ECLI:NL:RBMNE:2022:5949

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
9849974
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding wegens lasterlijke uitlatingen in erfrechtprocedure

In deze zaak heeft eiser, betrokken bij een erfrechtprocedure, schadevergoeding gevorderd van gedaagde partijen wegens lasterlijke uitlatingen die gedaan zouden zijn in het kader van die procedure. Eiser stelt dat gedaagde sub 2 c.s. ongefundeerde beschuldigingen van strafbare feiten hebben geuit, die zijn eer en goede naam hebben aangetast. De kantonrechter heeft de vordering van eiser afgewezen, omdat de uitlatingen van gedaagde sub 2 c.s. zijn gedaan in de context van gerechtelijke procedures en relevant zijn voor hun verweer. De kantonrechter oordeelt dat het recht van gedaagde sub 2 c.s. op vrijheid van meningsuiting zwaarder weegt dan het recht van eiser op eer en goede naam. De uitlatingen zijn niet als onrechtmatig aangemerkt, omdat ze zijn gedaan in een besloten procedure en eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te verweren. De kantonrechter heeft ook overwogen dat de uitlatingen zijn onderbouwd met stukken en dat er geen bewijs is dat gedaagde sub 2 c.s. wisten dat hun uitlatingen onjuist waren. Eiser is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9849974 UC EXPL 22-2989 MS/5566
Vonnis van 21 december 2022
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
procederende in persoon,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 1] ,

2.[gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 2] , en gezamenlijk met [gedaagde sub 1] [gedaagde sub 2] c.s.,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 februari 2022;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van 22 maart 2022;
  • het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland van 20 april 2022, waarin de zaak is verwezen naar de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 23 november 2022;
  • de van de kant van [eiser] voorafgaand aan de mondelinge behandeling ingezonden aanvullende producties 1 t/m 38;
  • de mondelinge behandeling van 23 november 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft gehouden.
1.2.
[eiser] heeft de aanvullende producties 1 t/m 38 bij akte overgelegd. In deze akte reageert [eiser] op de conclusie van antwoord in conventie. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter beslist dat deze akte daarom als verkapte conclusie van repliek moet worden aangemerkt en buiten beschouwing zal worden gelaten. De aanvullende producties 1 t/m 38 zijn wel tot het geding toegelaten.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter besloten dat vandaag in de zaak uitspraak wordt gedaan.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn betrokken bij een gerechtelijke procedure bij de rechtbank Gelderland over de nalatenschap (de nalatenschap) van [A] (de erflater). In die procedure (de erfrechtprocedure) vordert [eiser] – samen met andere eisers – van onder andere [gedaagde sub 1] inbreng van gelden in de boedel van de nalatenschap die zij (via haar vader) van de erflater heeft ontvangen.
2.2.
In verband met de nalatenschap heeft ook een verzoekschriftprocedure plaatsgevonden, waarin de rechtbank Gelderland is verzocht om [eiser] te benoemen tot vereffenaar in de nalatenschap (de verzoekschriftprocedure). [gedaagde sub 1] was verweerster in de verzoekschriftprocedure, en werd daarin bijgestaan door [gedaagde sub 2] .
2.3.
[gedaagde sub 2] c.s. hebben in de conclusie van antwoord in de erfrechtprocedure onder andere gesteld dat – kort samengevat – [eiser] in het verleden in Zuid-Afrika meermaals frauduleus zou hebben gehandeld. Het zou daarbij onder andere zijn gegaan om het vervalsen van cheques. Die stellingen hebben zij herhaald en aangevuld in (het verweerschrift in) de verzoekschriftprocedure. In dat kader hebben [gedaagde sub 2] c.s. ook gesteld dat [eiser] fraude heeft gepleegd bij de aankoop van een [.] in Zuid-Afrika, waardoor de verkoper in zodanige financiële problemen is gekomen dat hij uiteindelijk zelfmoord heeft gepleegd.
2.4.
Na betwisting door [eiser] zijn die stellingen in de verzoekschriftprocedure niet komen vast te staan. Bij beschikking van 9 december 2021 is het verzoek toegewezen en is [eiser] benoemd tot vereffenaar in de nalatenschap. De erfrechtprocedure loopt nog.
2.5.
