Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De beoordeling in het incident
a. dat eiser voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a lid 1 tot en met 3 BW of dat niet aan deze eisen behoeft te worden voldaan op grond van het zesde lid van dit artikel,
b. dat de eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voeren van deze collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van een individuele vordering doordat de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen in voldoende mate gemeenschappelijk zijn, het aantal personen tot bescherming van wier belangen de vordering strekt, voldoende is en, indien de vordering strekt tot schadevergoeding, dat zij alleen dan wel gezamenlijk een voldoende groot financieel belang hebben, en
- Het is niet de bedoeling van de stringentere eisen om het organisaties die al een belangrijke rol spelen in het handhaven van collectieve belangen in collectieve acties en die per definitie niet zijn gericht op het verkrijgen van schadevergoeding, onnodig moeilijk te maken hun werk voort te zetten (Tweede Kamer, vergaderjaar 2017-2018, 34608, nr. 6, p. 11, Nota naar aanleiding van het Verslag (NnavV)).
- De reden voor het opnemen van stringentere ontvankelijkheidseisen is een reactie op kritiek vooral op de kwaliteit van ad hoc ingestelde organisaties, die ten behoeve van één specifieke rechtsvordering zijn opgericht of op commerciële organisaties die van het instellen van collectieve vorderingen hun verdienmodel hebben gemaakt, en niet zozeer op bestaande belangenbehartigers die reeds een lange staat van dienst hebben (MvT, p. 18).
- Het feit dat de vordering niet strekt tot schadevergoeding is niet doorslaggevend; in beginsel gelden de aangescherpte eisen ook voor vorderingen tot verklaring voor recht (MvT p. 15 en 29). Wel kan een uitzondering gepast zijn, wanneer een representatieve belangenorganisatie een andere vordering instelt dan een schadevergoeding en er een maatschappelijk belang mee is gemoeid, tenzij de verklaring voor recht wordt gevraagd als opmaat naar een collectieve schadevergoedingsactie (NnavV p. 21).
- De wetgever noemt als voorbeeld van een procedure die vanwege het ideële doel en zeer beperkte financiële belang van de gedupeerden onder de uitzondering zou kunnen vallen, een vordering waarin van de aangesproken partij een bepaalde handeling wordt gevorderd en niet een bedrag als schadevergoeding. Expliciet wordt aangegeven dat denkbaar is dat de uitzondering van toepassing is op een organisatie die opkomt voor de handhaving van intellectuele eigendomsrechten en daarom voor de gedupeerden die zij vertegenwoordigt uitsluitend een verbod vordert tot inbreuk op een auteursrecht (NnavV p. 17).
- BREIN is een stichting die al lange tijd en kennelijk naar tevredenheid van de bij haar aangesloten rechthebbenden op intellectuele eigendomsrechten, de belangen van deze rechthebbenden behartigt.
- De vorderingen die BREIN in deze procedure heeft ingesteld, strekken niet tot schadevergoeding, en vormen ook geen opmaat tot een schadevergoeding jegens Yisp en Worldstream. De vorderingen strekken mede tot het staken van inbreuken op intellectuele eigendomsrechten, één van de voorbeelden genoemd in de parlementaire geschiedenis voor het maken van een uitzondering.
- Hoewel BREIN met de vorderingen zeker ook de commerciële belangen van haar rechthebbenden behartigt (om te voorkomen dat de opbrengst van verkoop of verhuur van films en tv-series uit legale bron vermindert), dienen die vorderingen in bredere zin het maatschappelijke belang dat wordt voorkomen dat Nederland een vrijhaven wordt voor piraten die illegale kopieën van films en tv-series via Nederlandse servers aanbieden. Daarmee hangt samen het belang van de ondernemingen die servers ter beschikking stellen, om te weten welke juridische verplichtingen zij precies hebben jegens de rechthebbenden.
https://www.nipr-online.eu/pdf/2019-406.pdf). Om daarover voldoende zekerheid te verkrijgen zouden prejudiciële vragen moeten worden gesteld aan het Hof van Justitie. Echter, omdat in de onderhavige zaak aan dit ontvankelijkheidsvereiste voldaan wordt, is daar onvoldoende aanleiding voor.
3.De beslissing
30 juni 2021voor conclusie van repliek in de hoofdzaak, tevens van antwoord in reconventie,