ECLI:NL:RBMNE:2022:5581

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
UTR 21/4138
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de handhaving van een last onder dwangsom in verband met geuremissie van een pluimveebedrijf

In deze zaak gaat het om een geschil tussen omwonenden en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oudewater over de handhaving van een last onder dwangsom die is opgelegd aan een pluimveebedrijf. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 23 december 2022 uitspraak gedaan in de zaak, waarin de omwonenden bezwaar maakten tegen de geuroverlast die voortvloeit uit de activiteiten van het pluimveebedrijf. De rechtbank oordeelt dat de opgelegde last handhaafbaar is, maar niet doelmatig. De rechtbank wijst erop dat de last niet voldoende duidelijk is geformuleerd, waardoor het mogelijk blijft dat de mest van de bovenverdieping van stal 3 alsnog in een andere droogtunnel wordt gedroogd. De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar van het college vernietigd en zelf voorzien door de formulering van de last te wijzigen. De rechtbank heeft ook bepaald dat het college de proceskosten en het griffierecht aan de omwonenden moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4138

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 december 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiseres] , [eiser 6] , [eiser 7] , [eiser 8] , [eiser 9] , [eiser 10] , [eiser 11] , [eiser 12] , [eiser 13] , [eiser 14] , [eiser 15]en
[eiser 16]uit [woonplaats]
en
[eiser 17] , [eiser 18]en
[eiser 19]uit [woonplaats] ,
eisers (de omwonenden)
(gemachtigde: mr. V. Wösten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oudewater(het college), verweerder
(gemachtigden: mr. A. van Brenk en ing. W.G. Burger).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij] V.O.F.uit [woonplaats] (het pluimveebedrijf).

Inleiding

1. Aan de [adres] in [woonplaats] ligt een groot pluimveebedrijf met meerdere kippenstallen. Deze procedure gaat specifiek over kippenstal 3. De mest van de kippen in stal 3 wordt opgevangen en gedroogd in een droogtunnel bij die stal. Op het bedrijf is ook een droogtunnel bij stal 7. Stal 3 is verbouwd om aan de vereisten voor een Beter Leven-keurmerk te voldoen. Daarbij is de bovenverdieping verbouwd en zijn er ‘wintergartens’ aangelegd, waarin kippen inpandig kunnen scharrelen. Op de verbouwde bovenverdieping van stal 3 kwamen circa 5000 extra kippen.
2. De omwonenden van het pluimveebedrijf zijn het niet eens met de wijzigingen. Zij zijn bang voor een toename van geuroverlast, geluidoverlast en fijnstof.
3. Het pluimveebedrijf heeft aanvankelijk geen omgevingsvergunning gevraagd voor de verbouwing, maar heeft dat later alsnog gedaan. Het college heeft in het besluit van 23 juli 2020 beslist om het wijzigen van het stalsysteem, het realiseren van de wintergartens en het veranderen van het aantal kippen te gedogen, omdat er volgens hem na de vergunningaanvraag sprake was van concreet zicht op legalisatie. In de aanvraag is ervan uitgegaan dat er geen toename van geuroverlast zal zijn, door een verhoging in de uitstroomsnelheid van de stallucht. Omdat die verhoging in de uitstroomsnelheid echter pas na de vergunningverlening zal worden uitgevoerd, heeft het college ter bescherming van de omwonenden een last onder dwangsom opgelegd met betrekking tot het drogen van de mest. De last houdt in dat de toename van de geuremissie afkomstig van de mestdroogtunnel behorende bij stal 3 voorkomen moet worden door de mest van de kippen van de bovenverdieping niet na te drogen middels de mestdroogtunnel. Als niet aan de last wordt voldaan dan verbeurt eiser € 10.000,- ineens.
4. De omwonenden hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 juli 2020. Op advies van de bezwaarschriftencommissie heeft het college in de beslissing op bezwaar van 25 maart 2021 hun bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft in de uitspraak van 27 juni 2021 [1] die beslissing op bezwaar in stand gelaten voor zover die betrekking heeft op het gedogen van het wijzigen van het stalsysteem, het realiseren van de wintergartens en het veranderen van het aantal kippen. De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar vernietigd voor zover die betrekking heeft op de opgelegde last onder dwangsom, omdat de omwonenden wél belanghebbenden zijn, hun bezwaar ontvankelijk is en daar dus inhoudelijk naar gekeken had moeten worden.
5. Het college heeft op 31 augustus 2021 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van de omwonenden tegen de last onder dwangsom ongegrond is verklaard en de last onder dwangsom is gehandhaafd. De omwonenden zijn in beroep gegaan tegen die beslissing op bezwaar.
6. De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2022 op zitting behandeld. De omwonenden zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde, samen met omwonende [eiser 4] . Het college is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Het pluimveebedrijf is vertegenwoordigd door [A] .

