ECLI:NL:RBMNE:2022:5812

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
UTR 22/4562
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering studiefinanciering wegens overschrijding bijverdiengrens en de behandeling van halfwezenpensioen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die studiefinanciering ontving, en de Dienst Uitvoering Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres ontving van 2015 tot en met 2018 studiefinanciering en ontving in 2018 een halfwezenpensioen van € 12.474,22. De minister heeft vastgesteld dat eiseres in 2018 de bijverdiengrens heeft overschreden door een totaal inkomen van € 22.828,- te hebben, terwijl de bijverdiengrens voor mbo-studenten in dat jaar € 14.456,- bedroeg. Hierdoor is eiseres verplicht om een bedrag van € 7.401,04 terug te betalen aan de minister.

Eiseres betoogde dat het halfwezenpensioen dat zij ontving, betrekking had op de jaren 2015, 2016 en 2017, en dat als dit bedrag over deze jaren was verspreid, zij de bijverdiengrens niet zou hebben overschreden. De rechtbank oordeelde echter dat de minister wettelijk verplicht is om het belastbaar loon, zoals vastgesteld door de Belastingdienst, als toetsingsinkomen te hanteren. De rechtbank stelde vast dat het halfwezenpensioen niet als een inkomensbestanddeel dat niet meetelt voor de berekening van het meerinkomen wordt beschouwd, en dat de minister niet van de wet kan afwijken.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat zij het bedrag van € 7.401,04 aan de minister moet terugbetalen. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier L. Ruizendaal.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4562
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
Dienst Uitvoering Onderwijs, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap(verweerder)
(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van verweerder op 22 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar vriend en de gemachtigde van verweerder.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Inleiding

1. Eiseres volgde van 2015 tot en met 2018 een mbo-opleiding en ontving studiefinanciering. In 2018 heeft eiseres een halfwezenpensioen ontvangen van
€ 12.474,22.
2. Op 30 maart 2022 heeft de minister bepaald dat eiseres in het jaar 2018 te veel heeft bijverdiend en dat zij daarom een bedrag van € 7.401,04 moet terugbetalen. Eiseres heeft namelijk € 22.828,- verdiend, terwijl eiseres als mbo-student in het jaar 2018 maximaal € 14.456,- mocht verdienen (de zogenoemde bijverdiengrens).
3. Met het bestreden besluit van 2 augustus 2022 op het bezwaar van eiseres is de minister bij zijn besluit gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

4. Eiseres vindt dat zij de bijverdiengrens niet heeft overschreden. Het halfwezen pensioen dat zij in 2018 heeft ontvangen is uitgekeerd voor de jaren 2015, 2016 en 2017. Als het bedrag wel over deze jaren was verspreid, was geen sprake geweest van het overschrijden van de bijverdiengrens.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen gelijk krijgt. Zij overweegt hiertoe als volgt.
6. In de Wet Studiefinanciering 2000 (Wet Studiefinanciering) staat dat als een mbo-student in een kalenderjaar meerinkomen heeft, dit leidt tot een vordering van de minister op de student. Meerinkomen is het toetsingsinkomen, verminderd met een vrije voet (in 2018 was dit € 14.456,-). [1] Toetsingsinkomen is het inkomen zoals bedoeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, kort gezegd het belastbaar loon. [2] In de Wet Studiefinanciering staan verder nog een aantal inkomensbestanddelen genoemd die wel tot het belastbaar inkomen worden gerekend, maar niet meetellen voor de berekening van het meerinkomen. Een halfwezenpensioen staat hier niet bij. [3]
7. Bij het vaststellen van het toetsingsinkomen is het belastbaar loon dus bepalend. Dit loon wordt vastgesteld door de Belastingdienst. In het geval van eiseres is bij het belastbaar loon over 2018 het gehele bedrag meegenomen dat eiseres aan halfwezenpensioen heeft ontvangen. De minister mocht volgens de wet van de hoogte van dit belastbaar loon uit gaan. [4]
8. In de Wet Studiefinanciering staat dat de minister in bijzondere gevallen van de wet kan afwijken. Dit wordt de hardheidsclausule genoemd. In deze clausule staat echter ook dat de minister met deze clausule niet van het begrip toetsingsinkomen kan afwijken. [5] De wetgever heeft er dus voor gekozen dat het door de Belastingdienst verstrekte inkomensgegeven in alle gevallen bepalend is voor het toetsingsinkomen en daarmee van het meerinkomen. Dat betekent dat de omstandigheid dat de bijverdiengrens is overschreden doordat het halfwezenpensioen in één jaar is betaald in plaats van over drie jaren, er niet toe leidt dat mag worden afgezien van een vordering in verband met meerinkomen. [6] De rechtbank begrijpt dat het oneerlijk voelt voor eiseres dat zij nu met een terugvordering wordt geconfronteerd. Maar dat komt dus voort uit het feit dat de minister wettelijk verplicht is om uit te gaan van het toetsingsinkomen en daarvan niet kan afwijken.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres nog steeds een bedrag van
€ 7.401,04 aan de minister moet terugbetalen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2022 door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 3.17, eerste lid, van de Wet Studiefinanciering.
2.Artikel 1 van de Wet Studiefinanciering en artikel 8, eerste en tweede lid, van de Awir.
3.Artikel 3.17, derde en vierde lid, van de Wet Studiefinanciering.
4.Zie bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep 22 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2129).
5.Artikel 11.5, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet Studiefinanciering.
6.Zie bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep 12 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2530).