ECLI:NL:RBMNE:2022:5565

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
C/16/531606 / HA ZA 22-2
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie van Stichting BREIN tegen onbekende gedaagde voor overdracht van domeinnamen in verband met auteursrechtinbreuk

In deze zaak heeft de stichting BREIN, die zich inzet voor de bescherming van auteursrechten, een collectieve vordering ingesteld tegen een onbekende gedaagde die de domeinnamen beheert van websites waarop illegaal IPTV-pakketten worden aangeboden. De gedaagde is niet verschenen in de procedure, waardoor de rechtbank op 9 maart 2022 verstek heeft verleend. BREIN heeft de gedaagde op 2 december 2021 gedagvaard en voldaan aan de vereisten van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA). De rechtbank heeft ambtshalve de ontvankelijkheid van BREIN beoordeeld en vastgesteld dat aan de voorwaarden voor een collectieve vordering is voldaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat de websites gericht zijn op het Nederlandse publiek en de schade in Nederland is ontstaan. De rechtbank heeft BREIN aangewezen als exclusieve belangenbehartiger en de vordering van BREIN ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook de verplichtingen van BREIN als belangenbehartiger uiteengezet, waaronder het registreren van het vonnis in het centraal register voor collectieve vorderingen. De zaak betreft de bescherming van de belangen van rechthebbenden op de entertainmentcontent die via de domeinnamen beschikbaar is gemaakt. De rechtbank heeft de gedaagde opgedragen om de domeinnamen aan BREIN over te dragen, en heeft de procedure voortgezet met het oog op de praktische invulling van de opt-out en opt-in mogelijkheden voor de betrokken rechthebbenden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/531606 / HA ZA 22-2
Vonnis van 28 december 2022
in de zaak van
de stichting
STICHTING BREIN,
gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende te Hoofddorp,
eiseres,
verder te noemen BREIN,
advocaten: mrs. D.J.G. Visser en P. de Leeuwe,
tegen
[gedaagde],
met een onbekende woon- en verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
BREIN heeft [gedaagde] op 2 december 2021 gedagvaard tegen de roldatum van 9 maart 2022 overeenkomstig artikel 54 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Haar vordering betreft een vordering op grond van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (hierna: WAMCA).
1.2.
BREIN heeft op 6 december 2021 voldaan aan de vereisten uit artikel 1018c lid 2 Rv, te weten het binnen twee dagen na dagvaarding indienen van de dagvaarding ter griffie van de rechtbank en het doen aantekenen van de vordering in het centraal register voor collectieve acties.
1.3.
Vervolgens is de zaak overeenkomstig het bepaalde in artikel 1018c lid 3 Rv aangehouden voor de duur van drie maanden om andere belangenorganisaties als bedoeld in artikel 3:305a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) gelegenheid te geven ook een collectieve vordering in te stellen voor dezelfde gebeurtenis(sen) waarop de onderhavige collectieve actie is gebaseerd en over gelijksoortige feitelijke en rechtsvragen.
1.4.
Tijdens de aanhoudingsperiode heeft geen andere belangenorganisatie een collectieve vordering ingesteld voor dezelfde gebeurtenis(sen).
1.5.
Voor [gedaagde] heeft zich geen advocaat gesteld waarna op 9 maart 2022 verstek is verleend.
1.6.
De zaak is vervolgens een periode aangehouden, omdat BREIN de dagvaarding op 2 december 2021 ook tegen een tweede gedaagde heeft uitgebracht, met wie BREIN uiteindelijk in overleg is getreden. BREIN heeft de procedure tegen de tweede gedaagde uiteindelijk ingetrokken.
1.7.
Vervolgens is vonnis bepaald in deze zaak.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
BREIN is een stichting met als doel auteursrechtinbreuken te bestrijden. Zij doet dit (met name) ten behoeve van de bij haar aangesloten rechthebbenden.
2.2.
