In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van een teveel ontvangen toeslag op de WIA-uitkering. Eiser had op 31 januari 2020 een WIA-uitkering toegekend gekregen en had op 4 februari 2020 een aanvraag voor een toeslag gedaan. Het Uwv heeft vastgesteld dat eiser over de periode van 8 januari 2020 tot en met 31 december 2020 een bedrag van € 3.069,94 teveel aan toeslag heeft ontvangen, wat leidde tot een terugvorderingsbesluit op 2 februari 2022. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 23 februari 2022, waarna eiser beroep instelde.
De rechtbank heeft op 1 juli 2022 de zaak behandeld en kwam tot de conclusie dat het beroep ongegrond was. De rechtbank oordeelde dat het Uwv het juiste inkomensbegrip had gehanteerd bij de vaststelling van de terugvordering. Eiser had aangevoerd dat het Uwv een ander inkomensbegrip had moeten hanteren, maar de rechtbank stelde vast dat het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) van toepassing was en dat de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling bij de belastbare winst moesten worden opgeteld. Eiser's beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat er geen toezeggingen of uitlatingen van het Uwv waren die een gerechtvaardigd vertrouwen konden wekken.
Daarnaast voerde eiser aan dat hij in financiële problemen verkeerde en dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat de terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren en verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en het Uwv het terugvorderingsbedrag mocht eisen.