Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank beoordeelt de door het college aan het pluimveebedrijf opgelegde last onder dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van de omwonenden.
8. De rechtbank is van oordeel dat de opgelegde last door de gebruikte bewoordingen niet doelmatig is. De rechtbank ziet aanleiding om zelf te voorzien door de last anders te formuleren.
9. De rechtbank licht haar oordeel hierna toe. Eerst bespreekt de rechtbank een beroepsgrond van de omwonenden over de advisering door de bezwaarschriftencommissie. Vervolgens gaat de rechtbank in op wat zij wél inhoudelijk kan beoordelen en wat niet. En ten slotte legt de rechtbank uit waarom zij vindt dat de opgelegde last wel handhaafbaar is, maar niet doelmatig.
De bezwaarschriftencommissie
10. Het college heeft aanvankelijk advies gevraagd aan de bezwaarschriftencommissie. Die heeft geadviseerd om de omwonenden niet-ontvankelijk te verklaren. Na de eerdere uitspraak van de rechtbank van 27 juni 2021 heeft de commissie niet opnieuw een advies uitgebracht. Eisers zijn het daar niet mee eens, want er ligt nu geen inhoudelijk advies van de bezwaarschriftencommissie.
11. Het college heeft toegelicht dat het de bezwaarschriftencommissie wel heeft verzocht om opnieuw naar de bezwaren te kijken en daarover een inhoudelijk advies te geven. De bezwaarschriftencommissie vond dat niet nodig, omdat die achter het eerdere advies bleef staan. Het college is in de nieuwe beslissing op bezwaar afgeweken van dat advies.
12. De rechtbank oordeelt dat het ontbreken van een nader inhoudelijk advies van de bezwaarschriftencommissie de nieuwe beslissing op bezwaar niet onzorgvuldig maakt. Het had voor de hand gelegen als de bezwaarschriftencommissie naar aanleiding van de eerdere uitspraak van de rechtbank wel opnieuw naar de bezwaren van de omwonenden had gekeken, maar dat was niet verplicht. Het eerdere advies van de commissie is gezien de eerdere uitspraak van de rechtbank onjuist en onvolledig. Aangezien het college van dit advies is afgeweken maakt dat de beslissing op bezwaar echter niet onzorgvuldig.
De reikwijdte van de inhoudelijke beoordeling
13. De rechtbank is zich ervan bewust dat het beroep dat nu voorligt onderdeel is van een breder geschil tussen partijen. De omwonenden en het pluimveebedrijf zijn het op meer punten niet met elkaar eens. Maar de beoordeling door de rechtbank is beperkt tot het besluit wat in deze procedure voorligt en tot de beroepsgronden die tegen dat besluit zijn aangevoerd.
14. De procedure over de door het pluimveebedrijf aangevraagde omgevingsvergunning loopt nog steeds. Die procedure ligt op dit moment stil, omdat het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht in afwachting van verdere ontwikkelingen rond emissiearme stalsystemen geen verklaring van geen bedenkingen afgeeft. In het kader van de vergunningaanvraag is ook een geuronderzoek uitgevoerd door [adviesbureau] B.V. De conclusie van dat onderzoek is dat door het gebruik van de droogtunnel geen tot nagenoeg geen extra geur vrijkomt ten opzichte van de geuremissie van de stal zelf. Het college heeft op de zitting gezegd dat het op basis van voortschrijdend inzicht nu geen last meer opgelegd zou hebben, maar stelt zich op het standpunt dat de beslissing op bezwaar met de kennis van toen wel juist was.
15. De rechtbank beoordeelt handhavingsbesluiten naar het moment de beslissing op bezwaar is genomen en kijkt vervolgens zo nodig terug naar het primaire besluit. De rechtbank kan daarom het latere rapport van [adviesbureau] en het voortschrijdend inzicht van het college van ná de beslissing op bezwaar niet bij de beoordeling van de last onder dwangsom betrekken. Het college had er naar aanleiding van het rapport van [adviesbureau] voor kunnen kiezen om de last onder dwangsom in te trekken, maar heeft dat niet gedaan. Eiser heeft daar ook niet om verzocht en heeft op de zitting toegelicht dat hij zich aan de last houdt. Dat heeft tot gevolg dat de rechtbank nu enkel kan beoordelen of de last onder dwangsom op basis van de destijds beschikbare kennis terecht op deze manier is opgelegd.
16. De beoordeling door de rechtbank ziet specifiek op één onderdeel van de beslissing op bezwaar: de opgelegde last onder dwangsom. Er is namelijk geen hoger beroep ingesteld tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het in die uitspraak ook opgenomen oordeel over de niet-ontvankelijkheid van de omwonenden met betrekking tot het gedogen van het wijzigen van het stalsysteem, het realiseren van de wintergartens en het veranderen van het aantal kippen staat daarom in rechte vast. Daar mag de rechtbank niet meer over oordelen.
