In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door N. Voorbach, beroep ingesteld tegen een hernieuwd bevel tot betaling dat op 1 november 2021 aan haar is betekend. Dit bevel volgde op een eerder dwangbevel van 12 december 2017. Eiseres maakte bezwaar tegen het hernieuwd bevel, maar dit bezwaar werd op 18 februari 2022 door de invorderingsambtenaar van de gemeente ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat zij niet voldoende in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord, zoals vereist door artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende inspanningen heeft geleverd om een hoorzitting te organiseren, aangezien eiseres pas op 14 februari 2022 werd uitgenodigd voor een hoorzitting op 17 of 18 februari, terwijl zij op 16 februari aangaf verhinderd te zijn en een alternatieve datum voorstelde. De rechtbank concludeerde dat de hoorplicht was geschonden, omdat de hoorzitting pas na de beslissing op het bezwaar had plaatsgevonden. Hierdoor werd het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de zaak terugverwezen naar verweerder, die eiseres opnieuw in de gelegenheid moet stellen om te worden gehoord. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.787,-, en moest het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres worden vergoed.