ECLI:NL:RBMNE:2022:5969

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
UTR 21/5102
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak en proportionaliteit van woningsluiting op basis van de Opiumwet en Gemeentewet

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de sluiting van een huurwoning van eiser op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van Nieuwegein had op 24 juni 2021 besloten de woning voor drie maanden te sluiten, nadat er een aanzienlijke hoeveelheid drugs en wapens in de woning en de bijbehorende kelderbox was aangetroffen. Eiser, de huurder van de woning, heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 8 november 2021. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 11 maart 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester op basis van de aangetroffen drugs en wapens voldoende redenen had om de sluiting van de woning noodzakelijk te achten. Eiser voerde aan dat er geen handelsactiviteiten in de woning hadden plaatsgevonden en dat er geen klachten van omwonenden waren, maar de rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid kon aannemen dat de woning een rol vervulde in de drugshandel.

De rechtbank heeft ook de evenredigheid en proportionaliteit van de sluiting beoordeeld. Eiser stelde dat de sluiting niet in verhouding stond tot de overtredingen, maar de rechtbank oordeelde dat de burgemeester voldoende redenen had om de sluiting te handhaven. De rechtbank concludeerde dat de sluiting van de woning en de kelderbox gerechtvaardigd was op basis van de ernst van de overtredingen en de noodzaak om de openbare orde te beschermen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de sluiting van de woning.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5102

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

de burgemeester van de gemeente Nieuwegein, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Doorn werkzaam bij Vijverberg advocaten in Zoetermeer).

