Overwegingen
2. De woning is een in 2014 gebouwd appartement op de derde verdieping met een gebruiksoppervlakte van 94 m², een onderpandige berging / schuur van 5 m² en een balkon van 6 m².
3. In geschil is de WOZ-waarde van de woning. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk
€ 362.000,-. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde en heeft om die te onderbouwen een taxatiematrix overgelegd.
4. Verweerder moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde van de woning niet hoger dan de waarde in het economisch verkeer heeft vastgesteld. De waarde in het economisch verkeer wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode, waarbij rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen.
5. De rechtbank vindt dat verweerder met het verweerschrift, de overgelegde taxatiematrix en de toelichting op zitting aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Met de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer de perceeloppervlakte. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
6. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank legt hierna uit waarom.
[adres 2] en [adres 3] , en [adres 4]
7. Eiser heeft op de zitting de beroepsgronden dat de referentiewoningen [adres 2] en [adres 3] , en [adres 4] niet bruikbaar zijn ter onderbouwing van de WOZ-waarde van de woning van eiser ingetrokken, omdat verweerder deze woningen niet meer als referentiewoningen gebruikt. Deze gronden worden daarom niet besproken.
8. Eiser draagt in het beroepschrift de woning [adres 5] aan als goed vergelijkbaar pand. Verweerder is het hiermee eens en heeft deze woning als referentiewoning gebruikt. Daarmee behoeft deze grond geen nadere bespreking.
Verkoopdata van de referentiewoningen
9. Eiser voert op de zitting aan dat de verkoopdata van de vier referentiewoningen erg ver van de waardepeildatum liggen en daarom minder goed vergelijkbaar zijn.
10. Deze grond slaagt niet. De verkoopdata van referentiewoningen [adres 6] , [adres 7] en [adres 8] liggen binnen de bandbreedte van een jaar voor of na de waardepeildatum. Referentiewoning [adres 5] valt buiten deze bandbreedte. Zelfs als verweerder geen rekening zou houden met dit laatste referentieobject, is de vastgestelde waarde met de eerste drie genoemde referentiewoningen voldoende aannemelijk gemaakt.
11. Eiser heeft op de zitting de beroepsgrond dat verweerder onvoldoende rekening met de ligging van de woning heeft gehouden ingetrokken. Deze grond wordt daarom niet besproken.
De KOUDV+L-factoren12. Eiser stelt dat op het taxatieverslag de KOUDV+L-factoren van de referentiewoningen en de woning zijn vermeld zonder dat inzichtelijk is gemaakt hoe de onderlinge verschillen gecorrigeerd zijn. Volgens eiser moeten deze factoren met cijfers worden onderbouwd.
13. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder rekenkundig de verschillen in de KOUD+L-waarderingen, in dit geval het onderhouds- en voorzieningenniveau, had moeten aantonen. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat niet met correcties wordt gerekend, maar dat de getaxeerde waarde van de woning wordt afgezet tegen de gerealiseerde verkoopcijfers van de referentiewoningen. Volgens verweerder zou het hanteren van correctiepercentages berusten op aannames die geen beter beeld van de markt opleveren. De rechtbank merkt nog op dat er bij de WOZ-waardevaststelling ook geen verplichting bestaat om voor de waardebepalende factoren een rekenmodel te gebruiken of correctiepercentages te hanteren. Verweerder is vrij in de manier waarop hij de waarde middels onderbouwende verkopen aannemelijk maakt. Volgens de rechtbank heeft verweerder in voldoende in mate inzicht gegeven in de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen door waardebepalende factoren te vermelden en deze per woning te kwalificeren. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Voor zover eiser klaagt over het niet inzichtelijk maken van de waardering van alle KOUDV+L-factoren heeft verweerder er terecht op gewezen dat aan eiser het taxatieverslag met daarop de kwalificaties voor onderhoud en voorzieningen van de woning en de referentiewoningen is verstrekt. In het taxatieverslag worden de waardebepalende factoren van de woning vermeld die door verweerder gebruikt worden voor wat betreft onderhoud (daarbij inbegrepen kwaliteit van het object) en voorzieningenniveau. Uitstraling wordt niet apart vermeld maar is controleerbaar en inzichtelijk door middel van de foto’s in het taxatieverslag. Doelmatigheid is in dit geval geen criterium dat is gebruikt in het model. De ligging is verdisconteerd in de verkoopcijfers. Verweerder heeft in beroep mede aan de hand van een taxatiematrix een verdere onderbouwing gegeven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op deze wijze voldoende inzicht heeft gegeven op welke wijze rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. De beroepsgrond slaagt niet.
