ECLI:NL:RBMNE:2022:5889
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een vrijstaande woonboerderij en de ongegrondverklaring van het beroep
In deze zaak heeft eiser op 28 februari 2021 een aanslag ontvangen op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), waarbij de waarde van zijn woning in [woonplaats] is vastgesteld op € 491.000,- per 1 januari 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar is op 18 oktober 2021 ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op 27 juni 2022 heeft behandeld via een Teams-beeldverbinding. Eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder ook door een gemachtigde en een taxateur werd bijgestaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning van eiser een vrijstaande woonboerderij is, gebouwd in 1885, met een gebruiksoppervlakte van 121 m2 en een kaveloppervlakte van 612 m2. Eiser betwist de vastgestelde waarde en stelt dat deze lager zou moeten zijn, namelijk € 450.000,-. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft de taxatiematrix van de verweerder beoordeeld, waarin de woning van eiser werd vergeleken met referentiewoningen in de omgeving.
Na beoordeling van de argumenten van eiser en de onderbouwing van de verweerder, concludeert de rechtbank dat de verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat de argumenten van eiser niet voldoende zijn om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 16 november 2022.