In deze zaak heeft eiser, een inwoner van [woonplaats], een verzoek om schadevergoeding ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen naar aanleiding van een fout in het systeem met betrekking tot het kindgebonden budget. In 2018 ontdekte de Belastingdienst dat bij het stopzetten van het kindgebonden budget, de automatische hervatting niet altijd plaatsvond. Dit leidde tot een herstelactie, waarbij eiser op 26 september 2020 werd geïnformeerd dat hij recht had op kindgebonden budget over de jaren 2014 en 2015. Eiser ontving op 9 oktober 2020 de definitieve berekeningen, inclusief een rentebedrag. Echter, de Belastingdienst weigerde het verzoek om schadevergoeding in een besluit van 11 augustus 2021, wat eiser aanvocht in bezwaar. Het bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 3 december 2021, waarop eiser beroep instelde.
De rechtbank heeft op 11 april 2022 de zaak behandeld. Eiser stelde dat de Belastingdienst onrechtmatig had gehandeld door hem niet tijdig het kindgebonden budget toe te kennen en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) niet te informeren. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst niet onrechtmatig had gehandeld, omdat eiser geen aanspraak maakte op automatische toekenning van het kindgebonden budget in 2014 en 2015. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van de Belastingdienst om het schadeverzoek af te wijzen een zelfstandig schadebesluit was, maar dat het niet tijdig nemen van een besluit wel onder bezwaar en beroep viel.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het de bezwaargrond over het informeren van de SVB betrof, en verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De Belastingdienst werd opgedragen het griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden. De rechtbank merkte op dat er geen proceskosten waren gemaakt die vergoed moesten worden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 28 april 2022.