Via een drietal websites (hierna: de websites) zijn er op grote schaal IPTV-pakketten verkocht. Een IPTV-pakket biedt via een hyperlink toegang tot illegaal aanbod van beschermde films, series en (premium) televisiekanalen. Volgens BREIN heeft [gedaagde] de IPTV-pakketten niet verkocht, maar is hij wel de houder van de (drie) domeinnamen die leiden naar de websites. BREIN stelt dat het niet mogelijk is dat [gedaagde] de domeinnamen te goeder trouw heeft geregistreerd, omdat opzettelijk een onjuist adres in Nederland is opgegeven bij het EURid (domeinnamenregister). [gedaagde] is de katvanger van de persoon die de IPTV-pakketten via de websites heeft verkocht. Volgens BREIN handelt [gedaagde] onrechtmatig en om die reden vordert BREIN dat [gedaagde] de drie domeinnamen aan haar dient over te dragen.

3.De beoordeling

(1)
Rechtsmacht en toepasselijk recht
(a) Rechtsmacht
3.1.
De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of zij bevoegd is om van de zaak kennis te nemen en welk recht moet worden toegepast.
3.2.
Van [gedaagde] is geen woon- of verblijfplaats bekend. De Brussel I bis-Verordening is daarom niet van toepassing. Daarvoor is namelijk vereist (behoudens bepaalde uitzonderingen) dat de verweerder een woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie. Dit volgt uit artikel 6 lid 1 van de Brussel I bis-Verordening. De rechtsmacht van de Nederlandse rechter vloeit ook niet voort uit een ander(e) verdrag of verordening van internationaal privaatrecht. De vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, dient daarom te worden beantwoord aan de hand van de regels van het commune bevoegdheidsrecht, zoals neergelegd in de artikelen 1-14 Rv.
3.3.
BREIN stelt dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Op grond van artikel 6 aanhef en onder e Rv is de Nederlandse rechter bevoegd in zaken die gaan over verbintenissen uit onrechtmatige daad, indien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Bij de uitleg van het commune Nederlandse bevoegdheidsrecht, waarvan artikel 6 Rv onderdeel uitmaakt, moet in beginsel aansluiting worden gezocht bij de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU (hierna: HvJ EU). Uit de rechtspraak van het HvJ EU volgt dat de plaats waar het ‘het schadebrengende feit’ zich heeft voorgedaan, zowel ziet op de plaats waar de schade is ingetreden als op de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis. Het schadebrengende feit dat aan de vordering van BREIN ten grondslag ligt, is dat er via de websites illegaal IPTV-pakketten zijn verkocht. [gedaagde] is houder van de domeinnamen die leiden naar die websites. De websites zijn/waren in het Nederlands opgesteld en zijn/waren ook gericht op het Nederlandse publiek. Gelet hierop, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 6 aanhef en onder e Rv rechtsmacht toe.
3.4.
Verder dient beoordeeld te worden welke Nederlandse rechter relatief bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Op grond van artikel 102 Rv is in zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad (mede) bevoegd de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Nu de websites waarop de IPTV-pakketten zijn verkocht zijn/waren opgesteld in het Nederlands en zijn/waren gericht op het gehele Nederlandse publiek, heeft het schadebrengende feit zich mede in Utrecht voorgedaan. De Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, is daarom relatief bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
(b) Toepasselijk recht
3.5.
Ten slotte dient beoordeeld te worden welk recht door de Nederlandse rechter dient te worden toegepast. In dit geval is de Rome II-Verordening (hierna: de Verordening) van toepassing, omdat het gaat om een niet-contractuele verbintenis die is ontstaan na de inwerkingtreding van de Verordening. In artikel 8 lid 1 van de Verordening is het volgende bepaald: “
De niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht, wordt beheerst door het recht van het land waarvoor de bescherming wordt gevorderd”. Met de illegale verkoop van de IPTV-pakketten op de websites, is er inbreuk gemaakt op de intellectuele eigendomsrechten van de rechthebbenden van de beschermde films, series en (premium) televisiekanalen. Dit heeft mede door toedoen van [gedaagde] plaatsgevonden. Hij heeft immers zijn domeinnamen ter beschikking gesteld. Nu er sprake is van een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht en daarvoor door BREIN in Nederland bescherming wordt gevorderd, is het Nederlandse recht van toepassing.
(2) BREIN voldoet aan de ontvankelijkheidsvereisten van artikel 1018c lid 5 Rv
3.6.
