021 zijn dan ook niet relevant. [partij II] heeft op 22 januari 2021 de verzetdagvaarding aan [partij I] laten betekenen. Dit is binnen vier weken na 3 januari 2021. Het verzet is hiermee tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [partij II] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
in conventie en in reconventie
4.6.
Gelet op de verwevenheid tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze gezamenlijk worden behandeld. [partij I] heeft zijn eis gewijzigd in die zin dat hij nu vervangende schadevergoeding vordert, in plaats van nakoming door het leveren van de vakantiewoning van [partij II] aan [partij I] . Tegen de omzetting is geen verweer gevoerd. Gelet op deze eiswijziging zal het verzet worden beoordeeld op de gewijzigde eis.
De overeenkomst tot ruil
4.7.
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of partijen een overeenkomst tot ruil hebben gesloten. Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding hiervan (artikel 6:217 BW). Artikel 3:33 BW definieert wilsovereenstemming als volgt. “
Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard.” Artikel 3:47 lid 1 BW bepaalt het volgende. “
Tenzij anders is bepaald, kunnen verklaringen, met inbegrip van mededelingen, in iedere vorm geschieden, en kunnen zij in een of meer gedragingen besloten liggen.” Nu [partij I] , als (oorspronkelijk) eisende partij zich beroept op de rechtsgevolgen van de overeenkomst en [partij II] zowel het bestaan als de inhoud van de gestelde ruilovereenkomst betwist is het aan [partij I] om aan te tonen dat partijen een ruilovereenkomst hebben gesloten, inhoudende dat de vrachtwagen van [partij I] geruild zou worden tegen de vakantiewoning van [partij II] en bijbetaling van € 10.000,00 door [partij II] .
4.8.
Hiertoe is het volgende relevant. Er is niets schriftelijk vastgelegd. Duidelijk is dat partijen met elkaar in contact zijn gekomen via Marktplaats.nl. Zij hebben meerdere keren gesproken over het sluiten van een overeenkomst tot ruil. Partijen zijn hiervoor naar de vakantiewoning van [partij II] in Duitsland gereisd. De nutsvoorzieningen (te weten: water en elektriciteit) voor de vakantiewoning zijn op naam van [partij I] gezet. [partij I] heeft een sleutel van de vakantiewoning en bijbehorende brievenbus gekregen van [partij II] . [partij I] heeft [partij II] geholpen met verhuizen. [partij II] heeft de vrachtwagen van [partij I] meegekregen voor een APK keuring in [plaatsnaam 1] .
4.9.
[partij I] heeft een verklaring overgelegd van [B] . [partij I] heeft onweersproken gesteld dat [B] aanwezig was toen [partij I] de vrachtwagen heeft meegegeven aan [partij II] . [B] verklaart dat [partij II] tegenover de vrachtwagen zijn vakantiewoning zou leveren en eveneens € 12.500,00 in maandelijkse termijnen van € 500,00 zou betalen. [partij II] stelt over deze verklaring enkel niet op de hoogte te zijn geweest van het maken van de bijgevoegde foto van de drie heren. De foto is echter niet relevant, de verklaring wel. Opvallend is dat [B] een ander bedrag noemt dan wat volgens [partij I] overeengekomen zou zijn. Hierdoor rijzen twijfels over de gestelde bijbetaling van € 10.000,00 door [partij II] naast de levering van zijn vakantiehuis. Vooral in het licht van de stelling van [partij II] dat juist [partij I] € 10.000,00 zou bijbetalen (plus een Smart) en omdat uit de koopovereenkomst van 19 april 2019 blijkt dat [partij I] de vrachtwagen voor een waarde van € 27.500,00 heeft gekocht (met inruil van andere voertuigen). De bijbetaling van € 10.000,00 wordt weliswaar niet gevorderd, maar vormt volgens [partij I] wel onderdeel van de overeenkomst tot ruil.
4.10.
Partijen zouden verder zijn overeengekomen dat [partij II] ervoor kon kiezen de vrachtwagen te retourneren indien deze niet door de keuring zou komen en dan van de ruil af kon zien. De APK keuring heeft plaatsgevonden. Volgens [partij II] is de trekker goedgekeurd, maar de trailer niet vanwege de registratie. Partijen hebben twee tot drie weken na de keuring telefonisch contact gehad over gebreken die de vrachtwagen volgens [partij II] zou hebben; wat exact besproken is, is onduidelijk. Duidelijk was echter wel voor beide partijen dat [partij II] heeft aangegeven dat hij van de ruilovereenkomst af wilde. Ondanks het feit dat de gestelde gebreken niet uit de APK keuring zijn gebleken, zou [partij I] [partij II] de mogelijkheid hebben gegeven om de vrachtwagen te retourneren of de tenaamstelling daarvan te regelen. [partij II] stelt echter na het melden van de gebreken niets meer gehoord te hebben van [partij I] .
4.11.
[partij II] erkent dat hij vervolgens de vrachtwagen in [plaatsnaam 2] -Noord heeft geparkeerd langs de openbare weg. Hij heeft deze dus niet geretourneerd aan [partij I] . Buitengewoon opsporingsambtenaar [A] heeft in een verklaring gericht aan [partij I] geschreven dat hij in [plaatsnaam 2] -Noord polshoogte is gaan nemen bij de vrachtwagen en [partij II] tegen hem heeft verklaard dat hij in het bezit is gekomen van de vrachtwagen middels een ruilovereenkomst. Wat hierna met de vrachtwagen is gebeurd is eveneens onduidelijk. [partij I] stelt dat [partij II] de vrachtwagen aan [C] heeft verkocht en [partij II] stelt dat [partij I] samenspant met [C] .
4.12.
Gelet op de stellingen van partijen en de vele onduidelijkheden kan op dit moment niet worden vastgesteld dat partijen de overeenkomst van ruil hebben gesloten die [partij I] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd. [partij I] heeft een bewijsaanbod gedaan. De rechtbank zal [partij I] opdragen te bewijzen dat hij de door hem gestelde ruilovereenkomst met [partij II] heeft gesloten. Omdat de kantonrechter verwacht dat daarbij aan de orde zal komen wie de trekker en de trailer aan [C] heeft verkocht en daarvan de koopprijs ontvangen heeft, zal ten aanzien van die verkoop (waarvan [partij I] stelt dat die door [partij II] is gedaan, wat [partij II] heeft betwist) geen afzonderlijke bewijsopdracht aan een van beide partijen gegeven worden.
4.13.
Indien [partij I] het bewijs (mede) wenst te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dient hij deze afzonderlijk bij akte in het geding te brengen. Indien [partij I] het bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dient hij dit in de akte te vermelden en de verhinderdata op te geven van alle partijen. De rechtbank zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen. Partijen moeten bij de getuigenverhoren rechtsgeldig vertegenwoordigd aanwezig zijn. Indien een partij zonder gegronde reden niet verschijnt, kan dit nadelige gevolgen voor die partij hebben. Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 45 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
Overige beslissingen
4.14.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
draagt [partij I] op te bewijzen dat hij met [partij II] een overeenkomst tot ruil heeft gesloten;
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 23 februari 2022 voor uitlating door [partij I] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
5.3.
bepaalt dat [partij I] , indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen;
5.4.
bepaalt dat [partij I] , indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden april tot en met oktober 2022 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. H.M.M. Steenberghe in het gerechtsgebouw te Lelystad aan Stationsplein 15;
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2022.