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt de door het college aan het pluimveebedrijf opgelegde last onder dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van de omwonenden.
8. De rechtbank is van oordeel dat de opgelegde last door de gebruikte bewoordingen niet doelmatig is. De rechtbank ziet aanleiding om zelf te voorzien door de last anders te formuleren.
9. De rechtbank licht haar oordeel hierna toe. Eerst bespreekt de rechtbank een beroepsgrond van de omwonenden over de advisering door de bezwaarschriftencommissie. Vervolgens gaat de rechtbank in op wat zij wél inhoudelijk kan beoordelen en wat niet. En ten slotte legt de rechtbank uit waarom zij vindt dat de opgelegde last wel handhaafbaar is, maar niet doelmatig.
De bezwaarschriftencommissie
10. Het college heeft aanvankelijk advies gevraagd aan de bezwaarschriftencommissie. Die heeft geadviseerd om de omwonenden niet-ontvankelijk te verklaren. Na de eerdere uitspraak van de rechtbank van 27 juni 2021 heeft de commissie niet opnieuw een advies uitgebracht. Eisers zijn het daar niet mee eens, want er ligt nu geen inhoudelijk advies van de bezwaarschriftencommissie.
11. Het college heeft toegelicht dat het de bezwaarschriftencommissie wel heeft verzocht om opnieuw naar de bezwaren te kijken en daarover een inhoudelijk advies te geven. De bezwaarschriftencommissie vond dat niet nodig, omdat die achter het eerdere advies bleef staan. Het college is in de nieuwe beslissing op bezwaar afgeweken van dat advies.
12. De rechtbank oordeelt dat het ontbreken van een nader inhoudelijk advies van de bezwaarschriftencommissie de nieuwe beslissing op bezwaar niet onzorgvuldig maakt. Het had voor de hand gelegen als de bezwaarschriftencommissie naar aanleiding van de eerdere uitspraak van de rechtbank wel opnieuw naar de bezwaren van de omwonenden had gekeken, maar dat was niet verplicht. Het eerdere advies van de commissie is gezien de eerdere uitspraak van de rechtbank onjuist en onvolledig. Aangezien het college van dit advies is afgeweken maakt dat de beslissing op bezwaar echter niet onzorgvuldig.
De reikwijdte van de inhoudelijke beoordeling
13. De rechtbank is zich ervan bewust dat het beroep dat nu voorligt onderdeel is van een breder geschil tussen partijen. De omwonenden en het pluimveebedrijf zijn het op meer punten niet met elkaar eens. Maar de beoordeling door de rechtbank is beperkt tot het besluit wat in deze procedure voorligt en tot de beroepsgronden die tegen dat besluit zijn aangevoerd.
14. De procedure over de door het pluimveebedrijf aangevraagde omgevingsvergunning loopt nog steeds. Die procedure ligt op dit moment stil, omdat het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht in afwachting van verdere ontwikkelingen rond emissiearme stalsystemen geen verklaring van geen bedenkingen afgeeft. In het kader van de vergunningaanvraag is ook een geuronderzoek uitgevoerd door [adviesbureau] B.V. De conclusie van dat onderzoek is dat door het gebruik van de droogtunnel geen tot nagenoeg geen extra geur vrijkomt ten opzichte van de geuremissie van de stal zelf. Het college heeft op de zitting gezegd dat het op basis van voortschrijdend inzicht nu geen last meer opgelegd zou hebben, maar stelt zich op het standpunt dat de beslissing op bezwaar met de kennis van toen wel juist was.
15. De rechtbank beoordeelt handhavingsbesluiten naar het moment de beslissing op bezwaar is genomen en kijkt vervolgens zo nodig terug naar het primaire besluit. De rechtbank kan daarom het latere rapport van [adviesbureau] en het voortschrijdend inzicht van het college van ná de beslissing op bezwaar niet bij de beoordeling van de last onder dwangsom betrekken. Het college had er naar aanleiding van het rapport van [adviesbureau] voor kunnen kiezen om de last onder dwangsom in te trekken, maar heeft dat niet gedaan. Eiser heeft daar ook niet om verzocht en heeft op de zitting toegelicht dat hij zich aan de last houdt. Dat heeft tot gevolg dat de rechtbank nu enkel kan beoordelen of de last onder dwangsom op basis van de destijds beschikbare kennis terecht op deze manier is opgelegd.
16. De beoordeling door de rechtbank ziet specifiek op één onderdeel van de beslissing op bezwaar: de opgelegde last onder dwangsom. Er is namelijk geen hoger beroep ingesteld tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het in die uitspraak ook opgenomen oordeel over de niet-ontvankelijkheid van de omwonenden met betrekking tot het gedogen van het wijzigen van het stalsysteem, het realiseren van de wintergartens en het veranderen van het aantal kippen staat daarom in rechte vast. Daar mag de rechtbank niet meer over oordelen.
De handhaafbaarheid en doelmatigheid van de last
17. De omwonenden voeren aan dat de last niet handhaafbaar is. De mestdroogtunnel mag namelijk nog wel gebruikt worden voor de mest die afkomstig is van de benedenverdieping van stal 3, dus het is niet goed te controleren of niet ook mest van de bovenverdieping wordt gedroogd. Ook is de last volgens de omwonenden niet doelmatig, omdat het door de formulering mogelijk blijft dat de mest van de bovenverdieping van stal 3 alsnog wordt gedroogd in de droogtunnel van stal 7. Dat lost voor de toename van geuroverlast voor de omwonenden dus niets op.