In het kader van de WAMCA moet worden beoordeeld of BREIN kan worden ontvangen in haar vordering. Die beoordeling vindt plaats aan de hand van het bepaalde in artikel 1018c lid 5 Rv.
3.7.
Op grond van artikel 1018c lid 5 Rv vindt inhoudelijke behandeling van de collectieve vordering slechts plaats indien en nadat de rechter heeft beslist:
a. dat eiser voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a lid 1 tot en met 3 BW of dat niet aan deze eisen behoeft te worden voldaan op grond van het zesde lid van dit artikel,
b. dat de eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voeren van deze collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van een individuele vordering doordat de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen in voldoende mate gemeenschappelijk zijn, het aantal personen tot bescherming van wier belangen de vordering strekt, voldoende is en, indien de vordering strekt tot schadevergoeding, dat zij alleen dan wel gezamenlijk een voldoende groot financieel belang hebben, en
c. dat niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering blijkt op het moment waarop het geding aanhangig wordt.
3.8.
De rechter moet zo nodig ambtshalve toetsen of aan deze eisen is voldaan. [1] Dat zal de rechtbank hierna dan ook doen.
Artikel 1018c lid 5 sub a Rv: ontvankelijkheidseisen artikel 3:305a BW
3.9.
Uit artikel 3:305a BW, zoals dit luidt na inwerkingtreding van de WAMCA, volgt dat een stichting ontvankelijk is in een rechtsvordering die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen (collectieve vordering), indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1. zij behartigt deze belangen ingevolge haar statuten (lid 1),
2. deze belangen zijn voldoende gewaarborgd (lid 1, uitgewerkt in lid 2),
3. de bestuurders betrokken bij de oprichting van de stichting, en hun opvolgers, hebben geen rechtstreeks of middellijk winstoogmerk, dat via de stichting wordt gerealiseerd (lid 3 sub a),
4. de rechtsvordering heeft een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer (lid 3 sub b),
5. de stichting heeft in de gegeven omstandigheden voldoende getracht het gevorderde door het voeren van overleg met de verweerder te bereiken (lid 3 sub c),
6. de stichting stelt bestuursverslagen en jaarrekeningen op (lid 5).
3.10.
BREIN beroept zich op de uitzondering van artikel 3:305a lid 6 BW. Op grond van die bepaling hoeft niet te worden voldaan aan de vereisten van artikel 3:305a lid 2, subonderdelen a tot en met e en lid 5 BW, wanneer de rechtsvordering wordt ingesteld met een ideëel doel en een zeer beperkt financieel belang of wanneer de aard van de vordering van de rechtspersoon als bedoeld in lid 1 of van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt, daartoe aanleiding geeft.
3.11.
Volgens BREIN kan zij een beroep doen op de uitzonderingssituatie van lid 6, omdat zij in deze procedure geen schadevergoeding vordert, maar maatregelen ter handhaving van rechten van intellectuele eigendom. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst BREIN naar de wetsgeschiedenis van de WAMCA [2] en een uitspraak van deze rechtbank van 2 juni 2021. [3]
3.12.
De rechtbank is van oordeel dat BREIN inderdaad een beroep toekomt op de uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 3:305 lid 6 BW. Hierbij acht de rechtbank in de eerste plaats van belang dat BREIN geen schadevergoeding vordert, maar maatregelen ter handhaving van rechten van intellectuele eigendom. Een vordering die in de wetgeschiedenis expliciet wordt genoemd als voorbeeld van een vordering waarvan de aard met zich meebrengt dat artikel 3:305 lid 6 BW kan worden toegepast. [4] Verder acht de rechtbank van belang dat de aangeslotenen voor wie BREIN optreedt grote partijen zijn (onder andere Netflix, Walt Disney Studios Motion Pictures en Pictoright) die goed in staat zijn om te beoordelen of BREIN hun belangen naar behoren behartigt. Voor hen is een toets aan de stringentere ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a lid 2 tot en met 5 BW niet nodig. Zowel de aard van de vordering als de aard van de personen tot bescherming wier belangen de rechtsvordering strekt, rechtvaardigt dus de lichte ontvankelijkheidstoets van artikel 3:305a lid 6 BW.
3.13.
