In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 november 2022 uitspraak gedaan over een klacht van [betrokkene] tegen het Leger des Heils. De klacht betreft de toepassing van onvrijwillige zorg en een gedeeltelijk terreinverbod. [betrokkene] heeft op 7 juli 2022 een klacht ingediend bij de Klachtencommissie Onvrijwillige Zorg (KCOZ) over een time-out die hem was opgelegd en het terreinverbod dat hem was opgelegd na zijn terugkeer. De KCOZ heeft de klacht op 31 augustus 2022 ongegrond verklaard, maar [betrokkene] is het daar niet mee eens en heeft de rechtbank verzocht de klacht gegrond te verklaren en schadevergoeding te ontvangen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [betrokkene] ontvankelijk is in zijn verzoek. De rechtbank verklaart de klacht over de time-out gegrond, omdat de Wzd niet in acht is genomen bij de toepassing van onvrijwillige zorg. De rechtbank oordeelt dat er weliswaar sprake was van een ernstig nadeel, maar dat de formele vereisten voor de toepassing van onvrijwillige zorg niet zijn nageleefd. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen, omdat de administratieve tekortkomingen niet direct aan [betrokkene] zijn toe te rekenen.
Wat betreft het gedeeltelijke terreinverbod oordeelt de rechtbank dat dit geen onvrijwillige zorg betreft, maar een huisregel die voor alle bewoners geldt. De rechtbank verklaart deze klacht ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing is openbaar uitgesproken en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.