ECLI:NL:RBMNE:2022:5615

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
UTR 22/1626
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen en Wajong-uitkering in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Wajong-uitkering ontvangt, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De kern van de zaak was de vraag of de eiser over arbeidsvermogen beschikte, wat van invloed is op de hoogte van zijn Wajong-uitkering. Eiser ontving sinds 14 februari 2014 een Wajong-uitkering van 70% van het minimumloon, maar stelde dat zijn situatie was verslechterd en dat hij recht had op een hogere uitkering van 75% van het minimumloon. Het Uwv had echter geoordeeld dat eiser nog steeds arbeidsvermogen had, wat leidde tot de verlaging van zijn uitkering.

De rechtbank heeft de zaak op 6 december 2022 behandeld en vastgesteld dat het Uwv zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiser op 23 december 2020 over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank heeft daarbij de medische rapporten van artsen en arbeidsdeskundigen in overweging genomen. Eiser had betoogd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat hij niet door een geregistreerde verzekeringsarts was gezien. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd waarom een spreekuurcontact niet nodig was en dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd.

De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had gesteld dat eiser arbeidsvermogen had en dat de hoogte van de Wajong-uitkering niet wijzigde. Wel werd vastgesteld dat er geen arbeidskundig onderzoek had plaatsgevonden in de primaire fase, wat de rechtbank als een tekortkoming beschouwde. Desondanks besloot de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat er in beroep alsnog een arbeidskundig onderzoek was uitgevoerd. Eiser kreeg recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door het Uwv moesten worden betaald. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de rol van arbeidsdeskundigen in dergelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1626