Het voorgaande brengt mee dat in dit geval alleen moet worden getoetst of BREIN voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a lid 1, de aanhef van lid 2 en lid 3 BW. De rechtbank toetst uitdrukkelijk dus (ook) aan het representativiteitsvereiste opgenomen in de aanhef van artikel 3:305a lid 2 BW. Dat dit ook nodig is bij de lichte ontvankelijkheidstoets van artikel 3:305a lid 6 BW, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de letterlijke tekst van deze wetsbepaling en de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling. In het wetsvoorstel gaf artikel 3:305a lid 6 BW de rechter aanvankelijk de mogelijkheid om de ontvankelijkheidseisen van de leden 2, 3 en 5 van artikel 3:305a BW buiten beschouwing te laten. [5] Tijdens de parlementaire behandeling heeft de Tweede Kamer via een amendement de uitzondering van artikel 3:305a lid 6 BW beperkt door de rechter alleen de mogelijkheid te geven om de eisen van subonderdelen a tot en met e van lid 2 en lid 5 buiten beschouwing te laten. [6] Op deze manier wordt ervoor gezorgd dat de massaschadeprocedure niet openstaat voor vorderingen door onrepresentatieve rechtspersonen met winstoogmerk en zonder nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer. [7] De rechtbank zal hierna afzonderlijk stilstaan bij de vereisten van artikel 3:305a lid 1, de aanhef van lid 2 en lid 3 BW.
(a) Belangenbehartiging in de statuten (artikel 3:305a lid 1 BW)
3.14.
Uit artikel 3.1 van de statuten van BREIN (productie 8 bij dagvaarding) blijkt dat BREIN tot doel heeft de belangen van (met name aangesloten) rechthebbenden op intellectuele eigendomsrechten te behartigen. Aan de ontvankelijkheidseis van lid 1 is dus voldaan.
(b) Representativiteit (artikel 3:305a lid 2 aanhef BW)
3.15.
Op grond van artikel 3:305a lid 1 BW dienen de belangen van de personen ter bescherming van wie de rechtsvordering is ingesteld, voldoende te zijn gewaarborgd. Artikel 3:305a lid 2, aanhef bepaalt vervolgens dat deze belangen voldoende gewaarborgd zijn als de belangenorganisatie voldoende representatief is, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vorderingen. Zoals hiervoor al aan de orde is gekomen, vertegenwoordigen de Nederlandse en internationale (leden van de) aangeslotenen van BREIN samen het leeuwendeel van de rechten die er wereldwijd op commercieel beschikbare entertainmentcontent bestaan en op de Nederlandse markt beschikbaar zijn. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat aan het representativiteitsvereiste is voldaan.
(c) Geen winstoogmerk (artikel 3:305a lid 3 sub a BW)
3.16.
Stichtingen hebben naar hun aard geen winstoogmerk. Dit voorkomt echter niet dat eventuele gelden die een stichting ontvangt, bij de bestuurders of oprichters terecht komen. Nu de onderhavige vorderingen echter niet strekken tot schadevergoeding, is er onvoldoende aanleiding om op dit punt nadere informatie in te winnen bij BREIN.
(d) Voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer (artikel 3:305a lid 3 sub b BW)
3.17.
Aan dit ontvankelijkheidsvereiste is voldaan. De vereiste nauwe band bestaat er in dit geval uit dat de gebeurtenis of de gebeurtenissen waarop de rechtsvordering betrekking heeft, in Nederland heeft of hebben plaatsgevonden (artikel 3:305a lid 3 sub b onder 3 BW). De websites waarop de IPTV-pakketten zijn verkocht en waarvan door BREIN wordt gesteld dat [gedaagde] de domeinnaamhouder is, zijn/waren in het Nederlands opgesteld en zijn/waren op het Nederlandse publiek gericht.
(e) Voldoende overleg (artikel 3:305a lid 3 sub c BW)
3.18.
Het laatste ontvankelijkheidsvereiste dat hier getoetst moet worden, is of BREIN in de gegeven omstandigheden voldoende heeft getracht het gevorderde door het voeren van overleg met [gedaagde] te bereiken. BREIN heeft in de dagvaarding uiteengezet dat zij [gedaagde] en de betrokken tussenpersonen verschillende keren en op verschillende wijzen (op de bij haar bekende (mail)adressen) heeft aangeschreven, maar dat zij niets van [gedaagde] heeft vernomen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat BREIN voldoende heeft getracht om met [gedaagde] in gesprek te komen. Aan dit ontvankelijkheidsvereiste is daarom ook voldaan.