Procesverloop

In het besluit van 24 juni 2021 (primair besluit) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet de huurwoning van eiser voor de duur van drie maanden gesloten.
Verweerder heeft verder op grond van artikel 174a van de Gemeentewet de bijbehorende kelderbox gesloten.
In het besluit van 8 november 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De politie heeft op 19 januari 2021 naar aanleiding van “binnengekomen relevante informatie” een nader onderzoek ingesteld in de woning op het adres [adres] in [woonplaats] . In de woning werd 4,19 gram hasj, 12,23 gram henneptoppen, 5,9 gram cocaïne en twee witte tabletten met MDMA aangetroffen en in beslag genomen. In de bij de woning behorende kelderbox werden een pistoolmitrailleur met kaliber 9x19mm met een bijpassende patroonhouder en 26 patronen en een pistool en een bijpassende patroonhouder aangetroffen. Eiser is huurder van de woning en door de politie in de woning aangehouden.
2. De politie heeft de hiervoor genoemde bevindingen vastgelegd in een bestuurlijke rapportage die verweerder op 14 april 2021 heeft ontvangen. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op 6 mei 2021 meegedeeld voornemens te zijn een last onder bestuursdwang op te leggen tot sluiting van de woning en de kelderbox voor de duur van 3 maanden. Eiser heeft een zienwijze ingediend. Hierna heeft verweerder het primaire besluit genomen en de last onder bestuursdwang opgelegd met ingang van 5 juli 2021. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar dat eiser had ingediend ongegrond verklaard en de last onder bestuursdwang gehandhaafd.
3. Naar aanleiding van de door de politie verstrekte informatie heeft de burgemeester met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet bepaald dat de woning gedurende drie maanden moet worden gesloten. Volgens de burgemeester is sluiting van de woning noodzakelijk om herhaling van verstoring van de openbare orde en mogelijke aantasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving van de woning te voorkomen. Verder wil verweerder hiermee een einde maken aan de rol die het pand vervult bij de handel in verdovende middelen en mogelijke criminele activiteiten of strafbare feiten. De sluiting van de kelderbox is gebaseerd op verstoring van de openbare orde als omschreven in artikel 174a, eerste lid van de Gemeentewet.
Procesbelang
4. Niet is in geschil dat eiser ondanks het feit dat de periode van de sluiting reeds is verstreken nog procesbelang heeft. De uitkomst van deze procedure kan o.a. van belang zijn voor de uitkomst van de civiele procedure in hoger beroep tegen de eigenaar/verhuurder van de woning, Portaal, die de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden.
Toepasselijkheid van de Beleidsregel
5. Volgens eiser moet verweerder (in tegenstelling tot het advies van de commissie bezwaarschriften) in het bestreden besluit de beleidsregel ‘Handhaving in en om (niet) voor publiek toegankelijke gebouwen en/of erven, gemeente Nieuwegein (2017)’ toepassen, omdat verweerder zich daarop baseert in het primaire besluit.
6. De rechtbank stelt vast dat de “Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Nieuwegein houdende regels omtrent artikel 13b van de Opiumwet (Beleidsregel artikel 13b Opiumwet gemeente Nieuwegein 2021) (hierna: Beleidsregel) geldt sinds 27 juli 2021. Volgens artikel 6 van de Beleidsregel wordt het beleid Handhaving in en om (niet) voor publiek toegankelijke gebouwen en/of erven, gemeente Nieuwegein (2017), specifiek hoofdstuk 2, ingetrokken. Uit vaste jurisprudentie volgt verder dat een bestuursorgaan het beleid moet toepassen zoals dat geldt ten tijde van het nemen van een besluit, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd. Verweerder heeft daarom het bestreden besluit terecht getoetst aan de Beleidsregel.
Bevoegdheid tot sluiting
7. Tussen partijen is niet in geschil dat in de woning een handelshoeveelheid soft- en harddrugs is aangetroffen en in de bij de woning bekorende berging wapens zijn aangetroffen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de burgemeester op grond van de verzwarende indicatoren uit zijn beleid voldoende aanknopingspunten had om dit als een ernstig geval te bestempelen en op grond van artikel 13b van de Opiumwet in beginsel bevoegd was om de woning te sluiten.
Noodzaak tot sluiting van de woning
8. Eiser voert aan dat de noodzaak van het sluiten van de woning ontbreekt omdat er geen handelsactiviteiten in de woning hebben plaatsgevonden, er geen loop naar het pand is geweest, zodat er ook geen bekendheid van het pand als drugspand was, en niet gebleken is dat omwonenden hebben geklaagd. Daarbij komt dat (naar de rechtbank begrijpt - voor zover nodig) het doel van de sluiting (herstel van kwaliteit van woon- en leefklimaat, gebruik en bekendheid van de woning als drugspand teniet doen, loop naar het pand beëindigen) reeds is behaald door het tijdsverloop en het feit dat eiser vanaf januari 2021 enige tijd in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
9. Het gaat volgens eiser bovendien niet om een dusdanig ernstig feit dat afgeweken mag worden van het uitgangspunt in de beleidsregels dat bij een eerste overtreding volstaan kan worden met een waarschuwing. De wapens zijn aangetroffen in de kelderbox en niet in de woning. Eiser wist daar niets van.
10. Eiser verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:1917) en naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1150).
11. De rechtbank overweegt dat aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde en de beëindiging van de rol die het pand speelt bij handel in verdovende middelen en mogelijke criminele activiteiten of strafbare feiten. In dat verband is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat mag worden aangenomen dat een woning waarin een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen, een rol vervult binnen de keten van drugshandel en dat dit op zichzelf een belang bij sluiting oplevert. Dit uitgangspunt is in overeenstemming met vaste jurisprudentie van de ABRvS. Dit neemt echter niet weg dat bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting alle relevante feiten en omstandigheden in ogenschouw moeten worden genomen, en dus ook het door eiser naar voren gebrachte omstandigheden dat er geen handel of loop naar de woning is waargenomen, en niet is gebleken van klachten van omwonenden.
