ECLI:NL:RBMNE:2022:5578

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
UTR 22/2002
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en de objectieve belastingplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiser, die zijn auto had geparkeerd om zijn zoon te bezoeken, ontving op 16 februari 2021 een naheffingsaanslag van €69,69 van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. Eiser stelde dat hij zijn auto netjes had geparkeerd en dat het onterecht was om hem een boete op te leggen, vooral omdat hij regelmatig parkeergeld betaalde. Hij vond de beslissing van de verweerder buitenproportioneel en stelde dat de lange duur van het besluitvormingsproces niet correct was.

De rechtbank oordeelde dat de parkeerbelasting verschuldigd is bij aanvang van het parkeren, ongeacht de duur van het parkeren. De rechtbank stelde vast dat eiser geen parkeerbelasting had betaald en dat er geen bewijs was dat hij bezig was met het laden en lossen van goederen, wat een uitzondering op de regel zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat er geen ruimte was voor coulance, aangezien de parkeerbelasting een objectieve belasting is. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2002

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] , eiser
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: P.E. Boersma).

Procesverloop

Verweerder heeft op 16 februari 2021 aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van €69,69.
Bij uitspraak op bezwaar van 3 mei 2022 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 5 oktober 2022 door middel van een Teams
beeldverbinding. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen
door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
De naheffingsaanslag parkeerbelastingen is aan eiser opgelegd in verband met het parkeren van zijn voertuig met kenteken [kenteken] op een gefiscaliseerde parkeerplaats aan de [locatie] in Utrecht op 1 februari 2021.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een gefiscaliseerde parkeerplaats en dat op het moment van het opleggen van de naheffingsaanslag geen parkeerbelasting op de aangifte was voldaan.
Wat voert eiser aan?
3. Eiser heeft zijn auto geparkeerd omdat hij even bij zijn zoon was om een kast op te halen. Eiser voert aan dat hij zijn auto ook midden op de weg had kunnen laten staan, maar dat hij dan hinder zou veroorzaken voor andere weggebruikers. Eiser stelt dat hij daarom netjes zijn auto even heeft geparkeerd en toch krijgt hij een bekeuring. Als hij zijn auto midden op de weg had laten staan dan was er niets aan de hand. Eiser voert aan dat hij daar regelmatig zijn auto parkeert en dan altijd zijn parkeergeld betaalt. Hij vindt het buitenproportioneel dat er bij deze uitzonderlijke situatie zo wordt omgegaan met zijn nette gedrag. Dat verweerder er langer dan een jaar over doet om een besluit te nemen is volgens eiser ook niet correct.
Wat is het standpunt van verweerder?
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de parkeerbelasting is verschuldigd bij aanvang van het parkeren over de gehele parkeerduur. Het maakt daarbij volgens verweerder niet uit hoelang deze parkeerduur duurt. Ook voor enkele minuten is parkeerbelasting verschuldigd.

Beoordeling van het geschil

5. Ingevolge artikel 225 van de Gemeentewet mag in het kader van parkeerregulering een parkeerbelasting worden geheven. De belastingplichtige is verantwoordelijk voor het tijdig voldoen van de parkeerbelasting, bijvoorbeeld door de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. Uit artikel 234 van de Gemeentewet volgt verder dat de parkeerbelasting bij aanvang van het parkeren moet worden voldaan door middel van het in werking stellen van een parkeerautomaat.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. De hoofdregel is dat degene die zijn auto parkeert op een betaalde parkeerplaats parkeerbelasting is verschuldigd, ook als het parkeren slechts enkele minuten duurt. Het onmiddellijk laden en lossen van zaken vormt hierop een uitzondering zoals bedoeld in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet. De rechtbank stelt vast dat eiser geen parkeerbelasting heeft betaald. Ook is niet gebleken dat eiser bezig was met het laden en lossen van de kast zodat de uitzondering hierop van toepassing is. Verweerder is dan ook terecht overgegaan tot het naheffen van de verschuldigde parkeerbelasting.
7. De rechtbank overweegt verder dat er geen ruimte is om uit coulance iets anders te beslissen. De parkeerbelasting is een objectieve belasting waardoor geen rekening kan worden gehouden met persoonlijke omstandigheden. Dit ligt anders indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat sprake is van een noodsituatie of spoedeisende situatie, waardoor iemand absoluut, feitelijk en fysiek, verhinderd is om de volgens de wet verschuldigde belasting te betalen. [1] De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een overmachtssituatie zoals hiervoor bedoeld. Het niet betalen van de parkeerbelasting komt dus voor rekening en risico van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

8. De Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 juli 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022:2392).