Artikel 1018c lid 5 sub b: voeren van een collectieve procedure efficiënter en effectiever
3.19.
Aan het vereiste van artikel 1018c lid 5 sub b BW is voldaan. Een werk kent diverse rechthebbenden en op de duizenden werken die via de IPTV-pakketten beschikbaar zijn gemaakt kunnen duizenden rechthebbenden rechten claimen. Indien de individuele rechthebbenden zouden worden genoodzaakt om individuele rechtszaken te voeren over de wijze waarop [gedaagde] het beweerdelijke inbreukmaken op hun intellectuele eigendomsrechten zouden hebben gefaciliteerd, zou dit niet efficiënt zijn. Daarbij komt dat de uiteindelijk te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen in grote mate gemeenschappelijk zijn en de groep aangeslotenen bij BREIN voldoende groot is om behandeling in een collectieve procedure te rechtvaardigen.
Artikel 1018c lid 5 sub c: summierlijke ondeugdelijkheid van de collectieve vordering
3.20.
Het doel van artikel 1018c lid 5 sub c Rv is om in uitzonderlijke gevallen een collectieve vordering al vóór de inhoudelijke behandeling ervan van tafel te krijgen omdat deze niet deugt. Voor een dergelijk vergaand oordeel is op grond van de dagvaarding geen plaats.
Conclusie
3.21.
Op grond van al het voorgaande is BREIN ontvankelijk in haar vorderingen tegen [gedaagde] .
(3) Aanwijzing BREIN als exclusieve belangenbehartiger (artikel 1018e lid 1 Rv)
3.22.
Op grond van artikel 1018e lid 1 Rv wijst de rechtbank BREIN aan als exclusief belangenbehartiger.
3.23.
De wet verbindt aan de aanwijzing als exclusieve belangenbehartiger een aantal verplichtingen. Zo dient de exclusieve belangenbehartiger, in dit geval BREIN, op grond van artikel 1018e lid 5 Rv dit vonnis te (laten) registeren in het centraal register voor collectieve vorderingen. In het dictum van dit vonnis zal dat aan BREIN worden opgedragen. Op de andere verplichtingen van de exclusieve belangenbehartiger zal de rechtbank nader ingegaan in randnummer 3.28 en verder.
(4) Inhoud collectieve vordering, omschrijving groep personen wiens belangen BREIN behartigt, en geografisch meest geschikte rechtbank (artikel 1018e lid 2 Rv)
3.24.
Op grond van artikel 1018e lid 2 Rv dient de rechter te beoordelen wat de collectieve vordering precies inhoudt, voor welke nauw omschreven groep personen de exclusieve belangenbehartiger de belangen in deze collectieve vordering behartigt en of de aan een bepaalde plaats gebonden aard van de collectieve vordering aanleiding geeft voor behandeling van de zaak bij een ander gerecht.
3.25.
De vordering van BREIN houdt in dat [gedaagde] de domeinnamen [website 1] , [website 2] en [website 3] op zijn kosten en via de daartoe geëigende wijze overdraagt aan BREIN, waarbij [gedaagde] de advocaten van BREIN een kopie verstrekt van alle correspondentie die hij in dat kader heeft (gehad) met de betreffende instanties. Als [gedaagde] hieraan niet voldoet, vordert BREIN dat het vonnis van de rechtbank in de plaats treedt van de benodigde medewerking van [gedaagde] .
3.26.
BREIN heeft in haar dagvaarding niet concreet uiteengezet voor welke nauw omschreven groep personen zij de belangen behartigt in deze procedure. In de dagvaarding geeft BREIN wel aan (zie randnummer 13): “
de vorderingen strekken tot bescherming van de belangen van de rechthebbenden op entertainmentcontent”. Uit de overige inhoud van de dagvaarding blijkt dat BREIN meer specifiek opkomt voor de belangen van rechthebbenden op werken die onderdeel zijn van de IPTV-pakketten die zijn verspreid via de domeinnamen gehouden door [gedaagde] . Gelet hierop, komt de rechtbank tot de volgende omschrijving van de groep personen wiens belangen BREIN in deze procedure behartigt:
alle rechthebbenden op de entertainmentcontent van de IPTV-pakketten die via de domeinnamen [website 1] , [website 2] , en [website 3] beschikbaar zijn gemaakt.Deze omschrijving zal ook worden opgenomen in de beslissing van de rechtbank hieronder. De afbakening is van belang, omdat de uitkomst in deze procedure bindend is voor alle personen binnen de groep, behalve voor hen die op grond van artikel 1018f Rv gebruikmaken van de hierin geboden mogelijkheid voor een opt-out.