De rechtbank stelt in dit kader vast dat de bestuurlijke rapportage daarover geen informatie bevat. De rechtbank is anders dan verweerder van oordeel dat dit een contra indicatie kan vormen voor de vraag of sprake is van een noodzaak voor het sluiten van de woning. Verweerder echter heeft toegelicht dat hij het toch noodzakelijk acht om de woning te sluiten en dat niet met een minder verstrekkende maatregel kan worden volstaan. Verweerder heeft daarvoor gewezen op het feit dat in de woning zowel een handelshoeveelheid harddrugs, als softdrugs is aangetroffen, dat in de kelderbox wapens en munitie zijn aangetroffen, waaronder een automatisch wapen, en dat eiser door de politie in deze is aangemerkt als verdachte, waarmee zijn betrokkenheid bij de strafbare feiten aannemelijk is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet hierop in redelijkheid heeft kunnen aannemen dat er in dit geval indicatoren van toepassing zijn om aan te nemen dat sprake is van een ernstig geval in de zin van de Beleidsregel, waarin sluiting in beginsel noodzakelijk was.
13. Het feit dat eiser stelt dat hij niets van de wapens in de kelderbox afwist, doet hier niet aan af. Eiser is als huurder van zowel de woning als de bijbehorende kelderbox verantwoordelijk voor wat zich in de woning en de kelderbox bevindt. Ook de stelling van eiser dat hij in voorlopige hechtenis zat en het tijdsverloop sinds het onderzoek in de woning maken niet dat de openbare orde niet langer is verstoord en de sluiting daarom niet noodzakelijk zou zijn. De voorlopige hechtenis, betreft een tijdelijke en persoonsgebonden maatregel en laat onverlet dat de burgemeester er belang bij had om de woning te sluiten vanwege de hiervoor vermelde redenen. Voor wat betreft het tijdsverloop geldt dat verweerder onweersproken naar voren heeft gebracht dat dat hij niet eerder dan na ontvangst van de bestuurlijke rapportage van 14 april 2021 op de hoogte is gesteld van het politieonderzoek in de woning van eiser en dat verweerder eerst een voornemen tot sluiting kenbaar heeft gemaakt waartegen eiser een zienswijze heeft ingebracht. De rechtbank verwijst voor beide oordelen naar de uitspraak van de ABRvS van 31 maart 2021, r.o. 6.1. (ECLI:NL:RVS:2021:668), waarin het overigens anders dan eiser ter zitting stelde ook ging om een sluiting voor een periode van 3 maanden.
Evenredigheid en proportionaliteit
12. Eiser voert onder verwijzing naar de overzichtsuitspraak van de ABRvS van 7 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1468) aan dat de sluiting evenredig en proportioneel moet zijn en er een belangenafweging gemaakt moet worden. Verweerder heeft geen belangenafweging gemaakt. Dat er geen verdachte zaken rond het pand plaatsvonden is van belang voor zowel de noodzakelijkheid van de sluiting, als voor de evenredigheid ervan. Verweerder heeft onvoldoende toegelicht waarom er na een half jaar niet ook voor een minder vergaande maatregel gekozen kon worden. Verweerder heeft niet getoetst of de sluiting van de woning in strijd is met de subsidiariteit en proportionaliteit. Verder heeft verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld omdat verweerder niet bij de verhuurder van de woning heeft nagevraagd of eiser op een zwarte lijst is geplaatst.
13. De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting onder meer de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting van belang zijn. Dit is overwogen in de overzichtsuitspraak van de ABRvS van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912).Ten aanzien van de verwijtbaarheid kan de rechtbank verweerder volgen in zijn standpunt dat verzoeker als huurder verantwoordelijk is voor hetgeen in de woning en de kelderbox gebeurt. Ten aanzien van de gevolgen van de sluiting overweegt de rechtbank het volgende. Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS anders indien de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen.
De rechtbank stelt vast dat van een bijzondere binding met de woning niet is gebleken, zodat verweerder op deze grond geen nader onderzoek hoefde in te stellen naar vervangende geschikte woonruimte voor eiser. De gevolgen van een woningsluiting kunnen volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS echter ook bijzonder zwaar zijn indien de betrokkene niet kan terugkeren in de woning na de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting zijn huurcontract wordt ontbonden. In dat kader dient ook betekenis te worden toegekend aan de vraag of de betrokkene door sluiting van de woning op een zogenoemde zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie. Dit hoeft zich echter niet zonder meer tegen sluiting te verzetten, bijvoorbeeld niet als de betrokkene een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:719) of gezien de ernst van de overtreding (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1149). [1] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen overwegen dat eisers belangen gelegen in het voortzetten van zijn woongenot en het niet terechtkomen op een zwarte lijst, niet zwaarder wegen dan het algemeen belang dat gediend is met handhavend optreden. Dit gelet op wat er is overwogen over de noodzaak tot sluiting van de woning.
Sluiting kelderbox
14. Eiser voert tot slot aan dat de sluiting van de berging op grond van artikel 174a van de Gemeentewet geen stand kan houden. Een dergelijke sluiting moet gebaseerd zijn op een gedraging van eiser zelf. Eiser wist niet van de wapens in de kelderbox en daarom kan het niet als een gedraging van klager ‘zelf’ worden aangemerkt en kan verweerder niet sluiten.
15. Toepassing van de in artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet gegeven bevoegdheid tot sluiting van een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf, vereist dat er gedragingen zijn die de openbare orde verstoren. Verweerder heeft het aantreffen van (automatische) wapens in de kelderbox mogen aanmerken als een gedraging die de openbare orde verstoort. Eiser is als huurder van de woning en de kelderbox verantwoordelijk voor wat er in die woning en kelderbox gebeurt. De enkele (boude) ontkenning door eiser van wetenschap van wapens in een kelderbox is niet voldoende om zich van die verantwoordelijkheid te ontslaan. Verweerder was daarom bevoegd om de kelderbox te sluiten.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2022.
griffier
rechter
De rechter is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.