ECLI:NL:RBMNE:2022:5437

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
16/652694-17 (vordering gijzeling)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering gijzeling voor de duur van 180 dagen in het kader van ontnemingsmaatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een vordering tot gijzeling van een veroordeelde die een ontnemingsmaatregel opgelegd had gekregen. De veroordeelde, geboren in 1984 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, had een ontnemingsmaatregel opgelegd gekregen waarbij hij verplicht was € 27.500,00 aan de staat te betalen. Deze maatregel was onherroepelijk geworden, maar de veroordeelde had tot de datum van indiening van de vordering, 8 oktober 2021, niets betaald.

De rechtbank behandelde de vordering op 10 november 2021, waarbij de veroordeelde niet op de zitting verscheen, ondanks een goede oproeping. Zijn raadsman, mr. R. Zilver, verklaarde niet gemachtigd te zijn om namens de veroordeelde het woord te voeren, omdat hij geen contact met hem had kunnen krijgen. De officier van justitie vorderde een machtiging tot gijzeling voor de duur van 180 dagen, omdat de veroordeelde zich onvindbaar had gemaakt en niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was te betalen.

De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde niet had voldaan aan zijn betalingsverplichting en dat het CJIB hem niet had kunnen aanschrijven vanwege zijn onvindbaarheid. De rechtbank besloot de vordering van de officier van justitie toe te wijzen en verleende de machtiging tot gijzeling voor de duur van 180 dagen, waarbij de rechtbank de duur van de gijzeling bepaalde op basis van de ontnemingsmaatregel en de geldende wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
parketnummer: 16/652694-17
beslissing van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie op grond van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

De politierechter heeft aan de veroordeelde bij vonnis van 26 juni 2019 een ontnemingsmaatregel opgelegd, inhoudende de verplichting tot betaling aan de staat van
€ 27.500,00.
Deze ontnemingsmaatregel is onherroepelijk geworden.
De veroordeelde heeft tot 8 oktober 2021, zijnde de datum van indiening van de vordering, niets betaald.

Procedure

De rechtbank heeft op 10 november 2021 de vordering op de openbare terechtzitting behandeld.
De veroordeelde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet op zitting verschenen.
Als raadsman is aan de veroordeelde toegevoegd, mr. R. Zilver, maar deze verklaart desgevraagd niet uitdrukkelijk gemachtigd te zijn om namens veroordeelde het woord te voeren, nu hij geen contact heeft kunnen krijgen met de veroordeelde.
De rechtbank heeft de raadsman en de officier van justitie op zitting gehoord.

Standpunt van de veroordeelde

De raadsman heeft geen opmerkingen ten aanzien van de vordering.

Vordering van het Openbaar Ministerie

De vordering van de officier van justitie strekt tot het verlenen van een machtiging tot toepassing van gijzeling voor de duur van 1080 subsidiair 180 dagen, nu veroordeelde het verschuldigde bedrag niet heeft betaald. Er is sprake van betalingsonwil, omdat veroordeelde zich door zijn feitelijk vertrek onvindbaar heeft gemaakt. Voorts heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij het verschuldigde bedrag niet kan betalen.
Ter zitting heeft de officier van justitie gevorderd machtiging te verlenen voor toepassing van gijzeling voor de duur van 180 dagen, conform de voormalige tabel Lijfsdwang.

Beoordeling

Vaststaat dat de veroordeelde niet heeft voldaan aan de betalingsverplichting.
Het CJIB heeft de veroordeelde niet kunnen aanschrijven, omdat de veroordeelde op het moment dat de zaak ter executie werd aangeboden geen vaste woon- en/of verblijfplaats had, hetgeen de rechtbank aan veroordeelde wijt. Veroordeelde was onvindbaar en daarom was verhaal feitelijk niet mogelijk. Veroordeelde heeft voorts op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt niet in staat te zijn om aan zijn betalingsverplichting te voldoen.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie toewijzen.
Ten aanzien van de duur van de gijzeling overweegt de rechtbank als volgt. In het vonnis waarbij de ontnemingsmaatregel is opgelegd – dat dateert van vóór de inwerkingtreding van de Wet USB op 1 januari 2020 – is geen maximale duur van de gijzeling bepaald. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 26 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:109, volgt dat de rechter in zo’n geval zelf de duur van de gijzeling bepaalt. Daarbij rekent hij, overeenkomstig de vierde volzin van artikel 6:6:25 lid 4 Sv, voor elke volle € 25,- van het bedrag waarvoor verhaal is gezocht, niet meer dan één dag aan gijzeling. Voor zover in zo’n geval het bedrag waarvoor verhaal is gezocht, in verband met de kosten van verhaal hoger is dan het bedrag waarvoor de ontnemingsmaatregel is opgelegd, gaat de rechter bij de toepassing van de vierde volzin van artikel 6:6:25 lid 4 Sv uit van het bedrag waarvoor de ontnemingsmaatregel is opgelegd, met dien verstande dat de gijzeling niet meer dan drie jaar mag duren.
Overeenkomstig hetgeen over de duur van de toe te passen gijzeling bij een eerste vordering is opgenomen in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS (waaraan de vordering van de officier van justitie overigens beantwoordt), zal de rechtbank een machtiging verlenen tot toepassing van gijzeling voor de duur van 180 dagen (een zesde deel van het door de rechter op grond van artikel 6:6:25 lid 4 Sv te bepalen maximum aantal dagen gijzeling, te weten 1080 dagen/3 jaren).

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering toe en machtigt de officier van justitie tot de toepassing van gijzeling voor de duur van 180 dagen.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.A. Buijs, voorzitter, mrs. A.J.P. Schotman en
A. Bouteibi, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Neijenhuis, griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2021.