Reserve Vereniging van Eigenaren (VvE)
15. Eiser voert aan dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld, omdat verweerder er geen rekening mee heeft gehouden dat de verkoopcijfers van de referentieobjecten met het aandeel in de VvE-reserve gecorrigeerd moeten worden.
16. De beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft zowel in de uitspraak op bezwaar als op de zitting toegelicht dat bij het vaststellen van de WOZ-waarde rekening wordt gehouden met het aandeel van de VvE-reserve op de transactiesommen van de referentieobjecten. Dit aandeel wordt bij de referentiewoningen in aftrek genomen op de verkoopprijs.
17. Eiser voert in het beroepschrift aan dat verweerder in de uitspraak op bezwaar niet inzichtelijk heeft gemaakt of en hoe de indexering van de verkoopcijfers toegepast worden. De rechtbank begrijpt dat eiser hiermee de vraag stelt of er een indexering in de uitspraak op bezwaar is toegepast. En, zo ja, op welke wijze dat is gebeurd.
18. De rechtbank stelt voorop dat zij er van uit gaat dat eiser in de bezwaarfase de beschikking had over het in die fase relevante indexeringspercentage. In de uitspraak op bezwaar en in het verweerschrift licht verweerder namelijk toe dat het indexeringspercentage aan eiser is toegezonden. Eiser heeft dit niet betwist. De beroepsgrond van eiser veronderstelt volgens de rechtbank dat verweerder in bezwaar een cijfermatige indexering van de onderbouwende verkoopcijfers heeft toegepast. Uit de uitspraak op bezwaar blijkt dat echter niet. En ook anderszins is niet gebleken, dat in bezwaar sprake is geweest van een cijfermatige toepassing en uitwerking van een indexering. Voor die conclusie heeft eiser geen aanknopingspunt geboden. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
19. Eiser stelt vervolgens op de zitting dat met de grond in het beroepschrift wordt bedoeld dat verweerder de aan de indexeringspercentages ten grondslag liggende verkoopcijfers en verkoopdata had moeten overleggen.
20. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. De rechtbank stelt vast dat eiser in het bezwaarschrift heeft verzocht om verstrekking van de op de zaak betrekking hebbende stukken, waaronder de onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum. Verweerder heeft dat niet gedaan in de uitspraak op bezwaar. Eiser stelt dat hij dit verzoek heeft herhaald op de hoorzitting maar dit is niet gebleken uit het verslag van de hoorzitting dat in de uitspraak op bezwaar is opgenomen. In het verweerschrift heeft verweerder er expliciet op gewezen dat eiser op de hoorzitting niet opnieuw heeft aangevoerd dat hij informatie mist door het niet toesturen van de gevraagde stukken. Eiser heeft niet schriftelijk op het verweerschrift gereageerd en heeft dit punt pas op het laatste moment op de zitting de orde gesteld. Omdat niet is gebleken dat eiser zijn verzoek op de hoorzitting heeft herhaald, moet de rechtbank er van uit gaan dat eiser kennelijk geen behoefte meer had aan deze stukken. De rechtbank vindt het in de beroepsfase opnieuw aanvoeren van deze grond, die eiser dus eerder heeft laten vallen, in strijd is met een goede procesorde en zal deze beroepsgrond daarom buiten beschouwing laten.21. Eiser voert op de zitting aan dat verweerder hem de gegevens had moeten verstrekken die ten grondslag liggen aan de indexering van de verkoopcijfers van de referentiewoningen naar de waardepeildatum. Hij verwijst daarbij naar de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 30 juni 2022, zaaknummer UTR 21/4685, en 26 juli 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:3338. 22. Deze beroepsgrond kan niet slagen. De uitspraak van 26 juli 2022is niet vergelijkbaar met de zaak van eiser. In die uitspraak heeft de rechtbank in het kader van de op de zaak betrekking hebbende stukken namelijk vastgesteld dat het taxatieverslag nauwelijks informatie bevatte.
23. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.