Beoordeling door de voorzieningenrechter
1. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder tijdens de zitting op
21 november 2022 het besluit van 27 september 2022 heeft ingetrokken naar aanleiding van de door eiser ingediende gronden tegen dit besluit.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen belang heeft gesteld bij een inhoudelijke beoordeling van het ingetrokken besluit. Ter zitting heeft verweerder toegezegd dat hij een nieuw besluit zal nemen op deze bezwaren.
4. De voorzieningenrechter merkt voorts op dat het gedurende deze procedure duidelijk is geworden waar het eiser om gaat wat betreft de teveel geopenbaarde stukken op internet en wat betreft de handtekening van eiser die al dan niet deels nog zichtbaar zou zijn op geopenbaarde stukken. De voorzieningenrechter verwijst daartoe naar de brief van eiser van 30 november 2022 waarin hij dit heeft toegelicht. Het is aan verweerder om deze bezwaren samen met de eerdere ingediende bezwaren mee te nemen in de te nemen beslissing op de bezwaren.
Over het verzoek om een voorlopige voorziening
5. Ondanks dat de Awb hierin niet uitdrukkelijk voorziet, kan worden aangenomen dat een verzoek om een voorlopige voorziening hangende beroep kan worden getransformeerd naar een verzoek hangende bezwaar, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Artikel 8:81 van de Awb, noch enig ander artikel of de systematiek van deze wet, staat eraan in de weg dat na intrekking van een besluit op bezwaar het petitum van het verzoek wordt gewijzigd naar eenzelfde verzoek hangende het weer opengevallen bezwaar.
Is er een spoedeisend belang?
6. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is (of kan worden) in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
7. Na afloop van de geschorste zitting heeft verweerder bij brief van
7 december 2022 de voorzieningenrechter laten weten dat verweerder het complete [Wob Dossier 1] offline heeft gehaald en opdracht heeft gegeven om de betreffende data te verwijderen uit het webarchief. Sinds 7 december 2022 is de openbaarmaking waartegen het verzoek zicht richtte dus niet meer beschikbaar via internet dan wel het webarchief. Volgens verweerder is daarmee tegemoet gekomen aan de gevraagde voorziening en vervalt daarmee het belang.
8. Eiser heeft hierop in zijn reactie van 16 december 2022 aangevoerd dat hij nog wel een belang heeft. Volgens eiser wordt door het offline halen van het [Wob Dossier 2] weliswaar grotendeels tegemoetgekomen aan zijn verzoek, maar eiser wenst een voorziening die inhoudt dat de stukken ook van internet verwijderd blijven zolang zij niet in overeenstemming zijn met de AVG. Voorts voert eiser aan dat tot op heden nog steeds Woo-documenten op internet staan waarin (in ieder geval) de adresgegevens van eiser leesbaar zijn weergegeven. Het gaat om de documenten in de [Woo dossier 1] en [Woo dossier 2] . Eiser is er niet gerust op dat verweerder aanleiding ziet om alle Woo-documenten die niet voldoen aan de eisen die de AVG stelt van internet te verwijderen en verwijderd te houden.
9. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen is ingediend met betrekking tot het [Wob Dossier 1] . Het verzoek kan daarom alleen gaan over de geopenbaarde documenten in dat dossier, en niet op de andere door eiser genoemde Woo-dossiers. Wat betreft de door eiser na de zitting in zijn reactie van 30 november 2022 genoemde uitbreiding van zijn verzoek, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Eiser heeft in die reactie aangegeven dat de door hem aangewezen stukken nog meer (andere) gegevens bevatten die moeten worden gelakt, zoals de privénaam van een advocaat en de naam van privépersonen, niet zijnde eiser. De voorzieningenrechter bepaalt dat dit een ontoelaatbare uitbreiding betreft van het oorspronkelijke verzoek. Het is in strijd met de goede procesorde om het initiële verzoek op deze manier uit te willen breiden, nadat het initiële verzoek ter zitting met partijen is besproken waarbij eiser specifiek heeft aangegeven dat het hem gaat om verwijdering van zijn naam, de adressen [adres 1] en [adres 2] , de te veel geopenbaarde stukken en de stukken waarop zijn handtekening (al dan niet deels) te zien is. Deze uitbreiding valt buiten de omvang van het initiële verzoek dat eiser voor ogen had, zodat de voorzieningenrechter dit niet zal bespreken. Dit wordt mede ingegeven door het feit dat de zitting enkel is geschorst om eiser in het kader van zijn verzoek nadere duiding te geven aan de stukken die hij wil laten verwijderen.
10. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat verweerder het dossier [Wob Dossier 1] inmiddels offline heeft gehaald en gaat ervan uit dat dit offline blijft totdat verweerder een nieuwe beslissing heeft genomen op de bezwaren van eiser. Dit betekent dat verweerder tegemoetgekomen is aan het verzoek van eiser om gedurende de bezwaarprocedure eisers naam, de adressen [adres 1] en [adres 2] , de te veel geopenbaarde stukken en de stukken waarop zijn handtekening (deels) te zien is offline te halen. Er is derhalve geen spoedeisend belang meer om een voorziening te treffen, zodat het verzoek wordt afgewezen.
11. De voorzieningenrechter verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
12. De voorzieningenrechter kan gelet op de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep geen nieuwe beslistermijn opleggen, maar geeft verweerder het dringende advies zo spoedig mogelijk dan wel uiterlijk binnen zes weken te beslissen gelet op het eerdere gegronde beroep niet tijdig in de bezwaarfase van dit Wob-verzoek.
13. Omdat verweerder naar aanleiding van het beroep het bestreden besluit heeft ingetrokken, ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder te veroordelen tot de vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht. De voorzieningenrechter bepaalt verder dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt.
14. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding voor de proceskosten wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. De bijstand door de gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Eiser heeft ook gevraagd om een vergoeding van verletkosten (reistijd in totaal 2 uur en 2 uur zittingstijd) van € 196,- per uur. Verweerder heeft zich niet tegen de vergoeding van de gevraagde kosten verzet. Op grond van artikel 2, eerste lid, onder e, van het Bpb bedraagt de vergoeding voor de verletkosten maximaal € 89,-. De voorzieningenrechter stelt vast dat eiser reeds een vergoeding voor zijn reistijd heeft gehad in de uitspraak met zaaknummer UTR 22/5026, welke zaak gelijktijdig op zitting is behandeling met dit verzoek. De voorzieningenrechter stelt de verletkosten daarom vast op € 178,- (2 maal € 89,- voor de zittingstijd). De proceskosten die in totaal moeten worden vergoed bedragen € 2.455,-.