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.F. Wienen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder,
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1. In deze zaak ligt de vraag voor of eiser over arbeidsvermogen beschikt. Als dat niet zo is, heeft eiser recht op een Wajong-uitkering die 75% van het minimumloon bedraagt. Nu ontvangt eiser nog een Wajong-uitkering van 70% van het minimumloon.
2. Eiser ontvangt sinds 14 februari 2014 een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Met ingang van 1 januari 2018 is de Wajong-uitkering verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon, omdat eiser arbeidsvermogen heeft. Deze wijziging heeft te maken met de per 1 januari 2015 inwerking getreden Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015).
3. Op 23 december 2020 heeft eiser aan het Uwv doorgegeven dat zijn situatie is verslechterd. Eiser is medisch onderzocht door een arts. Met de beslissing van 16 juli 2021 heeft het Uwv eiser laten weten dat zijn uitkering niet wijzigt, omdat hij nog steeds arbeidsvermogen heeft. Het daartegen gemaakte bezwaar is door het Uwv met de beslissing van 8 maart 2022 ongegrond verklaard. Dit is het bestreden besluit dat in deze zaak ter beoordeling voorligt.
4. De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2022 op een hybride zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. De gemachtigde van het Uwv heeft via een beeldverbinding deelgenomen aan de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt in deze zaak of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser op 23 december 2020 arbeidsvermogen had. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank is van oordeel dat Uwv terecht heeft gesteld dat eiser op
23 december 2020 over arbeidsvermogen beschikte en dat de hoogte van de Wajong-uitkering daarom niet wijzigt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij:
(a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie,
(b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt,
(c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur, of
(d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
Het Uwv moet beoordelen of bij eiser sprake is van (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden.
8. In 2017 heeft het Uwv op basis hiervan beslist dat eiser arbeidsvermogen heeft. Dat heeft het Uwv gedaan op basis van een rapport van een verzekeringsarts en een rapport van een arbeidsdeskundige.
9. Nadat eiser op 23 december 2020 aan het Uwv heeft doorgegeven dat zijn situatie is verslechterd, heeft het Uwv opnieuw beoordeeld of eiser arbeidsvermogen heeft. Eiser is gezien op het spreekuur door een arts. De arts heeft de dossierstukken bestudeerd en informatie bij de huisarts opgevraagd en ontvangen. Vervolgens zijn de bevindingen neergelegd in het medisch rapport van 15 juli 2021. In bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep de situatie van eiser opnieuw bekeken. De conclusie is dat eiser één uur achter elkaar kan werken, en ook vier uur op een dag belastbaar is. Dit staat in het rapport van 22 februari 2022, dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt.
10. Naar aanleiding van de beroepsgronden van eiser heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 mei 2022 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 juni 2022 ingebracht.
11. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van (verzekerings)artsen. Die rapporten moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
- zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- bevatten geen tegenstrijdigheden;
- zijn voldoende begrijpelijk.
Het is aan eiser om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling niet klopt. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk
Medisch onderzoek is zorgvuldig
12. Eiser vindt dat het medisch onderzoek in bezwaar onzorgvuldig is geweest, omdat het is gebaseerd op één enkel spreekuurcontact. Op dit zitting is nog toegelicht dat de onzorgvuldigheid ook is gelegen in het feit dat eiser niet gezien is door een geregistreerde verzekeringsarts. Ook meent hij dat te weinig rekening is gehouden met wat de omgeving en medewerker van Uwv Werkbedrijf, die eiser begeleid bij het re-integreren, over zijn situatie hebben verklaard.
13. De rechtbank is het hier niet mee eens. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en de opgevraagde informatie van de huisarts bij de heroverweging betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was bij de telefonische hoorzitting aanwezig. Hij heeft eiser niet op een spreekuur gezien, maar de rechtbank vindt niet dat dit de medische beoordeling onzorgvuldig maakt, ook niet nu eiser in de primaire fase alleen is gezien door een arts, niet zijnde een verzekeringsarts. De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft in de uitspraak van 23 juni 2021 over zo’n situatie geoordeeld. [1] De Raad overwoog dat in situaties als de onderhavige, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat de betrokkene in de fase van bezwaar tijdens een spreekuurcontact moet worden onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en er dus feitelijk sprake moet zijn van een spreekuurcontact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
14. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit geval toereikend heeft gemotiveerd waarom een spreekuurcontact in bezwaar achterwege kon worden gelaten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 22 februari 2022 uitgelegd dat een spreekuurcontact niet nodig is, omdat sprake is van een logische samenhang tussen de bevindingen van de primaire arts en de inhoud van de beschikbare medische informatie van de behandelaren. De aard van de klachten heeft hierbij een rol gespeeld. De rechtbank kan dit volgen. Daarbij betrekt de rechtbank dat er over eisers psychische toestand informatie van [instelling 1] in het dossier zit en dat eiser lichamelijk last heeft van (ernstige) maag- en darmklachten. Het is aannemelijk dat een verzekeringsarts minder vergaand lichamelijk onderzoek kan doen naar deze klachten dan eisers (gespecialiseerde) behandelaars, waarvan medische informatie beschikbaar is. Daarnaar gevraagd door de rechtbank heeft eiser niet toegelicht wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep precies had moeten onderzoeken volgens hem. De stelling van eiser dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van zijn vrouw en van mevrouw van de Vegte van het Werkbedrijf over eisers situatie onvoldoende bij de beoordeling heeft betrokken, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, omdat zij geen medische informatie kunnen verstrekken. De rechtbank is dus van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest.
