ECLI:NL:RBMNE:2022:5671

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
UTR 22/4078 en UTR 22/4533
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende openbaarmaking van persoonsgegevens

In deze zaak heeft eiser op 20 mei 2020 een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om documenten openbaar te maken met betrekking tot correspondentie over twee adressen. De gemeente Utrecht heeft een deel van de documenten openbaar gemaakt, maar eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de openbaarmaking van zijn naam- en adresgegevens. Op 15 september 2022 heeft eiser een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, geregistreerd onder zaaknummer UTR 22/4078, omdat de gemeente de documenten ook op internet had geplaatst, inclusief zijn persoonsgegevens. Tijdens de zitting op 21 november 2022 heeft de gemeente het besluit van 27 september 2022 ingetrokken, waardoor de primaire besluiten weer herleefden. De voorzieningenrechter heeft de behandeling van het verzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven om de stukken te duiden die hij als onterecht gepubliceerd beschouwde. Na verdere correspondentie hebben partijen toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder een nadere zitting. Op 27 december 2022 heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten en geoordeeld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat hij geen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het ingetrokken besluit. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de gemeente had toegezegd een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eiser en de documenten offline had gehaald. Eiser heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die door de gemeente moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/4078 en UTR 22/4533
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 december 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (verweerder)

(gemachtigden: mr. M. Snippe en mr. E.J.B. Rooke).