Bij brieven van 11 december 2021 en 5 januari 2022 heeft [eiser] aan [gedaagde sub 2] c.s. verzocht om op de in rechtsoverweging 2.3 genoemde stellingen terug te komen en deze in te trekken, en aangekondigd dat hij bij gebreke daarvan “een lasterprocedure” tegen [gedaagde sub 2] c.s. zou starten. [gedaagde sub 2] c.s. hebben daar geen gevolg aan gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub 2] c.s. te veroordelen om aan [eiser] te betalen € 25.000,-. Daaraan legt [eiser] het volgende ten grondslag. Volgens [eiser] behelzen de in rechtsoverweging 2.3 hierboven genoemde stellingen uitlatingen die jegens [eiser] lasterlijk zijn, nu het gaat om ongefundeerde beschuldigingen van strafbare feiten. Die uitlatingen vinden geen steun in het feitenmateriaal en worden ook niet gedragen door deugdelijk onderzoek. De desbetreffende stellingen voegen volgens [eiser] ook niets toe aan het verweer van [gedaagde sub 1] in de erfrechtprocedure en de verzoekschriftprocedure. [eiser] stelt dat hij door de uitlatingen van [gedaagde sub 2] c.s. in zijn eer en goede naam is aangetast en reputatieschade heeft geleden. Op grond daarvan vordert [eiser] vergoeding van € 5.000,- aan materiële schade en € 100.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente met veroordeling van [gedaagde sub 2] c.s. in de proceskosten. [eiser] beperkt zijn vorderingen in het kader van deze procedure echter tot een maximum van € 25.000,- en doet afstand van het meerdere.
3.2.
[gedaagde sub 2] c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. [gedaagde sub 2] c.s. betwisten dat de uitlatingen een onrechtmatige daad jegens [eiser] opleveren. [gedaagde sub 2] c.s. betwisten ook dat [eiser] door de uitspraken schade heeft geleden.
3.3.
Verder hebben [gedaagde sub 2] c.s. in reconventie gevorderd dat [eiser] wordt veroordeeld om zowel aan [gedaagde sub 1] als aan [gedaagde sub 2] € 25.000,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Daaraan hebben [gedaagde sub 2] c.s. ten grondslag dat [eiser] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door hen “toxisch obsessief” te noemen en hen er ten onrechte van te beschuldigen dat zij hebben geprobeerd de rechter in de erfrechtprocedure te misleiden. Tijdens de mondelinge behandeling is van de kant van [gedaagde sub 2] c.s. aangegeven dat de vordering in reconventie slechts is ingesteld voor het geval de vordering in conventie zou worden toegewezen. Naar de kantonrechter begrijpt gaat het dus om een voorwaardelijke vordering in reconventie.
3.4.
De conclusie van antwoord in reconventie van [eiser] strekt tot afwijzing van de vordering van [gedaagde sub 2] c.s. met veroordeling van [gedaagde sub 2] c.s. in de proceskosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak moet allereerst worden beoordeeld of de uitlatingen van [gedaagde sub 2] c.s. een onrechtmatig daad opleveren jegens [eiser] in de zin van artikel 6:162 BW. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend. De redenen daarvoor zijn als volgt.
4.2.
De kantonrechter kan zich op zichzelf voorstellen dat het voor [eiser] onprettig is om met deze uitlatingen geconfronteerd te worden, nu die volgens hem ongefundeerd zijn. Dat is echter niet voldoende om die uitlatingen als onrechtmatig aan te merken. Tegenover het recht van [eiser] op eer en goede naam, staat immers het recht van [gedaagde sub 2] c.s. op vrijheid van meningsuiting. [1] Voor het antwoord op de vraag welk recht in dit geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen. Het belang van [eiser] is er in gelegen dat hij niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan ernstige beschuldigingen. Het belang van [gedaagde sub 2] c.s. is er in gelegen dat zij niet worden beperkt in hun mogelijkheid om op te komen voor hun eigen belangen en verweer te voeren in gerechtelijke procedures. Bij de afweging van die belangen dient onder meer te worden gelet op (i) de ernst van de te verwachten gevolgen van de uitlatingen voor [eiser] , (ii) het belang van de gedane uitlatingen voor [gedaagde sub 2] c.s. en (iii) de mate waarin die uitlatingen steun vinden in het op dat moment beschikbare feitenmateriaal dan wel anderszins niet lichtvaardig zijn gedaan. [2] Ook speelt daarbij een rol dat niet te snel een beperking mag worden opgelegd aan wat partijen in een procedure naar voren mogen brengen.
4.3.
Bij de beoordeling van de vordering van [eiser] wordt vooropgesteld dat de uitlatingen van [gedaagde sub 2] c.s. zijn gedaan in de relatieve beslotenheid van gerechtelijke procedures. Als er als gevolg van de uitlatingen van [gedaagde sub 2] c.s. al sprake zou (kunnen) zijn van een aantasting van de eer en goede naam, dan geldt die aantasting slechts ten opzichte van de in die gerechtelijke procedures betrokken partijen en eventuele andere aanwezigen. Bovendien heeft [eiser] in het kader van die gerechtelijke procedures voldoende gelegenheid om de eventuele onjuistheid van die uitlatingen aan de orde te stellen. Dat [eiser] zich heeft kunnen verweren tegen die door [gedaagde sub 2] c.s. gedane uitlatingen, blijkt ook uit het feit dat hij – ondanks de aangevoerde stellingen en verweren – door de rechtbank benoemd is tot vereffenaar. Tegen die achtergrond zijn de uitlatingen niet op een lijn te stellen met bijvoorbeeld in de openbare media gedane uitlatingen en zijn de gevolgen voor [eiser] in zoverre beperkt.