Medische beoordeling is juist
15. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat zijn beperkingen zijn onderschat. Eiser vindt dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft. Hij is beperkt in zijn functioneren en is bijvoorbeeld niet in staat om huishoudelijke taken te verrichten. Eiser heeft benadrukt dat zijn re-integratiebegeleider van het Werkbedrijf het traject niet verder heeft willen opstarten vanwege de ervaren toegenomen klachten. Ter onderbouwing heeft eiser het document Werkplan Wajong toegezonden.
16. Voor deze zaak moet gekeken worden naar eisers gezondheidssituatie op 23 december 2020. Dat is de datum in geding. Dat de situatie recent verder is verslechterd en dat eiser nu door zijn zusje wordt verzorgd, zoals op de zitting is toegelicht, kan in deze beoordeling dus niet worden meegenomen. De informatie van de huisarts van 13 juli 2022 met een medische onderbouwing van het verzoek om de eerder geplande zitting bij de rechtbank uit te stellen kan ook geen rol spelen.
17. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de beoordeling rekening gehouden met alle door eisers, ook op de zitting, genoemde lichamelijke en psychische klachten. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken dat de lichamelijke en psychische klachten elkaar in onderlinge samenhang versterken. Dit blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 februari 2022. De rechtbank is het met eiser eens dat als gekeken wordt naar de situatie in 2017 en 2018 en de situatie op de datum in geding, dan niet gesproken kan worden van een geheel ongewijzigde medische toestand. Eiser heeft inmiddels trajecten bij [instelling 1] en de [instelling 2] kliniek doorlopen en de huisarts schrijft in 2021 over het starten van een vorm van begeleiding in de thuissituatie ter stabilisatie en activatie. Maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft wel gekeken naar eisers medische situatie op de datum in geding. Zoals verweerder op de zitting heeft toegelicht is de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis daarvan tot de conclusie gekomen dat de situatie niet dusdanig verslechterd is dat het eiser nu wel ontbreekt aan arbeidsvermogen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende overtuigend gemotiveerd dat eiser met zijn beperkingen in staat is om zich tenminste een uur achter elkaar op een taak te richten en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn basale werknemersvaardigheden niet afgenomen door de ervaren toegenomen klachten.
18. Eiser is het niet eens met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, maar hij heeft geen medische stukken ingebracht waaruit blijkt dat onvoldoende of op onjuiste wijze rekening is gehouden met zijn klachten en beperkingen. Ook de in het dossier aanwezige stukken wijzen niet in die richting. Dat eisers darmklachten onvoorspelbaar zijn, is onvoldoende om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiser een uur aaneengesloten kan werken en vier uur per dag belastbaar is. Daarbij betrekt de rechtbank dat het voor de beoordeling niet noodzakelijk is om vier uur aaneengesloten belastbaar te zijn. Verder kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend aan de visie van de eisers re-integratiebegeleider op het ontbreken van arbeidsvermogen.
Geen aanleiding een deskundige te benoemen
19. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deskundige in te schakelen, zoals eiser heeft verzocht, omdat zij geen twijfel heeft over de juistheid van de medische beoordeling.
Arbeidskundig onderzoek ontbrak, maar is in beroep alsnog uitgevoerd
20. Eiser betoogt dat ten onrechte geen arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden.
21. De rechtbank stelt vast dat zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase geen arbeidsonderzoek is verricht. Omdat eisers medische situatie niet geheel identiek is aan de situatie in 2017 en de beoordeling van het kunnen uitvoeren van een taak in een organisatie door een arbeidsdeskundige moet gebeuren en de aanwezigheid van basale werknemersvaardigheden door de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts gezamenlijk, had een arbeidskundige onderzoek naar het oordeel van de rechtbank niet mogen ontbreken. De gemachtigde van het Uwv heeft dit op zitting ook erkend. Deze beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
22. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten. Daartoe overweegt zij als volgt. In beroep heeft alsnog een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het arbeidskundig rapport van 3 juni 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in dit rapport inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom eiser in staat kan worden geacht de in 2017 geselecteerde taak ‘plaatsen van onderdelen printplaat’ in een arbeidsorganisatie uit te voeren en over voldoende basale werknemersvaardigheden beschikt. Eiser heeft hier niets tegen ingebracht.

Conclusie en gevolgen

23. De conclusie van de rechtbank is dat het Uwv terecht heeft gesteld dat eiser op 23 december 2020 over arbeidsvermogen beschikte. Dit betekent dat de Wajong-uitkering per die datum niet wijzigt en dus gebaseerd blijft op 70% van het minimumloon.
24. Uit overweging 20 volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 2, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat de hoogte van eisers Wajong-uitkering 70% van het minimumloon blijft.
25. Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 maart 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.