Inleiding

Eiser heeft op 20 mei 2020 een verzoek gedaan op grond van Wet openbaarheid van bestuur (Wob). In dit verzoek vraagt hij - kortgezegd- om documenten inzake correspondentie met betrekking tot [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats] aan hem te openbaren. Bij primaire deelbesluiten van 16 juli 2020, 30 september 2020 en 21 oktober 2020 heeft verweerder op dit verzoek beslist en een deel van de gevraagde documenten openbaar gemaakt, dan wel gedeeltelijk openbaar gemaakt. Tegen deze deelbesluiten heeft verzoeker afzonderlijk bezwaar gemaakt.
Op 15 september 2022 dient eiser een verzoek om voorlopige voorziening in tijdens de bezwaarprocedure. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer UTR 22/4078. De aanleiding van dit verzoek is als volgt. Verweerder heeft, in navolging van de primaire deelbesluiten, de stukken niet alleen naar eiser verzonden, maar ook integraal op internet geplaatst. Dit is het door verweerder genummerde [Wob Dossier 1] . De stukken bevatten echter ook de naam- en adresgegevens van eiser. Eiser wil deze openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van zijn naam- en adresgegevens ‘terugdraaien’. Eiser wil door het indienen van verzoek bewerkstelligen dat verweerder de stukken per direct van internet verwijdert en dat de stukken niet eerder op internet worden geplaatst dan nadat ieder hem betreffend gegeven dat als een persoonsgegeven in de zin van artikel 4, eerste lid, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming moet worden aangemerkt is weggelakt dan wel anderszins onleesbaar is gemaakt. Ook wil eiser dat alle aan hem en door hem verzonden correspondentie met verweerder alsmede de stukken waarop zijn handtekening (al dan niet deels) zichtbaar is wordt verwijderd.
Na het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening heeft verweerder bij besluit van 27 september 2022 de primaire besluiten ingetrokken en de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen dit laatstgenoemde besluit beroep (UTR 22/4533) ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.
Tijdens de behandeling van het verzoek om voorlopig voorziening met zaaknummer
UTR 22/4078 heeft verweerder ter zitting, tijdens de bespreking van de gronden van het beroep tegen het bestreden besluit van 27 september 2022, dit besluit ingetrokken. Dit betekent dat de primaire besluiten weer herleven, tegen welke besluiten eiser bezwaren heeft ingesteld. Verweerder heeft toegezegd een nieuw besluit te nemen op de door eiser ingediende bezwaren.
De voorzieningenrechter heeft de behandeling van het verzoek geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen de stukken te duiden die naar zijn mening buiten de reikwijdte van het ingediende Wob-verzoek vallen en toch zijn gepubliceerd op internet, alsook de stukken te benoemen waarop zijn handtekening (al dan niet deels) zichtbaar is. Na toezending van deze stukken op 30 november 2022 en vervolgens de reacties over en weer van partijen op deze stukken hebben partijen toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder een nadere zitting. De voorzieningenrechter heeft op 27 december 2022 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Over het beroep
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder tijdens de zitting op
21 november 2022 het besluit van 27 september 2022 heeft ingetrokken naar aanleiding van de door eiser ingediende gronden tegen dit besluit.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen belang heeft gesteld bij een inhoudelijke beoordeling van het ingetrokken besluit. Ter zitting heeft verweerder toegezegd dat hij een nieuw besluit zal nemen op deze bezwaren.
4. De voorzieningenrechter merkt voorts op dat het gedurende deze procedure duidelijk is geworden waar het eiser om gaat wat betreft de teveel geopenbaarde stukken op internet en wat betreft de handtekening van eiser die al dan niet deels nog zichtbaar zou zijn op geopenbaarde stukken. De voorzieningenrechter verwijst daartoe naar de brief van eiser van 30 november 2022 waarin hij dit heeft toegelicht. Het is aan verweerder om deze bezwaren samen met de eerdere ingediende bezwaren mee te nemen in de te nemen beslissing op de bezwaren.
Over het verzoek om een voorlopige voorziening
5. Ondanks dat de Awb hierin niet uitdrukkelijk voorziet, kan worden aangenomen dat een verzoek om een voorlopige voorziening hangende beroep kan worden getransformeerd naar een verzoek hangende bezwaar, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Artikel 8:81 van de Awb, noch enig ander artikel of de systematiek van deze wet, staat eraan in de weg dat na intrekking van een besluit op bezwaar het petitum van het verzoek wordt gewijzigd naar eenzelfde verzoek hangende het weer opengevallen bezwaar.
Is er een spoedeisend belang?
6. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is (of kan worden) in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
7. Na afloop van de geschorste zitting heeft verweerder bij brief van
7 december 2022 de voorzieningenrechter laten weten dat verweerder het complete [Wob Dossier 1] offline heeft gehaald en opdracht heeft gegeven om de betreffende data te verwijderen uit het webarchief. Sinds 7 december 2022 is de openbaarmaking waartegen het verzoek zicht richtte dus niet meer beschikbaar via internet dan wel het webarchief. Volgens verweerder is daarmee tegemoet gekomen aan de gevraagde voorziening en vervalt daarmee het belang.
8. Eiser heeft hierop in zijn reactie van 16 december 2022 aangevoerd dat hij nog wel een belang heeft. Volgens eiser wordt door het offline halen van het [Wob Dossier 2] weliswaar grotendeels tegemoetgekomen aan zijn verzoek, maar eiser wenst een voorziening die inhoudt dat de stukken ook van internet verwijderd blijven zolang zij niet in overeenstemming zijn met de AVG. Voorts voert eiser aan dat tot op heden nog steeds Woo-documenten op internet staan waarin (in ieder geval) de adresgegevens van eiser leesbaar zijn weergegeven. Het gaat om de documenten in de [Woo dossier 1] en [Woo dossier 2] . Eiser is er niet gerust op dat verweerder aanleiding ziet om alle Woo-documenten die niet voldoen aan de eisen die de AVG stelt van internet te verwijderen en verwijderd te houden.
9. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen is ingediend met betrekking tot het [Wob Dossier 1] . Het verzoek kan daarom alleen gaan over de geopenbaarde documenten in dat dossier, en niet op de andere door eiser genoemde Woo-dossiers. Wat betreft de door eiser na de zitting in zijn reactie van 30 november 2022 genoemde uitbreiding van zijn verzoek, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Eiser heeft in die reactie aangegeven dat de door hem aangewezen stukken nog meer (andere) gegevens bevatten die moeten worden gelakt, zoals de privénaam van een advocaat en de naam van privépersonen, niet zijnde eiser. De voorzieningenrechter bepaalt dat dit een ontoelaatbare uitbreiding betreft van het oorspronkelijke verzoek. Het is in strijd met de goede procesorde om het initiële verzoek op deze manier uit te willen breiden, nadat het initiële verzoek ter zitting met partijen is besproken waarbij eiser specifiek heeft aangegeven dat het hem gaat om verwijdering van zijn naam, de adressen [adres 1] en [adres 2] , de te veel geopenbaarde stukken en de stukken waarop zijn handtekening (al dan niet deels) te zien is. Deze uitbreiding valt buiten de omvang van het initiële verzoek dat eiser voor ogen had, zodat de voorzieningenrechter dit niet zal bespreken. Dit wordt mede ingegeven door het feit dat de zitting enkel is geschorst om eiser in het kader van zijn verzoek nadere duiding te geven aan de stukken die hij wil laten verwijderen.
10. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat verweerder het dossier [Wob Dossier 1] inmiddels offline heeft gehaald en gaat ervan uit dat dit offline blijft totdat verweerder een nieuwe beslissing heeft genomen op de bezwaren van eiser. Dit betekent dat verweerder tegemoetgekomen is aan het verzoek van eiser om gedurende de bezwaarprocedure eisers naam, de adressen [adres 1] en [adres 2] , de te veel geopenbaarde stukken en de stukken waarop zijn handtekening (deels) te zien is offline te halen. Er is derhalve geen spoedeisend belang meer om een voorziening te treffen, zodat het verzoek wordt afgewezen.
Conclusie en gevolgen
11. De voorzieningenrechter verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
12. De voorzieningenrechter kan gelet op de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep geen nieuwe beslistermijn opleggen, maar geeft verweerder het dringende advies zo spoedig mogelijk dan wel uiterlijk binnen zes weken te beslissen gelet op het eerdere gegronde beroep niet tijdig in de bezwaarfase van dit Wob-verzoek [1] .
13. Omdat verweerder naar aanleiding van het beroep het bestreden besluit heeft ingetrokken, ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder te veroordelen tot de vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht. De voorzieningenrechter bepaalt verder dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt.
14. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding voor de proceskosten wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. De bijstand door de gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Eiser heeft ook gevraagd om een vergoeding van verletkosten (reistijd in totaal 2 uur en 2 uur zittingstijd) van € 196,- per uur. Verweerder heeft zich niet tegen de vergoeding van de gevraagde kosten verzet. Op grond van artikel 2, eerste lid, onder e, van het Bpb bedraagt de vergoeding voor de verletkosten maximaal € 89,-. De voorzieningenrechter stelt vast dat eiser reeds een vergoeding voor zijn reistijd heeft gehad in de uitspraak met zaaknummer UTR 22/5026, welke zaak gelijktijdig op zitting is behandeling met dit verzoek. De voorzieningenrechter stelt de verletkosten daarom vast op € 178,- (2 maal € 89,- voor de zittingstijd). De proceskosten die in totaal moeten worden vergoed bedragen € 2.455,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 368,- (twee maal € 184,-) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.455,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
28 december 2022.
De voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van 21 september 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:3793)