4.4.
[gedaagde sub 2] c.s. hebben verder aangegeven dat en waarom de gedane uitlatingen relevant zijn in het kader van het verweer van [gedaagde sub 1] in die gerechtelijke procedures. Voor wat betreft de erfrechtprocedure gaat het met name om de stelling (van de erflater) dat [eiser] in Zuid-Afrika zonder toestemming van de erflater een cheque van hem heeft geïncasseerd. [gedaagde sub 2] c.s. hebben toegelicht dat het belang van die stelling er in is gelegen dat daaruit volgt dat niet alleen (de vader van) [gedaagde sub 1] gelden van de erflater heeft verkregen, maar ook [eiser] . Dit als verweer tegen de vordering van [eiser] tot inbreng van gelden in de boedel van de nalatenschap door [gedaagde sub 1] . Voor wat betreft de verzoekschriftprocedure hebben [gedaagde sub 2] c.s. uitgelegd dat zij de desbetreffende uitlatingen hebben gedaan in het kader van hun betoog dat zij [eiser] niet vertrouwen met een onafhankelijke en eerlijke afwikkeling van de erfrechtzaak. Ook dat kan de kantonrechter volgen. Het gaat hier dus met andere woorden om uitlatingen die dienstbaar zijn aan het verweer van [gedaagde sub 1] in de gerechtelijke procedures tussen partijen. Anders dan [eiser] heeft aangevoerd zijn [gedaagde sub 2] c.s. daarin niet te ver gegaan. In de context van de gerechtelijke procedure en het belang van [gedaagde sub 2] c.s. om zich in dat kader effectief te (kunnen) verweren zijn de uitlatingen niet als grensoverschrijdend te beschouwen.
4.5.
Daar komt bij dat [gedaagde sub 2] c.s. de uitlatingen in het kader van hun verweer met stukken hebben onderbouwd. In zoverre kan dus niet al op voorhand worden vastgesteld dat voor die uitlatingen onvoldoende feitelijke aanknopingspunten bestaan. Het is uiteindelijk aan de rechter in de erfrecht- en verzoekschriftprocedure om een oordeel te geven over de stellingen van [gedaagde sub 2] c.s. en de uitlatingen die zij in dat kader hebben gedaan.
4.6.
Voor wat betreft de stelling dat de verkoper van de [.] zich als gevolg van de door [eiser] veroorzaakte financiële problemen van het leven heeft beroofd, is op zichzelf juist dat dit niet met zoveel woorden volgt uit de verklaring van de zoon van de verkoper, waar [gedaagde sub 2] c.s. in dit kader naar verwijzen. Het is echter niet gebleken dat [gedaagde sub 2] c.s. wisten of hadden moeten weten dat die uitlating onjuist was, zoals [eiser] stelt. Ook overigens is niet gebleken dat [gedaagde sub 2] c.s. die uitlating (te) lichtvaardig hebben gedaan. Daarbij weegt de kantonrechter mee de in rechtsoverwegingen 4.3 en 4.4 hierboven genoemde context van de gerechtelijke procedure, waarin die uitlating is gedaan.
4.7.
De slotsom van het voorgaande is dan ook dat het belang van [gedaagde sub 2] c.s. om zich in de gerechtelijke procedures effectief te kunnen verweren, in dit geval zwaarder weegt dan het recht van [eiser] om niet lichtvaardig te worden blootgesteld aan beschuldigingen. Gelet daarop zal de vordering van [eiser] worden afgewezen. Dat betekent dat [eiser] geen gelijk krijgt.
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [gedaagde sub 2] c.s. heeft in dat verband aanspraak gemaakt op vergoeding van gederfde looninkomsten voor vier uur, te bepalen op € 149,36. Aangezien [eiser] dit bedrag niet heeft betwist zal ook de kantonrechter daarvan uitgaan.
Voorwaardelijke vordering in reconventie
4.9.
Nu de vordering van [eiser] niet zal worden toegewezen, is de voorwaarde waaronder [gedaagde sub 2] c.s. hun vordering in reconventie hebben ingesteld, niet in vervulling gegaan. De kantonrechter komt daarom aan de behandeling van deze vordering niet toe.
De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vorderingen van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] c.s., tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 149,36;
Verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W.A. Schimmel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 december 2022.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Hoge Raad van 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210.
2.Zie ook de uitspraak van de Hoge Raad van 24 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221.