3.27.
De websites waarvan [gedaagde] domeinnaamhouder is, zijn in het Nederlands opgesteld en op het gehele Nederlandse publiek gericht. Midden-Nederland maakt daarvan dus deel uit. Daarom geeft de collectieve vordering geen aanleiding voor behandeling van de zaak bij een ander gerecht.
(5) Mededelingen over opt-out en opt-in mogelijkheid (artikel 1018f Rv)
3.28.
Artikel 1018f Rv verbindt aan de aanwijzing van BREIN als exclusieve belangenbehartiger een aantal voorschriften, die ertoe strekken dat de personen voor wier belangen zij opkomt van die aanwijzing in kennis worden gesteld en zich kunnen beraden over hun positie (‘opt out’, lid 1, dan wel ‘opt in’, lid 5). De rechtbank zal BREIN in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de praktische invulling daarvan. Daarbij merkt de rechtbank op dat de regeling over opt-out en opt-in dwingend is voorgeschreven en hier – ook in verstekzaken – dus niet aan voorbij kan worden gegaan. Dit vanwege het verstrekkende gevolg van een collectieve actie voor personen die zelf geen partij zijn bij de procedure: zij hebben geen rol in de procedure, maar zijn wel gebonden aan de uitspraak als zij geen opt-out verklaring hebben uitgebracht.
3.29.
De rechtbank is voornemens te bepalen dat de aanschrijving van de ‘bekende personen’ bij gewone brief (artikel 1018f, lid 3, eerste volzin Rv) zal moeten geschieden. Onder ‘bekende personen’ wordt verstaan: de bij BREIN aangeslotenen die (mogelijk) rechthebbenden zijn op de entertainmentcontent van de IPTV-pakketten die via de domeinnamen [website 1] , [website 2] , en [website 3] beschikbaar zijn gemaakt
.Om praktische redenen is de rechtbank voornemens om toe te staan dat deze brief (uitsluitend) per e-mail wordt toegestuurd.
3.30.
Artikel 1018f lid 3 Rv bepaalt verder:

Bovendien wordt hiervan zo spoedig mogelijk aankondiging gedaan in één of meer door de rechter aan te wijzen nieuwsbladen. Hierbij wordt telkens op een door de rechter aan te geven wijze melding gemaakt van de wijze waarop deze personen zich overeenkomstig het eerste lid van de behartiging van hun belangen in deze collectieve vordering kunnen bevrijden, of overeenkomstig het vijfde lid met de behartiging van hun belangen in deze collectieve vordering instemmen.”
3.31.
De rechtbank is voornemens om ter uitvoering van het onder rechtsoverweging 3.30 aangehaalde voorschrift te bevelen dat in één landelijk dagblad de volgende advertentie wordt geplaatst:
“Collectie actie van Stichting BREIN tegen domeinnaamhouder van websites [website 1] , [website 2] en [website 3]
Stichting BREIN voert bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een procedure tegen de domeinnaamhouder van de websites [website 1] , [website 2] en [website 3] ,
waarop illegaal IPTV-pakketten zijn aangeboden. BREIN behartigt in deze procedure de belangen van rechthebbenden op de entertainmentcontent van de IPTV-pakketten. Niet meedoen of juist wel meedoen? Kijk op: www.stichtingbrein.nl.”
3.32.
