Op 18 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, visserijbedrijven, een voorlopige voorziening vroegen tegen de reductie van hun zegenrechten voor brasemvisserij op het IJsselmeer. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had per 1 november 2021 de vergunningen voor het vangen van brasem met een zegen, een soort net, beperkt van zeven naar twee dagen. Dit besluit was gebaseerd op rapporten van Wageningen Marine Research (WMR), die aangaven dat het niet goed gaat met het brasembestand en dat reductie van de vangsten noodzakelijk is voor herstel.
Verzoekers voerden aan dat het besluit onvoldoende gemotiveerd was en dat de reductie disproportioneel was. Ze stelden dat de rapporten van WMR niet deugden en dat er geen duidelijke onderbouwing was voor de kritische grenswaarde van het brasembestand. De voorzieningenrechter oordeelde dat de beoordeling van de bezwaren van verzoekers te complex was voor een voorlopige voorziening en dat een uitgebreide beoordeling in een bodemprocedure noodzakelijk was. De voorzieningenrechter weegt de belangen van de minister, die het brasembestand wil beschermen, zwaarder dan die van de verzoekers, die hun visserijactiviteiten willen voortzetten. Daarom werden de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen.
De uitspraak benadrukt dat de voorzieningenrechter zich beperkt tot een belangenafweging en geen oordeel geeft over de rechtmatigheid van het besluit. De verzoekers kunnen in een later stadium beroep instellen tegen de beslissing op hun bezwaren. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.