ECLI:NL:RBMNE:2022:5939

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
UTR 21/3486
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag afvalstoffenheffing en kamerverhuur; beoordeling van het vertrouwensbeginsel, rechtzekerheidsbeginsel en legaliteitsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een aanslag afvalstoffenheffing die aan eiseres was opgelegd door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de aanslag van € 292,25, opgelegd in een beschikking van 30 april 2021. In de uitspraak op bezwaar van 18 oktober 2021 werd het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. De rechtbank behandelde de zaak op een hybride zitting op 9 september 2022, waar eiseres in persoon verscheen en verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, D. de Winter.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente verplicht is zorg te dragen voor de inzameling van huishoudelijk afval en dat de gemeenteraad een afvalstoffenheffing kan instellen. Het geschil draaide om de vraag of er in het belastingjaar 2021 sprake was van kamerverhuur. Eiseres stelde dat de aanslag aan de verhuurder opgelegd moest worden, maar de rechtbank oordeelde dat eiseres op 1 januari 2021 als enige gebruiker van het perceel kwalificeerde en dat er geen sprake was van kamerverhuur. De rechtbank verwierp ook de beroepsgronden van eiseres met betrekking tot het vertrouwensbeginsel, rechtzekerheidsbeginsel en legaliteitsbeginsel, en concludeerde dat de aanslag terecht was opgelegd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3486

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht,verweerder
(gemachtigde: M. Boerlage).
Als derde-partij neemt aan het geding deel de verhuurder/eigenaar:
[derde-partij].

Procesverloop

In de beschikking van 30 april 2021 heeft verweerder een aanslag afvalstoffenheffing van € 292,25 opgelegd.
Eiseres is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van 18 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de hybride zitting van 9 september 2022. Eiseres is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, D. de Winter. Tevens heeft aan de zitting deelgenomen [derde-partij] .

Overwegingen

1. De gemeente is verplicht zorg te dragen voor de inzameling van huishoudelijk afval bij de percelen waar zulk afval kan ontstaan. [1] De gemeenteraad kan een afvalstoffenheffing instellen, waaraan degenen die gebruik maken van een perceel - ten aanzien waarvan een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt - kunnen worden onderworpen. [2] De Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing 2021 (hierna te noemen: ‘de Verordening afvalstoffenheffing’) geeft hier verder invulling aan. De Verordening afvalstoffenheffing bepaalt dat belasting wordt geheven van degene die in de gemeente gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijk afval geldt. [3]
2. Niet in geschil is dat eiser krachtens een persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel.
3. Het geschil in deze zaak heeft betrekking op de vraag of er in het belastingjaar 2021 sprake is van kamerverhuur en of de aanslag afvalstoffenheffing met betrekking tot 2021 terecht aan eiseres is opgelegd. Eiseres stelt dat er sprake is van kamerverhuur. De aanslag afvalstofheffing dient daarom volgens eiseres opgelegd te worden aan de verhuurder. Verweerder (en verhuurder) betwisten dit.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. De afvalstoffenheffing is een tijdstipheffing. Dit houdt in dat voor de afvalstoffenheffing de juridische en feitelijke situatie op één tijdstip bepalend is. Op de website van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht blijkt dat de situatie op 1 januari (2021) bepalend is voor de vaststelling van het tarief. [4] Indien naar de relevante omstandigheden wordt gekeken, maakt eiseres op 1 januari 2021 als enige gebruik van het perceel. Dat één kamer niet aan haar verhuurd is, maakt dat niet anders, want die ene kamer werd niet verhuurd aan iemand anders. De woning op zichzelf is niet bedoeld om aan meerdere partijen te verhuren en is ook niet verhuurd geweest aan meerdere partijen. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres zich op 1 januari 2021 kwalificeert als (enige) gebruiker van het perceel en dat er geen sprake is van kamerverhuur. Daarbij komt dat in de huurovereenkomst (ondertekend door eiseres op 28 september 2019) de passages met betrekking tot kamerverhuur zijn doorgehaald. Dit wijst er op dat ook eiseres bij aanvang van de huurrelatie voor ogen had dat de gehele woning (met uitzondering van één kamer) zou worden gehuurd door eiseres en dat er geen sprake was van kamerverhuur. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de aanslag afvalstoffenheffing terecht aan eiseres is opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Wat eiseres in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Beroep op het vertrouwensbeginsel
6. Eiseres stelt dat er in strijd met het vertrouwensbeginsel is gehandeld, omdat verweerder in voorgaande belastingjaren (2019 en 2020) wel uitging van kamerhuur en in dit belastingjaar niet. Verweerder betwist het standpunt van eiseres. De rechtbank oordeelt als volgt. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat eiseres aannemelijk maakt dat van de zijde van verweerder toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit eiseres in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat er voor het belastingjaar 2021 geen aanslag zou worden opgelegd. [5] Volgens verweerder is niet toegezegd dat er in belastingjaar 2021 geen aanslag aan eiseres zou worden opgelegd. Eiseres maakt niet aannemelijk dat verweerder dat wel heeft toegezegd. Daarbij komt (zoals ook onder punt 4 is vermeld) dat het gaat om een tijdstipheffing. Op 1 januari van een belastingjaar kan de situatie anders zijn ten opzichte van een voorgaand belastingjaar. Dat in voorgaande jaren geen aanslag afvalstoffenheffing aan eiseres is opgelegd, wil niet zeggen dat het voor dit belastingjaar hetzelfde is. De situatie op 1 januari kan immers veranderen. Het kan ook zijn dat het opleggen van de afvalstoffenheffing in voorgaande jaren heeft berust op een omissie aan de zijde van verweerder , maar dan kan niet verwacht worden dat deze omissie wordt herhaald. De beroepsgrond slaagt niet.
Beroep op het rechtzekerheidsbeginsel
7. Ook is er volgens eiseres in strijd met het rechtzekerheidsbeginsel gehandeld omdat er op de website van verweerder staat vermeld dat zij als kamerhuurder geen afvalstofheffing hoeft te betalen. De rechtbank is echter van oordeel dat eiseres op 1 januari 2021 niet kwalificeert als een kamerhuurder als bedoeld op de website van verweerder omdat zij op 1 januari 2020 als enige de woning huurt. Een beroep op de betreffende informatie op de website van verweerder komt eiseres dan ook niet toe. Eiseres stelt ook nog dat er in strijd met het rechtzekerheidsbeginsel is gehandeld omdat verweerder besluiten met betrekking tot eerdere jaren terzijde heeft geschoven. De rechtbank gaat hier niet in mee. Hiervoor wordt verwezen naar overweging 4 met betrekking tot de tijdstipheffing. De beroepsgrond slaagt niet.
Beroep op het legaliteitsbeginsel
8. Eiseres stelt dat niet voldaan is aan het legaliteitsbeginsel, omdat verweerder zijn beslissing enkel heeft gebaseerd op telefonisch contact tussen verhuurder en verweerder. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met deze stelling niet aannemelijk maakt dat verweerder in strijd met het legaliteitsbeginsel heeft gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van A. Kasi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Art. 10.21 en 10.22 Wet Milieubeheer
2.Art. 15.33 Wet Milieubeheer
3.Art. 3 van de Verordening afvalstoffenheffing
4.Art. 6 lid 1 van de Verordening afvalstoffenheffing
5.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069