De rechtbank is ook voornemens om BREIN te bevelen de navolgende aankondiging te publiceren op haar website (www.stichtingbrein.nl):
Collectie actie van Stichting BREIN tegen domeinnaamhouder van websites [website 1] , [website 2] en [website 3]
Stichting BREIN voert bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een procedure tegen de domeinnaamhouder van de websites [website 1] , [website 2] en [website 3] ,
waarop illegaal IPTV-pakketten zijn aangeboden. Dit heet een “collectieve actie”. De genoemde stichting is door de rechtbank aangewezen als exclusieve belangenbehartiger. De volledige dagvaarding in deze zaak leest u
hier(link volgt).
Niet meedoen of juist wel meedoen
Als u behoort tot de groep van personen voor wie Stichting BREIN opkomt en u vindt het goed dat deze stichting ook uw belangen behartigt, dan hoeft u niets te doen. Als u niet wilt dat ook uw belangen in deze procedure worden behartigd (bijvoorbeeld omdat u hierover zelf een procedure wilt voeren), dan kunt u dat aan de rechtbank kenbaar maken. U bent dan niet aan de uitspraak in deze zaak gebonden, maar u kunt er ook geen rechten aan ontlenen.
Als u geen woonplaats of verblijf in Nederland hebt, heeft de collectieve actie geen betrekking op uw belangen. Dat is alleen anders als u kenbaar maakt dat u wilt dat de stichting ook voor uw belangen optreedt. Als de vorderingen van Stichting BREIN geheel of gedeeltelijk worden toegewezen, kunt u daaraan rechten ontlenen, maar als deze worden afgewezen, bent u daaraan gebonden.
Wilt u niet dat ook uw belangen in deze procedure worden behartigd, of hebt u geen woonplaats of verblijf in Nederland, maar wilt u juist wel dat ook uw belangen worden behartigd, stuur dan een brief aan Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, Team Handel, Postbus 16005, 3500 DA Utrecht. Vermeld daarin dat uw verzoek betrekking heeft op zaak/rolnummer C/16/531606/ HA ZA 22-2 (Stichting BREIN). U kunt dit doen tot en met (
datum volgt).
U kunt de volgende teksten gebruiken:
“Ik wil niet dat in de collectieve actie van Stichting BREIN (zaak/rolnummer C/16/531606/ HA ZA 22-2) mijn belangen worden behartigd en wens mij daarvan te bevrijden.”
OF
“Ik heb geen woonplaats of verblijf in Nederland, maar stem ermee in dat in de collectieve actie van Stichting BREIN (zaak/rolnummer C/16/531606/ HA ZA 22-2) ook mijn belangen worden behartigd.”
Bovenstaand bericht is geplaatst op grond van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van (
datum volgt).”
3.33.
Gelet op de aard en inhoud van de via de IPTV-pakketten verspreide entertainmentcontent, gaat de rechtbank ervan uit dat een aanzienlijk deel van de rechthebbenden woonachtig/gevestigd is buiten Nederland. De rechtbank is daarom voornemens om BREIN te bevelen ook de navolgende aankondiging te publiceren op haar website (www.stichtingbrein.nl):
Collective action of the Stichting BREIN against the domain name owner of the websites [website 1] , [website 2] and [website 3]
Stichting BREIN initiated proceedings before the District Court of Utrecht against the domain name owner of the websites [website 1] , [website 2] and [website 3] , on which illegal IPTV-packages have been offered. This is called a “collective action”. Stichting BREIN has been appointed by the District Court as the Exclusive Advocate. You can read the full summons in this case
here(link will follow).
If you belong to the group of persons Stichting BREIN represents and you think it is a good thing that we also represent your interests, you do not have to do anything. If you do not want your interests to be represented in these proceedings (for example, because you want to conduct proceedings yourself), you can make this known to the Court. You will not be bound by the decision in this case, but you cannot derive any rights from it either.
If you do not have a place of residence or stay in the Netherlands, the collective action does not concern your interests. That is only different if you make it known that you want BREIN to act in your interest as well. If the claims of BREIN are granted in whole or in part, you can derive rights from them, but if they are rejected, you are bound by them.
If you do not want your interests to be represented in these proceedings, or if you do not have a place of residence or stay in the Netherlands, but would like your interests to be represented as well, please send a letter to the District Court of Utrecht, Team Handel, P.O. Box 16005, 3500 DA Utrecht. You can do this until (
the date will follow).
You can use the following texts:
“I do not want my interests to be represented in the collective action of Stichting BREIN (case number C/16/531606/ HA ZA 22-2) and I would like to be freed from this.”
