Uitspraak
1.De procedure
2.Waar gaat het over?
3.De beoordeling
in conventievastgesteld op € 498,- aan salaris gemachtigde (2 punten x € 249,-).
in reconventievastgesteld op € 155,50 (1 punt × € 311,- × factor 0,5).
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de aanvangshuurprijs van een zelfstandige woonruimte. [eiser] verhuurde een pand aan [gedaagde] en vorderde een verklaring voor recht dat de aanvangshuurprijs van € 1.200,- per maand redelijk was. [gedaagde] had eerder een verzoek tot toetsing van de huurprijs ingediend bij de Huurcommissie, die de huurprijs vaststelde op € 453,87 op basis van een WOZ-waarde van € 47.960,-. [eiser] was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat de WOZ-waarde veel hoger moest zijn, namelijk € 280.000,-, wat zou leiden tot een hogere huurprijs.
De kantonrechter oordeelde dat de Huurcommissie ten onrechte de minimum WOZ-waarde had gehanteerd en dat deze niet geschikt was voor de beoordeling van de redelijkheid van de huurprijs. De kantonrechter besloot de WOZ-waarde vast te stellen op basis van vergelijkbare panden in de omgeving, wat leidde tot een WOZ-waarde van € 226.980,-. Dit resulteerde in een maximale huurprijs van € 673,14, wat onder de huurliberalisatiegrens viel. De kantonrechter wees de vorderingen van [eiser] af en oordeelde dat [gedaagde] onverschuldigd had betaald, waardoor [eiser] € 7.376,04 aan [gedaagde] moest terugbetalen.
De proceskosten werden toegewezen aan [gedaagde], aangezien [eiser] in het ongelijk werd gesteld. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zowel in conventie als in reconventie.