De handhaafbaarheid en doelmatigheid van de last
17. De omwonenden voeren aan dat de last niet handhaafbaar is. De mestdroogtunnel mag namelijk nog wel gebruikt worden voor de mest die afkomstig is van de benedenverdieping van stal 3, dus het is niet goed te controleren of niet ook mest van de bovenverdieping wordt gedroogd. Ook is de last volgens de omwonenden niet doelmatig, omdat het door de formulering mogelijk blijft dat de mest van de bovenverdieping van stal 3 alsnog wordt gedroogd in de droogtunnel van stal 7. Dat lost voor de toename van geuroverlast voor de omwonenden dus niets op.
18. Het college stelt zich op het standpunt dat de last wel handhaafbaar is. Een toezichthouder kan ter plaatse controleren of de mest die wordt opgevangen op de bovenverdieping naar de droogtunnel wordt getransporteerd of afzonderlijk wordt opgeslagen. Het college vindt dat de last wel doelmatig is, aangezien uit de last voldoende duidelijk is dat er geen toename van geur mag zijn door het drogen van de mest van de kippen op de bovenverdieping van stal 3. Daarmee is het drogen van die mest in de droogtunnel van stal 7 ook niet toegestaan.
19. Naar het oordeel van de rechtbank is de last wel handhaafbaar. Een toezichthouder kan inderdaad ter plaatse constateren of er mest van de bovenverdieping van stal 3 naar de droogtunnel wordt getransporteerd. De omwonenden wijzen er terecht op dat dat altijd een momentopname is, maar dat is inherent aan het controleren van een handhavingsbesluit dat, zoals hier, gaat over een niet voortdurende overtreding. De omwonenden hebben desgevraagd ook niet kunnen aangeven wat dan wel een handhaafbare last zou zijn.
20. Naar het oordeel van de rechtbank is de last echter niet doelmatig. De overtreding waar de last op ziet is het wijzigen van een inrichting zonder omgevingsvergunning, in strijd met artikel 2.1, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Specifiek is de geconstateerde overtreding de toename van de hoeveelheid mest vanuit stal 3 die wordt gedroogd in een droogtunnel, met een mogelijke toename van geuremissie tot gevolg. Om doelmatig te zijn moet het voldoen aan de last leiden tot beëindiging van die overtreding. Dat betekent dat de last ertoe moet leiden dat de mest van de extra kippen op de bovenverdieping van stal 3 niet in een droogtunnel bij het pluimveebedrijf wordt gedroogd en zo voor extra geuremissie kan zorgen. Dat is nu niet het geval.
21. De opgelegde last houdt namelijk slechts in dat de toename van de geuremissie afkomstig van de mestdroogtunnel behorende bij stal 3 voorkomen moet worden door de mest van de kippen van de bovenverdieping niet na te drogen middels de mestdroogtunnel
bij die stal. Het college heeft wellicht met de last bedoeld dat de mest van de kippen op de bovenverdieping van stal 3 in geen enkele droogtunnel bij het pluimveebedrijf mag worden gedroogd, maar dat staat niet in de last. De last ziet specifiek op de droogtunnel bij stal 3. Daarom laat de last ruimte voor het drogen van de mest van de kippen op de bovenverdieping van stal 3 in een andere droogtunnel bij het pluimveebedrijf. De beroepsgrond slaagt.
22. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de beslissing op bezwaar van 31 augustus 2021 vernietigen.
23. De rechtbank heeft op de zitting gevraagd of het college de last zo bedoeld heeft dat de mest van de kippen op de bovenverdieping van stal 3 in geen enkele droogtunnel bij het pluimveebedrijf mag worden gedroogd. Dat heeft het college bevestigd. Het pluimveebedrijf heeft aangegeven dat het zich daar ook aan houdt. De rechtbank ziet daarin aanleiding om het college niet opnieuw op de bezwaren van de omwonenden te laten beslissen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien, door de formulering van de last te wijzigen. De gewijzigde last onder dwangsom is opgenomen in het dictum (te vinden onder het kopje ‘Beslissing’) van deze uitspraak. Hiermee is de zaak definitief beslecht door de rechtbank.
Griffierecht en proceskosten
24. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan de omwonenden vergoeden en krijgen de omwonenden ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen.
25. De omwonenden hebben op de zitting terecht opgemerkt dat in de beslissing op bezwaar van 31 augustus 2021 ten onrechte geen proceskosten in bezwaar zijn toegekend. De rechtbank neemt die proceskosten mee in de proceskostenveroordeling.
26. De proceskostenvergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen de omwonenden een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 541,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.600,-. Daarnaast hebben de omwonenden verzocht om vergoeding van de reiskosten van [eiser 4] in verband met de zitting bij de rechtbank. Hiervoor wordt aan de hand van de kosten voor een retour met het openbaar vervoer een vergoeding van € 10,06 toegekend. De proceskostenvergoeding bedraagt daarmee in totaal € 2.610,06.