18. Het college stelt zich op het standpunt dat de last wel handhaafbaar is. Een toezichthouder kan ter plaatse controleren of de mest die wordt opgevangen op de bovenverdieping naar de droogtunnel wordt getransporteerd of afzonderlijk wordt opgeslagen. Het college vindt dat de last wel doelmatig is, aangezien uit de last voldoende duidelijk is dat er geen toename van geur mag zijn door het drogen van de mest van de kippen op de bovenverdieping van stal 3. Daarmee is het drogen van die mest in de droogtunnel van stal 7 ook niet toegestaan.
19. Naar het oordeel van de rechtbank is de last wel handhaafbaar. Een toezichthouder kan inderdaad ter plaatse constateren of er mest van de bovenverdieping van stal 3 naar de droogtunnel wordt getransporteerd. De omwonenden wijzen er terecht op dat dat altijd een momentopname is, maar dat is inherent aan het controleren van een handhavingsbesluit dat, zoals hier, gaat over een niet voortdurende overtreding. De omwonenden hebben desgevraagd ook niet kunnen aangeven wat dan wel een handhaafbare last zou zijn.
20. Naar het oordeel van de rechtbank is de last echter niet doelmatig. De overtreding waar de last op ziet is het wijzigen van een inrichting zonder omgevingsvergunning, in strijd met artikel 2.1, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Specifiek is de geconstateerde overtreding de toename van de hoeveelheid mest vanuit stal 3 die wordt gedroogd in een droogtunnel, met een mogelijke toename van geuremissie tot gevolg. Om doelmatig te zijn moet het voldoen aan de last leiden tot beëindiging van die overtreding. Dat betekent dat de last ertoe moet leiden dat de mest van de extra kippen op de bovenverdieping van stal 3 niet in een droogtunnel bij het pluimveebedrijf wordt gedroogd en zo voor extra geuremissie kan zorgen. Dat is nu niet het geval.
21. De opgelegde last houdt namelijk slechts in dat de toename van de geuremissie afkomstig van de mestdroogtunnel behorende bij stal 3 voorkomen moet worden door de mest van de kippen van de bovenverdieping niet na te drogen middels de mestdroogtunnel
bij die stal. Het college heeft wellicht met de last bedoeld dat de mest van de kippen op de bovenverdieping van stal 3 in geen enkele droogtunnel bij het pluimveebedrijf mag worden gedroogd, maar dat staat niet in de last. De last ziet specifiek op de droogtunnel bij stal 3. Daarom laat de last ruimte voor het drogen van de mest van de kippen op de bovenverdieping van stal 3 in een andere droogtunnel bij het pluimveebedrijf. De beroepsgrond slaagt.
22. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de beslissing op bezwaar van 31 augustus 2021 vernietigen.
23. De rechtbank heeft op de zitting gevraagd of het college de last zo bedoeld heeft dat de mest van de kippen op de bovenverdieping van stal 3 in geen enkele droogtunnel bij het pluimveebedrijf mag worden gedroogd. Dat heeft het college bevestigd. Het pluimveebedrijf heeft aangegeven dat het zich daar ook aan houdt. De rechtbank ziet daarin aanleiding om het college niet opnieuw op de bezwaren van de omwonenden te laten beslissen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien, door de formulering van de last te wijzigen. De gewijzigde last onder dwangsom is opgenomen in het dictum (te vinden onder het kopje ‘Beslissing’) van deze uitspraak. Hiermee is de zaak definitief beslecht door de rechtbank.
Griffierecht en proceskosten
24. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan de omwonenden vergoeden en krijgen de omwonenden ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen.
25. De omwonenden hebben op de zitting terecht opgemerkt dat in de beslissing op bezwaar van 31 augustus 2021 ten onrechte geen proceskosten in bezwaar zijn toegekend. De rechtbank neemt die proceskosten mee in de proceskostenveroordeling.
26. De proceskostenvergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen de omwonenden een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 541,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.600,-. Daarnaast hebben de omwonenden verzocht om vergoeding van de reiskosten van [eiser 4] in verband met de zitting bij de rechtbank. Hiervoor wordt aan de hand van de kosten voor een retour met het openbaar vervoer een vergoeding van € 10,06 toegekend. De proceskostenvergoeding bedraagt daarmee in totaal € 2.610,06.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van 31 augustus 2021;
- bepaalt dat de last onder dwangsom als volgt komt te luiden:
‘U dient de overtreding van artikel 2.1 lid 1 onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te beëindigen en beëindigd te houden door de toename van geuremissie afkomstig van de mestdroogtunnels bij de inrichting te voorkomen door de mest van de kippen op de bovenverdieping van stal 3 niet na te drogen middels een mestdroogtunnel bij de inrichting. Wordt aan deze last niet voldaan, dan verbeurt u een bedrag van € 10.000,- ineens.”en dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- aan de omwonenden moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.610,06 aan proceskosten aan de omwonenden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. R.C. Moed en
mr. A.R. Klijn, leden, in aanwezigheid van mr.M. van der Knijff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2022.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.