OR
“I have no place of residence or stay in the Netherlands but agree that my interests are also represented in the collective action of Stichting BREIN (case number C/16/531606/ HA ZA 22-2).”
This message is published in accordance with the decision of the Utrecht District court of (
the date will follow).
3.34.
De rechtbank is ten slotte voornemens te bepalen dat voormelde aankondigingen ook dienen te worden aangetekend in het centraal register voor collectieve vorderingen, in de map “collectieve vordering tegen gedaagde” van 6 december 2021.
3.35.
BREIN mag zich op de rol van
woensdag 11 januari 2023bij akte uitlaten over de voorgenomen teksten en over het landelijk dagblad waarin de bedoelde advertentie geplaatst zou moeten worden. Het staat BREIN vrij om in die akte ook een (gemotiveerd) verzoek te doen zoals bepaald in artikel 1018f lid 5 Rv, inhoudend dat het ‘opt-out regime’ ook van toepassing is op personen die tot de nauw omschreven groep behoren en die buiten Nederland wonen/gevestigd zijn (in plaats van het ‘opt-in regime’). De rechtbank kan zich voorstellen dat het leeuwendeel van de belanghebbenden voor wie BREIN opkomt in deze procedure, in het buitenland zijn gevestigd (en dus allen op grond van de hoofdregel zouden moeten ‘opt-innen’).
(6) Termijn voor het beproeven van een schikking (artikel 1018g Rv)
3.36.
In artikel 1018g Rv is het volgende bepaald:
“Na aanwijzing van een exclusieve belangenbehartiger als bedoeld in artikel 1018e Rv stelt de rechter een termijn voor het beproeven van een overeenkomst die in elk geval het in artikel 907, tweede lid, onderdelen a tot en met f, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde bevat en, indien geen overeenkomst als in deze bepaling bedoeld wordt bereikt, voor het aanvullen van de gronden van de vordering en het verweer voor zover de gedaagde gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid bedoeld in artikel 1018c, vijfde lid, laatste zin.”
3.37.
BREIN heeft in de dagvaarding uiteengezet dat zij [gedaagde] en de betrokken tussenpersonen verschillende keren en op verschillende wijzen heeft aangeschreven, maar dat zij desondanks niets van [gedaagde] heeft vernomen. Gelet hierop, ziet de rechter geen aanleiding om een termijn te stellen voor het beproeven van een schikking. Nu [gedaagde] niet in deze procedure is verschenen, ziet de rechtbank evenmin aanleiding om BREIN in de gelegenheid te stellen om de gronden van haar vordering aan te vullen.
3.38.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beslist dat BREIN ontvankelijk is in haar collectieve vordering;
4.2.
wijst BREIN aan als exclusieve belangenbehartiger;
4.3.
omschrijft de inhoud van de collectieve vordering op de wijze zoals hiervoor in randnummer 3.26 is weergegeven;
4.4.
omschrijft de groep personen van wie de exclusieve belangenbehartiger de belangen in deze collectieve procedure behartigt als volgt:
alle rechthebbenden op de entertainmentcontent van de IPTV-pakketten die via de domeinnamen [website 1] , [website 2] , en [website 3] beschikbaar zijn gemaakt.
4.5.
draagt BREIN op van dit vonnis aantekening te maken in het centraal register voor collectieve vorderingen in de map “collectieve vordering tegen gedaagde” van 6 december 2021;
4.6.
verwijst de zaak naar de rol van
11 januari 2023voor het nemen van een akte door BREIN over hetgeen is vermeld in rechtsoverweging 3.35;
4.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. ter Meulen en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2022. [8]

Voetnoten

1.Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34608, nr. 3, p. 39, Memorie van Toelichting.
2.Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34608, nr. 6, p. 11, Nota naar aanleiding van het Verslag.
3.Rechtbank Midden-Nederland 2 juni 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2142.
4.Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34608, nr. 6, p. 17, Nota naar aanleiding van het Verslag.
5.Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34608, nr. 2, p. 2, Voorstel van wet.
6.Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34608, nr. 14, Amendement van het lid van Gent c.s.
7.Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34608, nr. 14, Amendement van het lid van Gent c.s.
8.type: 5348/RvR